November 2016
Voor de maand November staan enkele objecten centraal die betrekking hebben op de activiteiten van het zogenaamde ‘Belgische Leger der Partizanen’. De Gewapende Partizanen ofwel Partisans Armés (PA) vormden de gewapende vleugel van het ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) (ofwel Front de l’Indépendance (FI)), een verzetsgroepering die nauwe banden had met de Belgische Kommunistische Partij (KPB).
De verzetsgroepering had talrijke leden in onze streek en werd berucht door talrijke gewaagde activiteiten. Toeval of niet, één van de meest legendarische acties van de Gewapende Partizanen vond plaats op het grondgebied van de gemeente Balen.
1. Het ontstaan van de Gewapende Partizanen (PA)
Tijdens en vlak na de Duitse inval in België was de Kommunistische Partij (KPB) vooral passief gebleven omdat Duitsland en Rusland een niet-aanvalsverdrag hadden ondertekend. Toch lag die politieke partij reeds vroeg in de oorlog aan de basis van de weerstandsgroepering ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) en het sluikblad ‘De Roode Vaan’. De KPB beoogde daarmee een breed Volksfront te openen tegen de Duitse bezetter en de nazi-ideologie. Het Onafhankelijkheidsfront werd officieel gesticht op 15 maart 1941 en werd tevens erkend door de Belgische regering in Londen. Ook de Gewapende Partizanen ontstonden reeds in datzelfde oorlogsjaar.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 (beter bekend onder de naam ‘Operatie Barbarossa’) gaven de Partizanen in België een beslissende impuls voor de gewapende strijd tegen de Duitse bezetter. Vele Belgische communisten werden van dan af aan actief door de Duitse politiediensten opgespoord en aangehouden. Door het zogenaamde decreet ‘Sonnenwende’ konden communisten op wettelijke basis worden gearresteerd en afgevoerd naar de Duitse gevangenissen of concentratiekampen. De Belgische communisten kregen als het ware het mes op de keel en grepen naar de wapens om te overleven. Velen doken onder en leefden voortaan in de illegaliteit. De KPB was daarmee de enige politieke partij die collectief in het verzet stapte, nadat de beweging verboden werd in de zomer van 1941.
Ook vanuit Londen werden de Belgische communisten opgeroepen om in het hele land clandestiene kernen van het Onafhankelijkheidsfront (OF) op te richten. Het exclusieve bevel over de gewapende tak van het communistische verzet, de Gewapende Partizanen, werd tevens overgenomen door het OF. Die communistische invloed bij de Partizanen had tot gevolg dat de oorspronkelijke leden zich nauw verbonden voelden met de Sovjet-Unie (USSR) en de leider van het toenmalige communisme, Jozef Stalin. Die link met het communisme bleef ook niet zonder gevolg. Vanaf Operatie Barbarossa vocht het Derde Rijk niet alleen in het westen tegen Groot-Brittannië en in het oosten tegen de USSR. In elk bezet land werd vanaf juni 1941 een derde front geopend. De orders van Stalin golden immers niet enkel voor de soldaten van het Rode Leger, maar ook voor de Belgische Partizanen.
De meeste kernen van de Gewapende Partizanen (PA) bevonden zich, net zoals die van het OF, in de grote steden en in de plaatsen waar de KPB voorheen sterk was gevestigd. De Gewapende Partizanen waren actief in drie sectoren: Vlaanderen, West-Wallonië en Oost-Wallonië. Elke sector groepeerde een aantal korpsen zoals bijvoorbeeld 'Borinage 022', ‘Antwerpen 033’, ’Leuven-Brabant 034’, ‘Heist-Kempen 037’ en ‘Limburg 069’.
De opstart van de illegale strijd bleek echter niet vanzelfsprekend. Aanvankelijk waren maar weinig mensen bereid om effectief toe te treden tot de Gewapende Partizanen. Iedereen die werd betrapt met een vuurwapen, riskeerde namelijk de doodstraf.
