Oktober 2017
De maanden september en oktober van het jaar 1944 stonden voor het merendeel van de Belgische bevolking in het teken van de Bevrijding en het einde van de Duitse bezettingsjaren. Zij die collaboreerden of actief waren in organisaties van de Nieuwe Orde kwamen terecht in een storm van volkswoede en gerechtelijke procedures. Voor die bevolkingsgroep was de oorlog nog niet meteen afgelopen en begon de zogenaamde repressie.
Ook in Balen startte de lokale bevolking vlak na de bevrijding met het arresteren van al dan niet vermeende collaborateurs. Dat gebeurde zeer ongeordend en chaotisch. De lokale afdeling van het Geheim Leger trad echter kordaat op tegen de volkswoede en nam de bewaking op zich van alle Balense burgers die slachtoffer werden van de volksrepressie alsook trachtten de verzetsleden de bezittingen van die personen minimaal te beschermen. Zo werden uiteindelijk, met goedkeuring van de burgemeester en de lokale ordediensten, tientallen personen opgesloten in de gevangenis van het toenmalige Gemeentehuis in de Vaartstraat en wachtten zij daar hun verdere hechtenis en proces af.
De straatrepressie in Balen en Olmen werd niet direct gekenmerkt door grove baldadigheden ten aanzien van collaborateurs. De lokale leden van de weerstand zagen eerder streng toe op de snelle en correcte arrestatie van enkele personen en voorkwamen in zekere zin een echte volkswoede ten aanzien van al dan niet vermeende collaborateurs of nieuwe orde gezinden.
Maar niet overal verliepen die arrestaties even keurig… Op vele plaatsen in Vlaanderen gebeurden de aanhoudingen van collaborateurs dan ook zonder enig onderscheid te maken tussen de gewone leden van Nieuwe Orde-organisaties en de leidende figuren. De eerste volks- of straatrepressie werd in de eerste plaats aangevuurd door de jarenlange haat en opgekropte woede ten aanzien van de bezetter en ging dan ook heel vaak gepaard met plunderingen of vernielingen, mishandelingen en publieke vernederingen. De Belgische regering (in Londen) kon aanvankelijk maar zeer moeilijk greep krijgen op de lokale gebeurtenissen en moest bij gebrek aan afdoende ordediensten de zaak laten bedaren. Ook de lokale overheden moesten de (wan)toestanden dikwijls laten begaan.
Om die eerste gevangenen op te vangen, werden naast de bestaande officiële gevangenissen ook 170 nieuwe gemeentelijke centra ingericht. Omwille van plaatsgebrek kwamen die centra dikwijls in scholen, militaire of oude fabrieksgebouwen tot stand. Op 8 september 1944 keerde de Belgische regering terug naar België en trachtte zij vat te krijgen op de situatie. In de maanden na de bevrijding nam de hogere overheid het bestuur van de gemeentelijke centra over en tegen januari 1945 waren reeds 117 gemeentelijke centra gesloten.
Na de capitulatie ven het Derde Rijk in mei 1945 en de talrijke berichten over de ontdekkingen van de Concentratiekampen, ontstond een nieuwe repressiegolf. Vele collaborateurs, die reeds vrijgelaten waren uit de gemeentelijke centra, werden opnieuw in hechtenis genomen. Daarnaast keerden ook een grote groep nieuwe beklaagden en verdachten uit Duitsland terug: namelijk zij die mee hadden gestreden bij de militaire organen van het Derde Rijk. Om de plotse aangroei van gevangenen op te vangen, werden nieuwe centra geopend. Zo kwam ook het ‘Interneringscentrum Beverlo’ of I.C.B. in Leopoldsburg tot stand.
Hieronder volgt alvast een beknopte geschiedenis van het zogenaamde Interneringscentrum Beverlo, geïllustreerd met enkele unieke tijdsdocumenten en fotomaterialen uit de repressieperiode die betrekking hebben op het interneringscentrum in het nabijgelegen Leopoldsburg. Het gevangenenkamp had trouwens een link met de gemeente Balen. In het I.C.B. was namelijk ook een Balenaar actief.
Ook in Balen startte de lokale bevolking vlak na de bevrijding met het arresteren van al dan niet vermeende collaborateurs. Dat gebeurde zeer ongeordend en chaotisch. De lokale afdeling van het Geheim Leger trad echter kordaat op tegen de volkswoede en nam de bewaking op zich van alle Balense burgers die slachtoffer werden van de volksrepressie alsook trachtten de verzetsleden de bezittingen van die personen minimaal te beschermen. Zo werden uiteindelijk, met goedkeuring van de burgemeester en de lokale ordediensten, tientallen personen opgesloten in de gevangenis van het toenmalige Gemeentehuis in de Vaartstraat en wachtten zij daar hun verdere hechtenis en proces af.
De straatrepressie in Balen en Olmen werd niet direct gekenmerkt door grove baldadigheden ten aanzien van collaborateurs. De lokale leden van de weerstand zagen eerder streng toe op de snelle en correcte arrestatie van enkele personen en voorkwamen in zekere zin een echte volkswoede ten aanzien van al dan niet vermeende collaborateurs of nieuwe orde gezinden.
Maar niet overal verliepen die arrestaties even keurig… Op vele plaatsen in Vlaanderen gebeurden de aanhoudingen van collaborateurs dan ook zonder enig onderscheid te maken tussen de gewone leden van Nieuwe Orde-organisaties en de leidende figuren. De eerste volks- of straatrepressie werd in de eerste plaats aangevuurd door de jarenlange haat en opgekropte woede ten aanzien van de bezetter en ging dan ook heel vaak gepaard met plunderingen of vernielingen, mishandelingen en publieke vernederingen. De Belgische regering (in Londen) kon aanvankelijk maar zeer moeilijk greep krijgen op de lokale gebeurtenissen en moest bij gebrek aan afdoende ordediensten de zaak laten bedaren. Ook de lokale overheden moesten de (wan)toestanden dikwijls laten begaan.
