September 2015
Het Object van de Maand September 2015 is een persoonlijk item uit de oorlogsperiode. Het betreft een spaarpotje of geldkistje dat tijdens de jaren 1930 en 1940 werd gebruikt door Henri Peeters uit Balen-Rosselaar.
Het geldkistje van Henri Peeters
Henri Peeters werd geboren op 5 januari 1926 en overleed op 8 januari 2009. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Henri veertien jaar. Gedurende zijn kindertijd, alsook tijdens de oorlogsperiode, hield hij zijn spaarcentjes bij in het getoonde kistje. Henri Peeters was woonachtig in de Hoeve Peeters te Balen-Rosselaar. De Hoeve (thans een ruïne en wachtende op heropbouw) was een typisch Kempisch woonstalhuis. De oudste gevel (oostgevel) dateerde uit 1666. De (voormalige) woning wordt beschouwd als één van de oudste huizen in de gemeente Balen.
Het gezin Peeters bestond tijdens de oorlogsperiode uit vader Jan Baptist Peeters (°05-04-1895) en moeder Maria Odrada Leonia Kemps (°13-01-1895). Beiden waren landbouwers. Jan Baptist Peeters was tevens arbeider in de Zinkfabriek (Vieille-Montagne) van Balen-Wezel.
De vier kinderen uit het huwelijk zijn:
Hendrik (Henri) Louis Joseph Peeters, °05-01-1926 en +08-01-2009;
Maria (Marie) Rosalia Josepha Peeters, °20-09-1929;
Luciana Virginia Francica Peeters, °29-03-1932;
Augusta (Gusta) Maria Theresia Joanna Peeters, °19-10-1934.
Daarnaast verbleven ook een broer en een zus van de vrouw des huizes in de woning, Petrus Frans Kemps (landbouwer) en Maria Odrada Julia Kemps.
Henri Peeters werd geboren op 5 januari 1926 en overleed op 8 januari 2009. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was Henri veertien jaar. Gedurende zijn kindertijd, alsook tijdens de oorlogsperiode, hield hij zijn spaarcentjes bij in het getoonde kistje. Henri Peeters was woonachtig in de Hoeve Peeters te Balen-Rosselaar. De Hoeve (thans een ruïne en wachtende op heropbouw) was een typisch Kempisch woonstalhuis. De oudste gevel (oostgevel) dateerde uit 1666. De (voormalige) woning wordt beschouwd als één van de oudste huizen in de gemeente Balen.
Het gezin Peeters bestond tijdens de oorlogsperiode uit vader Jan Baptist Peeters (°05-04-1895) en moeder Maria Odrada Leonia Kemps (°13-01-1895). Beiden waren landbouwers. Jan Baptist Peeters was tevens arbeider in de Zinkfabriek (Vieille-Montagne) van Balen-Wezel.
De vier kinderen uit het huwelijk zijn:
Hendrik (Henri) Louis Joseph Peeters, °05-01-1926 en +08-01-2009;
Maria (Marie) Rosalia Josepha Peeters, °20-09-1929;
Luciana Virginia Francica Peeters, °29-03-1932;
Augusta (Gusta) Maria Theresia Joanna Peeters, °19-10-1934.
Daarnaast verbleven ook een broer en een zus van de vrouw des huizes in de woning, Petrus Frans Kemps (landbouwer) en Maria Odrada Julia Kemps.
Betalen tijdens de Duitse bezetting
De Duitse inval had meteen een impact op het dagelijkse leven van de burgers in de bezette gebieden. Onmiddellijk na de capitulatie van het Belgische Leger in mei 1940 kreeg België te kampen met een ernstig voedseltekort. De voedselvoorziening in België was namelijk sterk afhankelijk van bevoorrading uit het buitenland. Na de Duitse inval blokkeerden de Britten alle externe bevoorrading van de Belgische havens. Net zoals in de Eerste Wereldoorlog had die blokkering als gevolg dat de voedselbevoorrading werd gerantsoeneerd. Op het vlak van voedselvoorziening en betaalmiddelen bracht de Tweede Wereldoorlog opnieuw rampspoed over het hele land. Al vanaf juni 1940 werden tal van levensmiddelen 'op de bon gezwierd' en was de voedselrantsoenering een feit.