Die houding veranderde grondig na 6 oktober 1942. Op die datum maakte het Duitse bestuur één van de meest onpopulaire verordeningen bekend: de verplichte tewerkstelling in Duitsland voor mannen van 18 tot 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar. Steeds meer jonge mensen probeerden zich te onttrekken aan de arbeidsplicht en doken noodgedwongen onder. In de illegaliteit werden zij dankbaar verwelkomd door groeperingen zoals de Gewapende Partizanen, die plots over een geweldige wervingsreserve konden beschikken.
1. Het ontstaan van de Gewapende Partizanen (PA)
Tijdens en vlak na de Duitse inval in België was de Kommunistische Partij (KPB) vooral passief gebleven omdat Duitsland en Rusland een niet-aanvalsverdrag hadden ondertekend. Toch lag die politieke partij reeds vroeg in de oorlog aan de basis van de weerstandsgroepering ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) en het sluikblad ‘De Roode Vaan’. De KPB beoogde daarmee een breed Volksfront te openen tegen de Duitse bezetter en de nazi-ideologie. Het Onafhankelijkheidsfront werd officieel gesticht op 15 maart 1941 en werd tevens erkend door de Belgische regering in Londen. Ook de Gewapende Partizanen ontstonden reeds in datzelfde oorlogsjaar.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 (beter bekend onder de naam ‘Operatie Barbarossa’) gaven de Partizanen in België een beslissende impuls voor de gewapende strijd tegen de Duitse bezetter. Vele Belgische communisten werden van dan af aan actief door de Duitse politiediensten opgespoord en aangehouden. Door het zogenaamde decreet ‘Sonnenwende’ konden communisten op wettelijke basis worden gearresteerd en afgevoerd naar de Duitse gevangenissen of concentratiekampen. De Belgische communisten kregen als het ware het mes op de keel en grepen naar de wapens om te overleven. Velen doken onder en leefden voortaan in de illegaliteit. De KPB was daarmee de enige politieke partij die collectief in het verzet stapte, nadat de beweging verboden werd in de zomer van 1941.
Ook vanuit Londen werden de Belgische communisten opgeroepen om in het hele land clandestiene kernen van het Onafhankelijkheidsfront (OF) op te richten. Het exclusieve bevel over de gewapende tak van het communistische verzet, de Gewapende Partizanen, werd tevens overgenomen door het OF. Die communistische invloed bij de Partizanen had tot gevolg dat de oorspronkelijke leden zich nauw verbonden voelden met de Sovjet-Unie (USSR) en de leider van het toenmalige communisme, Jozef Stalin. Die link met het communisme bleef ook niet zonder gevolg. Vanaf Operatie Barbarossa vocht het Derde Rijk niet alleen in het westen tegen Groot-Brittannië en in het oosten tegen de USSR. In elk bezet land werd vanaf juni 1941 een derde front geopend. De orders van Stalin golden immers niet enkel voor de soldaten van het Rode Leger, maar ook voor de Belgische Partizanen.
De meeste kernen van de Gewapende Partizanen (PA) bevonden zich, net zoals die van het OF, in de grote steden en in de plaatsen waar de KPB voorheen sterk was gevestigd. De Gewapende Partizanen waren actief in drie sectoren: Vlaanderen, West-Wallonië en Oost-Wallonië. Elke sector groepeerde een aantal korpsen zoals bijvoorbeeld 'Borinage 022', ‘Antwerpen 033’, ’Leuven-Brabant 034’, ‘Heist-Kempen 037’ en ‘Limburg 069’.
De opstart van de illegale strijd bleek echter niet vanzelfsprekend. Aanvankelijk waren maar weinig mensen bereid om effectief toe te treden tot de Gewapende Partizanen. Iedereen die werd betrapt met een vuurwapen, riskeerde namelijk de doodstraf.
Die houding veranderde grondig na 6 oktober 1942. Op die datum maakte het Duitse bestuur één van de meest onpopulaire verordeningen bekend: de verplichte tewerkstelling in Duitsland voor mannen van 18 tot 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar. Steeds meer jonge mensen probeerden zich te onttrekken aan de arbeidsplicht en doken noodgedwongen onder. In de illegaliteit werden zij dankbaar verwelkomd door groeperingen zoals de Gewapende Partizanen, die plots over een geweldige wervingsreserve konden beschikken.