Om die eerste gevangenen op te vangen, werden naast de bestaande officiële gevangenissen ook 170 nieuwe gemeentelijke centra ingericht. Omwille van plaatsgebrek kwamen die centra dikwijls in scholen, militaire of oude fabrieksgebouwen tot stand. Op 8 september 1944 keerde de Belgische regering terug naar België en trachtte zij vat te krijgen op de situatie. In de maanden na de bevrijding nam de hogere overheid het bestuur van de gemeentelijke centra over en tegen januari 1945 waren reeds 117 gemeentelijke centra gesloten.
Na de capitulatie ven het Derde Rijk in mei 1945 en de talrijke berichten over de ontdekkingen van de Concentratiekampen, ontstond een nieuwe repressiegolf. Vele collaborateurs, die reeds vrijgelaten waren uit de gemeentelijke centra, werden opnieuw in hechtenis genomen. Daarnaast keerden ook een grote groep nieuwe beklaagden en verdachten uit Duitsland terug: namelijk zij die mee hadden gestreden bij de militaire organen van het Derde Rijk. Om de plotse aangroei van gevangenen op te vangen, werden nieuwe centra geopend. Zo kwam ook het ‘Interneringscentrum Beverlo’ of I.C.B. in Leopoldsburg tot stand.
Hieronder volgt alvast een beknopte geschiedenis van het zogenaamde Interneringscentrum Beverlo, geïllustreerd met enkele unieke tijdsdocumenten en fotomaterialen uit de repressieperiode die betrekking hebben op het interneringscentrum in het nabijgelegen Leopoldsburg. Het gevangenenkamp had trouwens een link met de gemeente Balen. In het I.C.B. was namelijk ook een Balenaar actief.
1. Het ontstaan van Interneringscentrum Beverlo (I.C.B.)
Het Gevangenenkamp of Interneringscentrum Beverlo werd opgericht in juni 1945 en kwam tot stand als centrum voor personen die na de Bevrijding werden verdacht van of veroordeeld wegens wapendracht tegen België en zijn geallieerden op basis van art. 113 en art. 117 van het Strafwetboek. Meer specifiek (aanvankelijk toch) voor verdachten en veroordeelden die jonger waren dan 55 jaar en ook bekwaam om te werken.
In de volksmond ontstond zo al snel de idee dat Beverlo een Kamp was voor ‘SS-mannen’. De groep van veroordeelden wegens wapendacht tegen België was echter veel ruimer en meer verscheiden van samenstelling. Onder de veroordeelden bevonden zich o.a. personen die rechtstreeks en onrechtstreeks lid waren geweest van het Duitse leger, zoals bijvoorbeeld voormalige leden van de Waffen-SS, SS-Wallonie, SS-Vlaanderen, het Légion Wallonie, het Vlaams Legioen en de Kriegsmarine.
Omdat de interpretatie van art.113 van het Strafwetboek door de Belgische krijgsauditeurs werd verruimd naar het wetens vervullen voor de vijand van taken van strijd, vervoer, werk of bewaking, die normaal op de vijandelijke legers of hun diensten rusten, ontstond een veel grotere groep veroordeelden. Om die reden werden ook leden van paramilitaire organisaties zoals bijvoorbeeld de NSKK, de Organisation Todt, de Vlaamsche Wacht, de Garde Wallone, de Fabriekswacht, en de Spoorwegwacht veroordeeld wegens wapendracht. Maar ook leden van Duitse politiediensten alsook leden van paramilitaire groeperingen die verbonden waren aan politieke partijen. Onder die laatste groep bevonden zich bijvoorbeeld leden van de Dietsche Militie - Zwarte Brigade van het VNV, het Veiligheidskorps van de DeVlag en de Formations de Combat van Rex. Tot slot werden ook leden van de V.A.V.V. tot de groep van ‘wapendragers tegen België’ gerekend.
De groep van veroordeelden die in het Interneringscentrum Beverlo terecht kwam, was met andere woorden zeer gevarieerd en had een zeer gevarieerde achtergrond. Ook in de strafmaat waren er grote verschillen.
Het interneringscentrum Beverlo werd ingericht in de zuidoosthoek van het voormalige Infanteriekamp in Leopoldsburg en opende op 20 juni 1945 de deuren. Er kwamen uiteindelijk 4 secties tot stand: Kamp E, F, G en H. Het interneringscentrum werd ingericht als gemeenschapsgevangenis, waar gevangenen voortdurend in groep leefden.
Op het einde van juni 1945 bevonden zich ongeveer 444 gevangenen in het Interneringscentrum Beverlo. Het betrof 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Sint-Gillis die reeds veroordeeld waren en meteen aan het werk werden gezet (aangekomen op 21 juni 1945). Daarnaast volgden nog 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Hasselt, die nog voor de krijgsraad dienden te verschijnen (aangekomen op 23 juni 1945) en uiteindelijk 404 personen uit de gevangenissen van Gent, Brugge Erbisoeul en ook uit het Cavaleriekamp van Beverlo(aangekomen op 26 juni 1945).
Ook voor de opening van het eigenlijke I.C.B. waren er in Leopoldsburg al enkele gevangenen ondergebracht. Zij werden aanvankelijk opgesloten in het intact gebleven Cavaleriekamp, dat tijdens de oorlog was gebruikt voor de internering van politieke gevangenen. Die eerste gevangenen verhuisden na de opening naar het Interneringscentrum gelegen in het Infanteriekamp.
Het aantal gevangenen steeg snel en Beverlo groeide uit tot de grootste instelling van het land. Tot in september 1948 schommelde het bevolkingsaantal van het gevangenenkamp voortdurend. Gemiddeld verbleven er zo’n 3.200 gedetineerden. In januari 1946 werd het maximale aantal van 4.500 gevangenen bereikt. Door de invrijheidsstelling van steeds meer gevangenen en de overbrenging van gedetineerden naar andere instellingen, daalde het aantal geleidelijk. In 1948 daalde de bezetting van 3.181 naar 1.224 personen. Een jaar later, op 31 december 1949, werd de instelling opgeheven.