In de praktijk had de rantsoenering tot gevolg dat bepaalde koopwaren slechts in beperkte hoeveelheid en enkel mits afgifte van rantsoenzegeltjes verkrijgbaar waren. Elke familie kreeg een rantsoenkaart toebedeeld. Op die kaart gaven tabellen de toegestane hoeveelheid levensmiddelen (afhankelijk van de gezinssituatie) aan. De zegeltjes waren genummerd (elk product had een nummer) en gaven recht op een bepaalde hoeveelheid per bijhorend product. Via aanplakbrieven ('Berichten') en kranten werden de burgers verwittigd wanneer de zegeltjes voor de komende rantsoeneringsperiode werden verdeeld. De rantsoenzegeltjes waren te verkrijgen op het gemeentehuis. Na voorlegging van de rantsoeneringskaart werden de zegels overhandigd. De gemeentelijke ambtenaar maakte het vakje voor de geldende periode onbruikbaar door het er af te knippen. Bij de winkelier werden de zegeltjes overhandigd in evenredigheid met het bekomen rantsoen. De winkelier kleefde de zegeltjes op het daarvoor voorziene borderel en overhandigde dat aan de rantsoeneringsdienst waarna hij of zij opnieuw bevoorraad werd.
Op 11 juni 1940 verscheen de eerste rantsoeneringstabel in het Belgisch Staatsblad.
Zegelnummer - Product - Hoeveelheid per persoon en per dag in gram:
Nr.1 - Brood - 225 gram
Nr.1 - Meel - 170 gram
Nr.2 - Groene koffie - 12,5 gram
Nr.2 - Gebrande koffie - 10 gram
Nr.3 - Voedingsvetten, margarine, boter, reuzel en ossenvet - 50 gram
Nr.4 - Zetmeelhoudende producten (crème en griesmeel van graangewassen, gort van haver, peulvruchten, rijst, vermicelli en macaroni) - 20 gram
Nr.5 - Zout - 20 gram
Nr.6 - Geraffineerde suiker, kristalsuiker, korrelsuiker, kandijsuiker, vergeoise en bruine suiker - 30 gram
Nr.7 - Aardappelen - 500 gram
Nr.8 - Zachte of harde zeep - 20 gram
Nr.9 - Tafelolie - 5 gram
Eind december 1940 werden ook niet-eetbare producten zoals verzorgingsmiddelen, textielproducten en schoeisel op de rantsoeneringstabellen gezet. Door de gebrekkige bevoorrading volgden daarna ook brandstof zoals kolen en benzine. Eieren, groeten en fuit waren enkele zaken die niet gerantsoeneerd werden.
Om er voor te zorgen dat elke burger zeker een dagelijks rantsoen kreeg, werd een Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) opgericht. Die instelling verplichtte de boeren om een deel van hun oogst af te staan aan de Corporatie. Zij verdeelden de opbrengst billijk onder de bevolking. Vooral de controleurs van de Corporatie waren niet geliefd bij de boeren.
In juni 1940 verplichtte de Duitse bezetter eveneens het gebruik van de Duitse munt (Duitse Mark), naast de Belgische Frank. Naast de rantsoenering van levensmiddelen, werd die penibele situatie eveneens merkelijk zichtbaar in de portefeuilles. In 1941 werden de in omloop zijnde muntstukken, net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, vervangen door oorlogsmunten uit zink. De oorlogsmuntjes zijn makkelijk te herkennen omdat ze door oxidatie zwart worden. Door de invoering van oorlogsmunten en aanmaak van nieuwe betaalmiddelen, verdrievoudigde de geldhoeveelheid tijdens de Duitse bezetting.
Vanaf 1942 verslechterde de situatie voor de man in de straat aanzienlijk. Door de aanhoudende oorlogssituatie werden de lonen bevroren. De prijzen voor levensmiddelen schoten echter omhoog. De zwarte markt, smokkel en sluikhandel floreerden daarentegen als nooit tevoren. Omdat bijna alle voedingswaren op de bon werden geslingerd, gingen vele mensen voedsel verkopen op de zwarte markt. De lokale boeren probeerden echter vaak vee achter te houden voor de controle. Het vlees werd dan clandestien verkocht op de zwarte markt. Talrijke inwoners uit de landelijke gemeentes Balen en Olmen gingen allerhande waren verkopen in de steden, waar echt voedselschaarste heerste. Eén van de meest geliefde voedingsmiddelen op de zwarte markt was boter. Boter werd op de zwarte markt verkocht tegen 400 Belgische Frank per kilo. Spek kostte 350 frank per kilo. De vergelijking met het gemiddelde dagloon van een arbeider in die periode, namelijk 40 Belgische Frank, maakt een trieste balans duidelijk. Door de nabijheid van de Belgisch-Nederlandse grens werd de regio eveneens gekenmerkt door talrijke smokkelactiviteiten.
Ten gevolge van de voedselschaarste en de woekerprijzen op de zwarte markt, kende de streek rond Balen en Olmen tijdens de oorlogsperiode een ware golf van diefstallen en overvallen op afgelegen boerderijen. Niet alleen de boerderijen, maar ook de velden werden leeggeroofd. Om de diefstallen van geld en levensmiddelen tegen te gaan, werd in juni 1941 een Boerenwacht in het leven geroepen (ingericht door de NLVC). Die organisatie bestond uit personen die meestal 's nachts en gewapend op ronde gingen om veestapel, oogst en landeigendommen te beschermen tegen dieven.