2. Partizanen in Balen en omstreken
Voor de regio Balen en Olmen was vooral het ‘Limburgse Partizanenkorps 069’ (aanvankelijk 'Korps 035') belangrijk. Een tiental Balense en Olmense jongeren sloten zich gedurende de oorlog aan bij die lokale afdeling. De Partizanenstrijd te Limburg kreeg, vooral tijdens de twee laatste oorlogsjaren, een zeer speciaal karakter. De gewapende activiteiten beperkte zich in die periode vooral tot aanslagen op aanhangers van de Nieuwe Orde. Vanaf de maand mei 1943 tot lang na de bevrijding werden er in Limburg niet minder dan 103 echte of vermeende collaborateurs, rijkswachters, politieagenten en niet-politieke burgers gedood door de kogels van de Gewapende Partizanen.
Specifiek voor de Limburgse partizanenstrijd was eveneens het ‘banditisme’ dat zowel tijdens de bezetting als geruime tijd na de bevrijding de provincie Limburg en de aanpalende grensgebieden (zoals Balen en Olmen) teisterde. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten van de zogenaamde ‘Bende van Max’ en de ‘Bende van de Dameskous’. Die twee groeperingen hadden heel wat actieve Partizanen en streekgenoten in hun rangen. Na de oorlog werd duidelijk dat sommige Partizanen naast vaderlandslievende sabotagedaden en politieke aanslagen ook zuivere criminele feiten zoals overvallen en moorden hadden begaan. De grens tussen patriottisme en banditisme bleek in bepaalde gevallen zeer dun.
3. De overval op het Balense dynamiettransport
Eén van de meest spectaculairste acties die de Gewapende Partizanen op hun palmares hadden, gebeurde op het grondgebied van Balen. Op 22 oktober 1943 pleegde een detachement Leuvense Partizanen een overval op een gewapend dynamiettransport dat springstoffen moest leveren aan een steenkoolmijn in Wallonië. Het transport was afkomstig uit de toenmalige Poudreries Réunies de Baelen-Wezel, beter bekend als de P.R.B. of de ‘Poederfabriek’ van Balen-Wezel.
Op die dag werd een gepantserde wagen met meer dan 3.000 kg dynamiet ter hoogte van de Malou (Balen-Schoorheide) overvallen door enkele samenwerkende Partizanenkorpsen. De begeleidende rijkswachters werden ontwapend en de Partizanen reden met de wagen doorheen de hele Kempen naar hun thuisbasis. Meer dan 3 ton dynamiet viel in handen van de PA, wat een blamage was voor het Duitse militaire bestuur in België.
3.1 De P.R.B. en de dynamiettransporten
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de Poederfabriek bestaan. De activiteiten werden niet stilgelegd, maar wel grondig gecontroleerd. Ook werden de fabrieksterreinen dag en nacht bewaakt. Er ontstonden tevens twee afdelingen. Eén afdeling stond in voor de productie van militaire springstoffen en kwam volledig onder Duits bestuur te staan. De tweede afdeling bleef onder Belgisch bestuur en had als taak springstoffen voor burgerlijk nut, waaronder de steenkoolmijnen, aan te maken.
Vanuit de P.R.B.-fabriek vertrokken wekelijks dynamiettransporten naar de steenkoolmijnen in Wallonië. De actieve mijnen hadden namelijk springstoffen nodig om de grondstoflagen bloot te leggen en te kunnen ontginnen. De steenkool uit de Limburgse en Waalse bekkens waren erg gegeerd bij de Duitsers omdat die grondstoffen nodig waren voor de verdere uitbouw van de Duitse staal- en oorlogsindustrie.
Elke dinsdag vertrok er vanuit Balen-Wezel een kleine vrachtwagen die geladen was met 1.500 kg dynamiet. Het vervoer gebeurde door een chauffeur, vergezeld door één begeleider. Op vrijdag vonden de grote transporten van 3.000 kg dynamiet plaats. De grote transporten gebeurden met een gepantserde wagen, al dan niet met een aanhangwagen. De begeleiding van de grotere transporten bestond uit een chauffeur, een begeleider en een paar rijkswachters.