Het Gevangenenkamp of Interneringscentrum Beverlo werd opgericht in juni 1945 en kwam tot stand als centrum voor personen die na de Bevrijding werden verdacht van of veroordeeld wegens wapendracht tegen België en zijn geallieerden op basis van art. 113 en art. 117 van het Strafwetboek. Meer specifiek (aanvankelijk toch) voor verdachten en veroordeelden die jonger waren dan 55 jaar en ook bekwaam om te werken.
In de volksmond ontstond zo al snel de idee dat Beverlo een Kamp was voor ‘SS-mannen’. De groep van veroordeelden wegens wapendacht tegen België was echter veel ruimer en meer verscheiden van samenstelling. Onder de veroordeelden bevonden zich o.a. personen die rechtstreeks en onrechtstreeks lid waren geweest van het Duitse leger, zoals bijvoorbeeld voormalige leden van de Waffen-SS, SS-Wallonie, SS-Vlaanderen, het Légion Wallonie, het Vlaams Legioen en de Kriegsmarine.
Omdat de interpretatie van art.113 van het Strafwetboek door de Belgische krijgsauditeurs werd verruimd naar het wetens vervullen voor de vijand van taken van strijd, vervoer, werk of bewaking, die normaal op de vijandelijke legers of hun diensten rusten, ontstond een veel grotere groep veroordeelden. Om die reden werden ook leden van paramilitaire organisaties zoals bijvoorbeeld de NSKK, de Organisation Todt, de Vlaamsche Wacht, de Garde Wallone, de Fabriekswacht, en de Spoorwegwacht veroordeeld wegens wapendracht. Maar ook leden van Duitse politiediensten alsook leden van paramilitaire groeperingen die verbonden waren aan politieke partijen. Onder die laatste groep bevonden zich bijvoorbeeld leden van de Dietsche Militie - Zwarte Brigade van het VNV, het Veiligheidskorps van de DeVlag en de Formations de Combat van Rex. Tot slot werden ook leden van de V.A.V.V. tot de groep van ‘wapendragers tegen België’ gerekend.
De groep van veroordeelden die in het Interneringscentrum Beverlo terecht kwam, was met andere woorden zeer gevarieerd en had een zeer gevarieerde achtergrond. Ook in de strafmaat waren er grote verschillen.
Het interneringscentrum Beverlo werd ingericht in de zuidoosthoek van het voormalige Infanteriekamp in Leopoldsburg en opende op 20 juni 1945 de deuren. Er kwamen uiteindelijk 4 secties tot stand: Kamp E, F, G en H. Het interneringscentrum werd ingericht als gemeenschapsgevangenis, waar gevangenen voortdurend in groep leefden.
Op het einde van juni 1945 bevonden zich ongeveer 444 gevangenen in het Interneringscentrum Beverlo. Het betrof 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Sint-Gillis die reeds veroordeeld waren en meteen aan het werk werden gezet (aangekomen op 21 juni 1945). Daarnaast volgden nog 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Hasselt, die nog voor de krijgsraad dienden te verschijnen (aangekomen op 23 juni 1945) en uiteindelijk 404 personen uit de gevangenissen van Gent, Brugge Erbisoeul en ook uit het Cavaleriekamp van Beverlo(aangekomen op 26 juni 1945).
Ook voor de opening van het eigenlijke I.C.B. waren er in Leopoldsburg al enkele gevangenen ondergebracht. Zij werden aanvankelijk opgesloten in het intact gebleven Cavaleriekamp, dat tijdens de oorlog was gebruikt voor de internering van politieke gevangenen. Die eerste gevangenen verhuisden na de opening naar het Interneringscentrum gelegen in het Infanteriekamp.
Het aantal gevangenen steeg snel en Beverlo groeide uit tot de grootste instelling van het land. Tot in september 1948 schommelde het bevolkingsaantal van het gevangenenkamp voortdurend. Gemiddeld verbleven er zo’n 3.200 gedetineerden. In januari 1946 werd het maximale aantal van 4.500 gevangenen bereikt. Door de invrijheidsstelling van steeds meer gevangenen en de overbrenging van gedetineerden naar andere instellingen, daalde het aantal geleidelijk. In 1948 daalde de bezetting van 3.181 naar 1.224 personen. Een jaar later, op 31 december 1949, werd de instelling opgeheven.
2. De structuur en indeling van het I.C.B.
De gedetineerden werden uiteindelijk in vier secties van het voormalige infanteriekamp onderverdeeld op basis van de aard van hun straf.
- Kamp E: de gedetineerden met de meest zware of levenslange veroordelingen;
- Kamp F: de gedetineerden die werkonbekwaamheid waren;
- Kamp G: de gedetineerden van de buitencommando’s;
- Kamp H: aanvankelijk een kamp voor jongeren (opgeheven op 4 juni 1946) en nadien volledig ingevuld door de kampadministratie, de infirmerie en de Welfare. Er verbleven slechts enkele gevangenen in deze sectie.
Het complete Interneringscentrum te Beverlo was volledig omheind met een hoge prikkeldraad en wachttorens. De bewakingstorensstonden op regelmatige afstand van elkaar en werden bemand door wachters met machinegeweren. Ook de verschillende Secties waren onafhankelijk omheind en volledig, met uitzondering van de toegangen, van elkaar afgesloten. Tussen de verschillende secties was er slechts één, goed bewaakte doorgang. De gevangenen waren ook niet gemachtigd om te pendelen tussen de verschillende secties, met uitzondering van enkele gevangenen die een speciale toelating hadden.
Elk sectie bestond ongeveer uit dezelfde structuur, met uitzondering van de jongerenafdeling (Kamp H) die kleiner was. De secties waren onderverdeeld in Blokken, die telkens vijf of vier grote kamers (8 op 6 meter) en twee of drie kleine kamers bevatten. In een grote kamer werden een dertigtal mensen ondergebracht, in de kleine kamers vier man.