De Duitse inval had meteen een impact op het dagelijkse leven van de burgers in de bezette gebieden. Onmiddellijk na de capitulatie van het Belgische Leger in mei 1940 kreeg België te kampen met een ernstig voedseltekort. De voedselvoorziening in België was namelijk sterk afhankelijk van bevoorrading uit het buitenland. Na de Duitse inval blokkeerden de Britten alle externe bevoorrading van de Belgische havens. Net zoals in de Eerste Wereldoorlog had die blokkering als gevolg dat de voedselbevoorrading werd gerantsoeneerd. Op het vlak van voedselvoorziening en betaalmiddelen bracht de Tweede Wereldoorlog opnieuw rampspoed over het hele land. Al vanaf juni 1940 werden tal van levensmiddelen 'op de bon gezwierd' en was de voedselrantsoenering een feit.
In de praktijk had de rantsoenering tot gevolg dat bepaalde koopwaren slechts in beperkte hoeveelheid en enkel mits afgifte van rantsoenzegeltjes verkrijgbaar waren. Elke familie kreeg een rantsoenkaart toebedeeld. Op die kaart gaven tabellen de toegestane hoeveelheid levensmiddelen (afhankelijk van de gezinssituatie) aan. De zegeltjes waren genummerd (elk product had een nummer) en gaven recht op een bepaalde hoeveelheid per bijhorend product. Via aanplakbrieven ('Berichten') en kranten werden de burgers verwittigd wanneer de zegeltjes voor de komende rantsoeneringsperiode werden verdeeld. De rantsoenzegeltjes waren te verkrijgen op het gemeentehuis. Na voorlegging van de rantsoeneringskaart werden de zegels overhandigd. De gemeentelijke ambtenaar maakte het vakje voor de geldende periode onbruikbaar door het er af te knippen. Bij de winkelier werden de zegeltjes overhandigd in evenredigheid met het bekomen rantsoen. De winkelier kleefde de zegeltjes op het daarvoor voorziene borderel en overhandigde dat aan de rantsoeneringsdienst waarna hij of zij opnieuw bevoorraad werd.
Op 11 juni 1940 verscheen de eerste rantsoeneringstabel in het Belgisch Staatsblad.
Zegelnummer - Product - Hoeveelheid per persoon en per dag in gram:
Nr.1 - Brood - 225 gram
Nr.1 - Meel - 170 gram
Nr.2 - Groene koffie - 12,5 gram
Nr.2 - Gebrande koffie - 10 gram
Nr.3 - Voedingsvetten, margarine, boter, reuzel en ossenvet - 50 gram
Nr.4 - Zetmeelhoudende producten (crème en griesmeel van graangewassen, gort van haver, peulvruchten, rijst, vermicelli en macaroni) - 20 gram
Nr.5 - Zout - 20 gram
Nr.6 - Geraffineerde suiker, kristalsuiker, korrelsuiker, kandijsuiker, vergeoise en bruine suiker - 30 gram
Nr.7 - Aardappelen - 500 gram
Nr.8 - Zachte of harde zeep - 20 gram
Nr.9 - Tafelolie - 5 gram
Eind december 1940 werden ook niet-eetbare producten zoals verzorgingsmiddelen, textielproducten en schoeisel op de rantsoeneringstabellen gezet. Door de gebrekkige bevoorrading volgden daarna ook brandstof zoals kolen en benzine. Eieren, groeten en fuit waren enkele zaken die niet gerantsoeneerd werden.
Om er voor te zorgen dat elke burger zeker een dagelijks rantsoen kreeg, werd een Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) opgericht. Die instelling verplichtte de boeren om een deel van hun oogst af te staan aan de Corporatie. Zij verdeelden de opbrengst billijk onder de bevolking. Vooral de controleurs van de Corporatie waren niet geliefd bij de boeren.
In juni 1940 verplichtte de Duitse bezetter eveneens het gebruik van de Duitse munt (Duitse Mark), naast de Belgische Frank. Naast de rantsoenering van levensmiddelen, werd die penibele situatie eveneens merkelijk zichtbaar in de portefeuilles. In 1941 werden de in omloop zijnde muntstukken, net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, vervangen door oorlogsmunten uit zink. De oorlogsmuntjes zijn makkelijk te herkennen omdat ze door oxidatie zwart worden. Door de invoering van oorlogsmunten en aanmaak van nieuwe betaalmiddelen, verdrievoudigde de geldhoeveelheid tijdens de Duitse bezetting.