De invulling van elke sectie was gelijklopend, maar had telkens eigen kenmerken. In Kamp H was het hele bestuursapparaat van het interneringscentrum gevestigd. De officiële hoofdingang van het Interneringscentrum bevond zich eveneens in Kamp H. Daarnaast waren in Kamp H o.a. de lokalen van de administratie gevestigd, de burelen van de directeurs, het economaat en de boekhouding, het bureel van censuur, de telefooncentrale en de infirmerie. Kamp H bevatte echter ook een bezoekzaal voor familieleden van gedetineerden, een openluchttheater, een drukkerij, een schildersatelier, een testcinema en nog enkele kleinere werkplaatsen voor gedetineerden.
Vanuit Sectie H kon ook Sectie G worden betreden. In dat onderdeel waren een toneel- en cinemazaal terug te vinden, alsook een rooms-katholieke kapel, een atelier voor marmerbewerking, een smidse en fietsherstelplaats.
Sectie G gaf op haar beurt toegang tot Sectie F. Die sectie beschikte over een protestantse kapel, de keukeninstallatie van het kamp, een kleermakerij en een rustoord voor de geinterneerden die in de koolmijnen werkten. Een gedeelte van Sectie F, werd begin 1948 overgeheveld naar Sectie E.
Sectie E was het verst verwijderd van de toegangspoort en enkel toegankelijk vanuit Sectie F. In het onderdeel waren onder andere de centrale bibliotheek van het kamp, maar ook het zwembad, en het strafcellenblok gevestigd. Daarnaast waren er ook een atelier voor hout- en aluminiumbewerking, het kunstatelier, het vak- en educatiecentrum, een boekbinderij, een toneelbarak, een schoenmakerij, een horlogemakerij en tevens het bureel van de Sociale Dienst aanwezig.
3. Bestuur, personeel en bewaking
Het Interneringscentrum Beverlo kwam in juni 1945 onder leiding van inspecteur Albert Luyckx te staan. Voorheen was het kamp toegewezen aan een voorlopig beheerder. Na de oprichting van de Penitentiaire Mijncentra (PMI) kreeg Luyckx ook de taak en titel van Inspecteur van die instellingen toegewezen.
In juli 1948 overleed Luyckx te Retie en kwam directeur Robert De Leeuw aan het hoofd te staan van de instelling. Die laatste leidde het kamp tot 31 december 1949, wanneer de instelling werd opgeheven.
De directeur werd bijgestaan door twee adjuncten, namelijk zaakvoerder-directeur De Vlieger en disciplinair-directeur R. Gydé. Daarnaast waren er nog vier sectieoversten: L. Swerts (Kamp E), R. Cavens (Kamp H), E. Swinnen en G. Gisteling.
Het interneringscentrum bezat ook een administratieve dienst die bestond uit een griffie en een eigenlijke administratie. De griffie bestond uit een griffie-chef, enkele vrije bedienden en een paar gedetineerden. De administratie bestond uit een aantal vrije opstellers en klerken, een veertigtal gedetineerden en stond onder leiding van een Bureelhoofd Konings.
In het relatief korte bestaan van het interneringscentrum zijn ook de volgende personen noemenswaardig: de militaire hoofdaalmoezenier E.H. Berghmans, afwisselend bijgestaan door de paters-aalmoezeniers Edfriedus, Juvenalis, Marcus, Florentinus, Govardus, Kutbertus, e.a. en voor de protestantse gelovigen dominees Marchal en Deelstra; de militaire hoofdgeneesheer Dr. Vandevelde, die beurtelings werd bijgestaan door de geneesheren Herbillon, Nolens, Vannerum en ook dokter Stuyck uit Balen.
De gedetineerden werden uiteindelijk in vier secties van het voormalige infanteriekamp onderverdeeld op basis van de aard van hun straf.
- Kamp E: de gedetineerden met de meest zware of levenslange veroordelingen;
- Kamp F: de gedetineerden die werkonbekwaamheid waren;
- Kamp G: de gedetineerden van de buitencommando’s;
- Kamp H: aanvankelijk een kamp voor jongeren (opgeheven op 4 juni 1946) en nadien volledig ingevuld door de kampadministratie, de infirmerie en de Welfare. Er verbleven slechts enkele gevangenen in deze sectie.
Het complete Interneringscentrum te Beverlo was volledig omheind met een hoge prikkeldraad en wachttorens. De bewakingstorensstonden op regelmatige afstand van elkaar en werden bemand door wachters met machinegeweren. Ook de verschillende Secties waren onafhankelijk omheind en volledig, met uitzondering van de toegangen, van elkaar afgesloten. Tussen de verschillende secties was er slechts één, goed bewaakte doorgang. De gevangenen waren ook niet gemachtigd om te pendelen tussen de verschillende secties, met uitzondering van enkele gevangenen die een speciale toelating hadden.
Elk sectie bestond ongeveer uit dezelfde structuur, met uitzondering van de jongerenafdeling (Kamp H) die kleiner was. De secties waren onderverdeeld in Blokken, die telkens vijf of vier grote kamers (8 op 6 meter) en twee of drie kleine kamers bevatten. In een grote kamer werden een dertigtal mensen ondergebracht, in de kleine kamers vier man.
De invulling van elke sectie was gelijklopend, maar had telkens eigen kenmerken. In Kamp H was het hele bestuursapparaat van het interneringscentrum gevestigd. De officiële hoofdingang van het Interneringscentrum bevond zich eveneens in Kamp H. Daarnaast waren in Kamp H o.a. de lokalen van de administratie gevestigd, de burelen van de directeurs, het economaat en de boekhouding, het bureel van censuur, de telefooncentrale en de infirmerie. Kamp H bevatte echter ook een bezoekzaal voor familieleden van gedetineerden, een openluchttheater, een drukkerij, een schildersatelier, een testcinema en nog enkele kleinere werkplaatsen voor gedetineerden.
Vanuit Sectie H kon ook Sectie G worden betreden. In dat onderdeel waren een toneel- en cinemazaal terug te vinden, alsook een rooms-katholieke kapel, een atelier voor marmerbewerking, een smidse en fietsherstelplaats.
Sectie G gaf op haar beurt toegang tot Sectie F. Die sectie beschikte over een protestantse kapel, de keukeninstallatie van het kamp, een kleermakerij en een rustoord voor de geinterneerden die in de koolmijnen werkten. Een gedeelte van Sectie F, werd begin 1948 overgeheveld naar Sectie E.
Sectie E was het verst verwijderd van de toegangspoort en enkel toegankelijk vanuit Sectie F. In het onderdeel waren onder andere de centrale bibliotheek van het kamp, maar ook het zwembad, en het strafcellenblok gevestigd. Daarnaast waren er ook een atelier voor hout- en aluminiumbewerking, het kunstatelier, het vak- en educatiecentrum, een boekbinderij, een toneelbarak, een schoenmakerij, een horlogemakerij en tevens het bureel van de Sociale Dienst aanwezig.
3. Bestuur, personeel en bewaking
Het Interneringscentrum Beverlo kwam in juni 1945 onder leiding van inspecteur Albert Luyckx te staan. Voorheen was het kamp toegewezen aan een voorlopig beheerder. Na de oprichting van de Penitentiaire Mijncentra (PMI) kreeg Luyckx ook de taak en titel van Inspecteur van die instellingen toegewezen.
In juli 1948 overleed Luyckx te Retie en kwam directeur Robert De Leeuw aan het hoofd te staan van de instelling. Die laatste leidde het kamp tot 31 december 1949, wanneer de instelling werd opgeheven.
De directeur werd bijgestaan door twee adjuncten, namelijk zaakvoerder-directeur De Vlieger en disciplinair-directeur R. Gydé. Daarnaast waren er nog vier sectieoversten: L. Swerts (Kamp E), R. Cavens (Kamp H), E. Swinnen en G. Gisteling.
Het interneringscentrum bezat ook een administratieve dienst die bestond uit een griffie en een eigenlijke administratie. De griffie bestond uit een griffie-chef, enkele vrije bedienden en een paar gedetineerden. De administratie bestond uit een aantal vrije opstellers en klerken, een veertigtal gedetineerden en stond onder leiding van een Bureelhoofd Konings.
In het relatief korte bestaan van het interneringscentrum zijn ook de volgende personen noemenswaardig: de militaire hoofdaalmoezenier E.H. Berghmans, afwisselend bijgestaan door de paters-aalmoezeniers Edfriedus, Juvenalis, Marcus, Florentinus, Govardus, Kutbertus, e.a. en voor de protestantse gelovigen dominees Marchal en Deelstra; de militaire hoofdgeneesheer Dr. Vandevelde, die beurtelings werd bijgestaan door de geneesheren Herbillon, Nolens, Vannerum en ook dokter Stuyck uit Balen.
Bij de oprichting van het I.C.B. werd de gehele bewaking toevertrouwd aan de militaire overheid. In juni 1945 werd de bewaking verzekerd door één compagnie van het 47ste Bataljon Fuseliers. Door de snelle groei van het interneringscentrum werd het bewakingspersoneel aangevuld met een tweede compagnie. Daarnaast werden ook miliciens van andere bataljons met bewakingsopdrachten ingeschakeld, zoals soldaten van het 6de en het 29ste Bataljon Fuseliers.
Tegen het einde van 1945 werd de bewaking opgesplitst. De buitenbewaking en de wachttorens bleven in handen van de militaire bewakingseenheden. De interne bewaking gebeurde van dan af aan door burgers. In geval van opstanden of onlusten kon echter nog steeds beroep worden gedaan op eenheden van het leger. Aan het hoofd van de militaire en burgerlijke bewaarders kwam de Heer Coox te staan. Hij werd als hoofdbewaker ook wel de ‘adjudant’ of ‘majoor’ genoemd.
De interne bewaking bestond uit twee hoofdbewaarders, die elkaar afwisselden en enkele bewaarders per sectie. Zij werden bijgestaan door een toegewezen aantal bewaarders. Met uitzondering van de hoofdbewaarder, die sporadisch voorzien was van een wapen, waren alle burgerlijke bewaarders steeds onbewapend.
Aanvankelijk bestond het interne bewakingskorps niet uit gevormde beroepsmensen, maar werden de bewakers veelal gerekruteerd uit de rangen van het Verzet of de Weerstand. Het betrof meestal tijdelijke aanstellingen. Door een gebrek aan personeel en de naoorlogse tijdsgeest waren er niet meteen hoge eisen voor de aanstellingen. Dat had zeker ook gevolgen ten aanzien van het dagelijkse leven van de geïnterneerden.
De buitenbewaking van het centrum, alsook de bewaking tijdens het escorteren van gedetineerden bleef tot in 1948 in handen van de militaire overheid. Op 1 mei 1948 nam een rijkswachteenheid die taak over. De bijzondere wachteenheid van de Rijkswacht stond onder leiding van pelotonscommandant N. Rathé en had een getalsterkte van 115 man.
Om ontsnappingen in te perken en de gevangenen herkenbaar te maken, werden de geïnterneerden verplicht een kenteken aan te brengen op de kledij. Aanvankelijk diende de gevangenen een driehoek, gemaakt uit een opvallend gekleurd stukje stof, aan te brengen op de rugzijde van de jas of mantel. Ook op de rechter broekspijp moest een dergelijk kenteken worden opgenaaid. De driehoek werd later vervangen door een bruine armband met de letters I.C.B. Daarnaast kregen de gevangenen ook een interneringsnummer en werden die bijhorende cijfers op de kledij genaaid.
Tegen het einde van 1945 werd de bewaking opgesplitst. De buitenbewaking en de wachttorens bleven in handen van de militaire bewakingseenheden. De interne bewaking gebeurde van dan af aan door burgers. In geval van opstanden of onlusten kon echter nog steeds beroep worden gedaan op eenheden van het leger. Aan het hoofd van de militaire en burgerlijke bewaarders kwam de Heer Coox te staan. Hij werd als hoofdbewaker ook wel de ‘adjudant’ of ‘majoor’ genoemd.