Vanaf 1942 verslechterde de situatie voor de man in de straat aanzienlijk. Door de aanhoudende oorlogssituatie werden de lonen bevroren. De prijzen voor levensmiddelen schoten echter omhoog. De zwarte markt, smokkel en sluikhandel floreerden daarentegen als nooit tevoren. Omdat bijna alle voedingswaren op de bon werden geslingerd, gingen vele mensen voedsel verkopen op de zwarte markt. De lokale boeren probeerden echter vaak vee achter te houden voor de controle. Het vlees werd dan clandestien verkocht op de zwarte markt. Talrijke inwoners uit de landelijke gemeentes Balen en Olmen gingen allerhande waren verkopen in de steden, waar echt voedselschaarste heerste. Eén van de meest geliefde voedingsmiddelen op de zwarte markt was boter. Boter werd op de zwarte markt verkocht tegen 400 Belgische Frank per kilo. Spek kostte 350 frank per kilo. De vergelijking met het gemiddelde dagloon van een arbeider in die periode, namelijk 40 Belgische Frank, maakt een trieste balans duidelijk. Door de nabijheid van de Belgisch-Nederlandse grens werd de regio eveneens gekenmerkt door talrijke smokkelactiviteiten.
Ten gevolge van de voedselschaarste en de woekerprijzen op de zwarte markt, kende de streek rond Balen en Olmen tijdens de oorlogsperiode een ware golf van diefstallen en overvallen op afgelegen boerderijen. Niet alleen de boerderijen, maar ook de velden werden leeggeroofd. Om de diefstallen van geld en levensmiddelen tegen te gaan, werd in juni 1941 een Boerenwacht in het leven geroepen (ingericht door de NLVC). Die organisatie bestond uit personen die meestal 's nachts en gewapend op ronde gingen om veestapel, oogst en landeigendommen te beschermen tegen dieven.
Dankwoord
Met uitdrukkelijke dank aan de Familie Peeters en de Heer Berghmans.
Spaarpotje Henri Peeters: Schenking van de Familie Peeters - 2015.
Belgische muntstukken uit de oorlogsperiode: Schenking van de Heer Berghmans - 2015.
Bibliografie
Interview Familie Peeters, juli 2015.
A. HENAU en H. VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, Rantsoenering en voedselvoorziening in België onder Duitse bezetting, 1986.
H. JACQUEMYNS, Een bezet land, België tijdens de Tweede Wereldoorlog Deel II, 1991.
K. MERTENS, Balen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 2004.
J. MICHIELS en R. VERMEULEN, Van Baenle tot Balen, 1987.
S. SMOLDERS, Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1989.
C. STESSENS, Oorlogsperikelen in Turnhout, Het verhaal van een Kempische stad tijdens de Tweede Wereldoorlog, 2000.
G. VANHOOF, 'Rosselaar anno 1931-1947 deel 1', Jaarboek Heemkring Balen vzw, 2006, 5-70.
T. VANLEEUWEN, 'Nooit meer oorlog', Balen en Olmen tijdens WOI en WOII, 2008.
ABL History Forum, De Rantsoenering tijdens WOII, 2014 (www.ablhistoryforum.be).
Inventaris Onroerend Erfgoed, Hoeve Peeters Balen, 2015 (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/52208).
NBB, Geschiedenis van de Belgische Frank, 2015 (https://www.nbb.be/nl/biljetten-en-munten/belgisch-geld/geschiedenis-van...).
Met uitdrukkelijke dank aan de Familie Peeters en de Heer Berghmans.
Spaarpotje Henri Peeters: Schenking van de Familie Peeters - 2015.
Belgische muntstukken uit de oorlogsperiode: Schenking van de Heer Berghmans - 2015.
Bibliografie
Interview Familie Peeters, juli 2015.
A. HENAU en H. VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, Rantsoenering en voedselvoorziening in België onder Duitse bezetting, 1986.
H. JACQUEMYNS, Een bezet land, België tijdens de Tweede Wereldoorlog Deel II, 1991.
K. MERTENS, Balen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 2004.
J. MICHIELS en R. VERMEULEN, Van Baenle tot Balen, 1987.
S. SMOLDERS, Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1989.
C. STESSENS, Oorlogsperikelen in Turnhout, Het verhaal van een Kempische stad tijdens de Tweede Wereldoorlog, 2000.
G. VANHOOF, 'Rosselaar anno 1931-1947 deel 1', Jaarboek Heemkring Balen vzw, 2006, 5-70.
T. VANLEEUWEN, 'Nooit meer oorlog', Balen en Olmen tijdens WOI en WOII, 2008.
ABL History Forum, De Rantsoenering tijdens WOII, 2014 (www.ablhistoryforum.be).
Inventaris Onroerend Erfgoed, Hoeve Peeters Balen, 2015 (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/52208).
NBB, Geschiedenis van de Belgische Frank, 2015 (https://www.nbb.be/nl/biljetten-en-munten/belgisch-geld/geschiedenis-van...).