De interne bewaking bestond uit twee hoofdbewaarders, die elkaar afwisselden en enkele bewaarders per sectie. Zij werden bijgestaan door een toegewezen aantal bewaarders. Met uitzondering van de hoofdbewaarder, die sporadisch voorzien was van een wapen, waren alle burgerlijke bewaarders steeds onbewapend.
Aanvankelijk bestond het interne bewakingskorps niet uit gevormde beroepsmensen, maar werden de bewakers veelal gerekruteerd uit de rangen van het Verzet of de Weerstand. Het betrof meestal tijdelijke aanstellingen. Door een gebrek aan personeel en de naoorlogse tijdsgeest waren er niet meteen hoge eisen voor de aanstellingen. Dat had zeker ook gevolgen ten aanzien van het dagelijkse leven van de geïnterneerden.
De buitenbewaking van het centrum, alsook de bewaking tijdens het escorteren van gedetineerden bleef tot in 1948 in handen van de militaire overheid. Op 1 mei 1948 nam een rijkswachteenheid die taak over. De bijzondere wachteenheid van de Rijkswacht stond onder leiding van pelotonscommandant N. Rathé en had een getalsterkte van 115 man.
Om ontsnappingen in te perken en de gevangenen herkenbaar te maken, werden de geïnterneerden verplicht een kenteken aan te brengen op de kledij. Aanvankelijk diende de gevangenen een driehoek, gemaakt uit een opvallend gekleurd stukje stof, aan te brengen op de rugzijde van de jas of mantel. Ook op de rechter broekspijp moest een dergelijk kenteken worden opgenaaid. De driehoek werd later vervangen door een bruine armband met de letters I.C.B. Daarnaast kregen de gevangenen ook een interneringsnummer en werden die bijhorende cijfers op de kledij genaaid.
4. Leefomstandigheden en dagelijkse leven
Het dagelijkse leven in het Interneringscentrum Beverlo en de omstandigheden in het kamp werden gekenmerkt door twee verschillende perioden: een moeilijke opstart van het I.C.B. en een bloeiperiode nadien.
4.1 Beginperiode en moeilijke opstart (1945-1946)
De leefomstandigheden in het interneringscentrum waren in de beginperiode 1945-1946 niet geheel ideaal. Overdag moesten de geïnterneerden, met uitzondering van de levenslang veroordeelden (die pas vanaf 1948 binnen het kamp aan het werk werden gezet), zware handarbeid verrichten. Die werkzaamheden bestonden aanvankelijk vooral uit de opruiming van het kamp en moesten vaak in versneld tempo gebeuren. Ten gevolge van de bombardementen in mei 1944 waren de gebouwen grotendeels verwoest. De gevangenen moesten het kamp zelf opnieuw bewoonbaar maken. Mede door de ‘helse’ ontvangst van gevangenen in die periode, kreeg het Interneringscentrum Beverlo van de gevangenen de bijnaam ‘Beverwald’ naar analogie met het Concentratiekamp Buchenwald.
Tijdens het werk kregen de gevangen bovendien vaak last van verbaal of fysiek geweld door de bewakers. Uit die beginperiode zijn tevens enkele incidenten bekend met dodelijke afloop. Zo gebeurde het dat de bewakers tijdens de nacht lukraak doorheen de barakken schoten ofwel gevangenen die tijdens de nacht het sanitair bezochten als schietschijf gebruikten. Enkele bekende dodelijke slachtoffers, die tijdens een schietincident omkwamen, zijn: Oktaaf de Nayer (7 oktober 1945) en de oorlogsburgemeester van Neerpelt Vermeulen (juli-augustus 1946).
De rantsoenen waren in de beginperiode zeer beperkt en pover van kwaliteit. Ook voor de buitenwereld waren voedselbonnen en rantsoenering nog steeds dagelijkse realiteit. Binnen in het centrum was het armoe troef op het vlak van voeding, kleding en huisvesting.
Het dagelijkse leven in het Interneringscentrum Beverlo en de omstandigheden in het kamp werden gekenmerkt door twee verschillende perioden: een moeilijke opstart van het I.C.B. en een bloeiperiode nadien.
4.1 Beginperiode en moeilijke opstart (1945-1946)
De leefomstandigheden in het interneringscentrum waren in de beginperiode 1945-1946 niet geheel ideaal. Overdag moesten de geïnterneerden, met uitzondering van de levenslang veroordeelden (die pas vanaf 1948 binnen het kamp aan het werk werden gezet), zware handarbeid verrichten. Die werkzaamheden bestonden aanvankelijk vooral uit de opruiming van het kamp en moesten vaak in versneld tempo gebeuren. Ten gevolge van de bombardementen in mei 1944 waren de gebouwen grotendeels verwoest. De gevangenen moesten het kamp zelf opnieuw bewoonbaar maken. Mede door de ‘helse’ ontvangst van gevangenen in die periode, kreeg het Interneringscentrum Beverlo van de gevangenen de bijnaam ‘Beverwald’ naar analogie met het Concentratiekamp Buchenwald.
Tijdens het werk kregen de gevangen bovendien vaak last van verbaal of fysiek geweld door de bewakers. Uit die beginperiode zijn tevens enkele incidenten bekend met dodelijke afloop. Zo gebeurde het dat de bewakers tijdens de nacht lukraak doorheen de barakken schoten ofwel gevangenen die tijdens de nacht het sanitair bezochten als schietschijf gebruikten. Enkele bekende dodelijke slachtoffers, die tijdens een schietincident omkwamen, zijn: Oktaaf de Nayer (7 oktober 1945) en de oorlogsburgemeester van Neerpelt Vermeulen (juli-augustus 1946).
De rantsoenen waren in de beginperiode zeer beperkt en pover van kwaliteit. Ook voor de buitenwereld waren voedselbonnen en rantsoenering nog steeds dagelijkse realiteit. Binnen in het centrum was het armoe troef op het vlak van voeding, kleding en huisvesting.
4.2 Bloeiperiode (1946-1949)
Geleidelijk aan verbeterden de leef- en werkomstandigheden in het Interneringscentrum. Vanaf 1946 ontstonden er echte werkateliers binnen het kamp. Het Interneringscentrum Beverlo beschikte onder andere over een keuken, een kleermakerij, een schoenmakerij, een drukkerij en een schrijnwerkerij. Daarnaast waren er ook groepen die dagelijks buiten het kamp gingen werken, de zogenaamde commando’s. De commando’s konden bestaan uit huishoudelijk werk in de keuken en kantine van de militaire bewakers; een commando dat hout bewerkte voor een onderneming; het aanleggen van wegen; een spoorwegcommando dat de spoorlijnen onderhield; een vliegpleincommando dat het vliegveld van Schaffen verzorgde. Een aanzienlijk deel van de gevangenen was ook actief in de Limburgse kolenmijnen.
De behandeling door de bewakers werd meer correct. De voedselrantsoenen bleven echter zeer pover, maar de gevangenen kregen wel de mogelijkheid om voedselpakketten te ontvangen en openden een eigen kantine. Door die extra voorzieningen kon de grote honger worden gestild.
De huisvesting verbeterde tevens aanzienlijk in de loop der jaren. De strozakken werden stilaan vervangen door stapelbedden en de Blokken voorzien van eigen meubels.
Ook kregen de gevangenen meer en meer kansen om religieuze, culturele en sportactiviteiten te organiseren of bij te wonen. Onder invloed van de Directeur van de Wederopvoedingsdienst, Mr. Hanssens, ontstond in juni 1945 de zogenaamde ‘Welfare’. Dat organisme had als hoofddoel de wederopvoeding van politieke delinquenten. Langzaam aan kwamen op die manier een breed gamma aan culturele, intellectuele en ontspanningsactiviteiten tot stand.
Hoewel in september 1945 reeds werd gestart met een eigen bibliotheek, ontstonden de meeste culturele initiatieven pas in de loop van het jaar 1946.
Begin 1946 kwamen interne tijdschriften of bladen tot stand, die werden opgesteld door enkele jongere gedetineerden, onder de benaming ‘De Snavel’ voor de Nederlandstaligen en ‘Patrimoine’ voor de Franstaligen. De titels wijzigden later in ‘Opbouw’ en ‘Le Journal sans Titre’. Daarnaast werden ook muurkranten voorzien.
Vanaf 1947 veranderde het interneringscentrum gestaag van een gevangenis naar een dorp, waarin talrijke muziekopvoeringen, toneelvoorstellingen en filmvertoningen plaatsvonden. Binnen in de kamers hadden de geïnterneerden voortaan ook lectuur en radio’s ter beschikking. Er was een eveneens een schilderatelier in het I.C.B. Daarnaast konden de gevangenen zichzelf ook bijscholen in talenclubs (o.a. Engels, Frans, Spaans, Russisch, …) en studiekringen en had het Interneringscentrum Beverlo een eigen vak- en educatiecentrum. Tegen 1948 waren in alle secties van het Interneringscentrum studiekringen ontstaan en actief.
Naast de culturele activiteiten ontstonden talrijke sportclubs in de verschillende secties. Vanaf januari 1946 werden de eerste initiatieven toegelaten. Er werden allerhande sporten beoefend zoals worstelen, volleybal, basket, kaatsen, boksen, atletiek, zwemmen, handbal. Voetbal was verboden. Geleidelijk aan ontstonden er ook wedstrijden tussen de verschillende secties van het centrum.
In mei 1947 werd in Kamp E een zelfgemaakt openlucht zwembad geopend. Iedere sectie kon op vaste tijdstippen over het bad beschikken, waarin maximum 40 gedetineerden werden toegelaten per half uur.
Alles gebeurde, mits goedkeuring van de directie, in de meeste gevallen op initiatief van de gevangenen zelf.
Geleidelijk aan verbeterden de leef- en werkomstandigheden in het Interneringscentrum. Vanaf 1946 ontstonden er echte werkateliers binnen het kamp. Het Interneringscentrum Beverlo beschikte onder andere over een keuken, een kleermakerij, een schoenmakerij, een drukkerij en een schrijnwerkerij. Daarnaast waren er ook groepen die dagelijks buiten het kamp gingen werken, de zogenaamde commando’s. De commando’s konden bestaan uit huishoudelijk werk in de keuken en kantine van de militaire bewakers; een commando dat hout bewerkte voor een onderneming; het aanleggen van wegen; een spoorwegcommando dat de spoorlijnen onderhield; een vliegpleincommando dat het vliegveld van Schaffen verzorgde. Een aanzienlijk deel van de gevangenen was ook actief in de Limburgse kolenmijnen.
De behandeling door de bewakers werd meer correct. De voedselrantsoenen bleven echter zeer pover, maar de gevangenen kregen wel de mogelijkheid om voedselpakketten te ontvangen en openden een eigen kantine. Door die extra voorzieningen kon de grote honger worden gestild.
De huisvesting verbeterde tevens aanzienlijk in de loop der jaren. De strozakken werden stilaan vervangen door stapelbedden en de Blokken voorzien van eigen meubels.
Ook kregen de gevangenen meer en meer kansen om religieuze, culturele en sportactiviteiten te organiseren of bij te wonen. Onder invloed van de Directeur van de Wederopvoedingsdienst, Mr. Hanssens, ontstond in juni 1945 de zogenaamde ‘Welfare’. Dat organisme had als hoofddoel de wederopvoeding van politieke delinquenten. Langzaam aan kwamen op die manier een breed gamma aan culturele, intellectuele en ontspanningsactiviteiten tot stand.
Hoewel in september 1945 reeds werd gestart met een eigen bibliotheek, ontstonden de meeste culturele initiatieven pas in de loop van het jaar 1946.
Begin 1946 kwamen interne tijdschriften of bladen tot stand, die werden opgesteld door enkele jongere gedetineerden, onder de benaming ‘De Snavel’ voor de Nederlandstaligen en ‘Patrimoine’ voor de Franstaligen. De titels wijzigden later in ‘Opbouw’ en ‘Le Journal sans Titre’. Daarnaast werden ook muurkranten voorzien.
Vanaf 1947 veranderde het interneringscentrum gestaag van een gevangenis naar een dorp, waarin talrijke muziekopvoeringen, toneelvoorstellingen en filmvertoningen plaatsvonden. Binnen in de kamers hadden de geïnterneerden voortaan ook lectuur en radio’s ter beschikking. Er was een eveneens een schilderatelier in het I.C.B. Daarnaast konden de gevangenen zichzelf ook bijscholen in talenclubs (o.a. Engels, Frans, Spaans, Russisch, …) en studiekringen en had het Interneringscentrum Beverlo een eigen vak- en educatiecentrum. Tegen 1948 waren in alle secties van het Interneringscentrum studiekringen ontstaan en actief.
Naast de culturele activiteiten ontstonden talrijke sportclubs in de verschillende secties. Vanaf januari 1946 werden de eerste initiatieven toegelaten. Er werden allerhande sporten beoefend zoals worstelen, volleybal, basket, kaatsen, boksen, atletiek, zwemmen, handbal. Voetbal was verboden. Geleidelijk aan ontstonden er ook wedstrijden tussen de verschillende secties van het centrum.
In mei 1947 werd in Kamp E een zelfgemaakt openlucht zwembad geopend. Iedere sectie kon op vaste tijdstippen over het bad beschikken, waarin maximum 40 gedetineerden werden toegelaten per half uur.
Alles gebeurde, mits goedkeuring van de directie, in de meeste gevallen op initiatief van de gevangenen zelf.
Mede door de culturele ontwikkeling binnen het I.C.B., alsook door het feit dat het een openluchtinstelling betrof, maakte dat het Interneringscentrum Beverlo een goede reputatie kreeg binnen het nationale en internationale gevangeniswezen alsook bij vele gedetineerden uit andere instellingen.
De materiele omstandigheden en pogingen van de overheid om de gevangenen terug op te voeden als goede staatsburgers, stonden echter in schril contract met de morele toestand van de gevangenen. De families van de geïnterneerden hadden het meestal heel moeilijk en kregen in die eerste periode vaak last van straatrepressie en volkswoede. Bovendien waren meestal de kostwinners van de familie geïnterneerd. Het minimale gevangenen-loon was heel vaak niet voldoende om de gezinsleden te onderhouden. Het gros van de geïnterneerden had eveneens het gevoel onterecht in hechtenis te zitten, een gevoel dat alleen maar werd versterkt door de zeer trage invrijheidstelling en relatief zware straffen voor ‘de gewone man’. De heropvoedingspogingen van de overheid hadden om die reden dan ook minimaal effect. Beverlo was en bleef immers een gevangenis voor iedere geïnterneerde.
Bronnen
Archief- en Documentatie Werkgroep Balen Bevrijd, Collectie Bram Dierckx en Collectie Tom Vanleeuwen.
CLERBOUT, G., En nu gaan ze boeten: repressie tegen zwarten in Vlaanderen na WO 2, 2015.
Fotoalbum Interneringscentrum Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
GHISTELINCK, G., Het Interneringscentrum van Beverlo te Leopoldsburg, 1945-1949, Het penitentiair beleid t.a.v. politieke gedetineerden: breuk of evolutie?, Proefschrift ingediend ter behaling van de graad van Doctor in de Criminologische Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, 2000-2001.
RAMAEKERS, W., Het dagelijkse leven in Interneringscentrum Beverlo (1945-1950), Onuitgegeven verhandeling voor het behalen van de graad van licentiaat in de Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven, 1987.
Tijdschrift Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders.
Tijdschrift Opbouw.
VAN DAMME, K., 'Het gebeurde gisteren', Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders, Nummer 1 (Januari 1975), 4-6.
VANHERP, W., Wij kregen geen pardon, Leuven, 1981.
VANHERP, W., Wij vragen geen pardon, Leuven, 1983.
De materiele omstandigheden en pogingen van de overheid om de gevangenen terug op te voeden als goede staatsburgers, stonden echter in schril contract met de morele toestand van de gevangenen. De families van de geïnterneerden hadden het meestal heel moeilijk en kregen in die eerste periode vaak last van straatrepressie en volkswoede. Bovendien waren meestal de kostwinners van de familie geïnterneerd. Het minimale gevangenen-loon was heel vaak niet voldoende om de gezinsleden te onderhouden. Het gros van de geïnterneerden had eveneens het gevoel onterecht in hechtenis te zitten, een gevoel dat alleen maar werd versterkt door de zeer trage invrijheidstelling en relatief zware straffen voor ‘de gewone man’. De heropvoedingspogingen van de overheid hadden om die reden dan ook minimaal effect. Beverlo was en bleef immers een gevangenis voor iedere geïnterneerde.
Bronnen
Archief- en Documentatie Werkgroep Balen Bevrijd, Collectie Bram Dierckx en Collectie Tom Vanleeuwen.
CLERBOUT, G., En nu gaan ze boeten: repressie tegen zwarten in Vlaanderen na WO 2, 2015.
Fotoalbum Interneringscentrum Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
GHISTELINCK, G., Het Interneringscentrum van Beverlo te Leopoldsburg, 1945-1949, Het penitentiair beleid t.a.v. politieke gedetineerden: breuk of evolutie?, Proefschrift ingediend ter behaling van de graad van Doctor in de Criminologische Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, 2000-2001.
RAMAEKERS, W., Het dagelijkse leven in Interneringscentrum Beverlo (1945-1950), Onuitgegeven verhandeling voor het behalen van de graad van licentiaat in de Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven, 1987.
Tijdschrift Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders.
Tijdschrift Opbouw.
VAN DAMME, K., 'Het gebeurde gisteren', Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders, Nummer 1 (Januari 1975), 4-6.
VANHERP, W., Wij kregen geen pardon, Leuven, 1981.
VANHERP, W., Wij vragen geen pardon, Leuven, 1983.