3.2 De voorbereidingen van een overval
Begin oktober 1943 kregen de Gewapende Partizanen lucht over de dynamiettransporten. Nadat de nodige inlichtingen werden ingewonnen, werd de overval tot in detail voorbereid. De commandant van het Leuvense Partizanenkorps Louis Van Brussel, alias ‘Jean’ (en de latere Nationale commandant der operaties van de PA), was zelf bij de operatie aanwezig en beschreef de voorbereiding alsook de overval in zijn boek ‘Partizanen in Vlaanderen’.
"Zekere dag nu, begin oktober 1943, komt daar Lucien, de korpscommandant van Heist (Heist-op-den-Berg) aandraven met het bericht dat hij contact heeft met iemand die alle inlichtingen kan bezorgen over de dynamiettransporten van de ‘Poudreries Reunies de Baelen-Wezel’, de grootste springstoffenfabriek van gans België.
Geschaduwd door een bewakingsdetachement neem ik achter het station van Diest contact op met de betrokken persoon. Alle dinsdagen en vrijdagen vertrekt er uit het bedrijf een vrachtwagen geladen met springstof in de richting van de Henegouwse steenkoolmijnen. Hij kent slechts het traject tot Leopoldsburg, het grote legerkamp dat krioelt van Duitse soldaten. Dinsdag is het een camionette van 1.500 kg waarin slechts de chauffeur en een begeleider plaatsnemen. Op vrijdag is het doorgaans echter een zwaar gepantserde vrachtwagen.
Nadat ik heel de kwestie met ‘Dolf’ (schuilnaam voor Kamiel van Acker), mijn sectorcommandant, die aan gans de zaak weinig geloof hecht, bespreek, begin ik onmiddellijk met de voorbereidingen.”
Over die bewuste ontmoeting achter het station van Diest staan nog meer details in de verslaggeving van het Partizanenkorps 037 uit Heist-op-den-Berg:
“Midden september zorgt Jef Thijs (alias Lucien) voor een doorbraak. Beroepsmilitair Albert Monsieur had gevochten te Leopoldsburg en kennis gemaakt met Jef Thijs (ook beroepsmilitair). Na zijn vrijlating uit krijgsgevangenschap werkte hij als opzichter in het chemiefabriek Tessenderlo. Hij heeft een vriend die werkt als begeleider van de dynamiettransporten en is zo op de hoogte van de transportregeling naar de Kempense en Waalse steenkoolmijnen. Via Jef Thijs werd commandant Louis Van Brussel (alias Jean) ingelicht en werd een afspraak gemaakt achter het station van Diest.” (uit W. ADRIAANS en J PUTTEMANS, Partizanenkorps 037.)
Louis Van Brussel beschrijft de verdere voorbereiding als volgt:
"Frans, de bataljonscommandant van Boortmeerbeek-Mechelen – hij ligt al de hele week op de loer om Leon Degrelle […] te pakken te krijgen – is onmiddellijk erg enthousiast over dergelijke operatie. Wij zullen op dinsdag toeslaan omdat 1.500 kg dynamiet al een zware brok genoeg zal zijn.
Wij stippelen nauwkeurig op stafkaarten van het Belgisch leger de plaats van de overval, op enkele kilometers van de fabriek, uit, evenals de te volgen weg, zowel voor als na de actie. Wij bepalen het aantal manschappen, de bewapening, evenals de plaatsen waar de springstof zal worden afgeladen. Vanuit Leuven zal Modeste de avond tevoren met zijn Chevrolet te Boortmeerbeek overnachten om dan ’s morgens vroeg om 4 uur, samen met ‘Julia’ (troetelnaam voor één van de weinige machinegeweren waarover de Leuvense Partizanen beschikte) en de vrienden van Boortmeerbeek de verre verplaatsing te maken.
In een paar dagen was alles klaar. Het bataljon van Wespelaar, Werchter en omgeving zou aan de zijkant van het bos bij de eeuwenoude abdij van Averbode een put graven en zorgvuldig camoufleren, waarin 500 kg zou worden opgeborgen. Aan de andere kant van hetzelfde bos zou het korps van Heist eveneens een put graven waarin ook 500 kg zouden verstopt worden. Met de rest zou een speciaal opgetrommelde chauffeur, die het stuur van de vrachtwagen zou nemen, tot in een grote garage van Haacht rijden waar een ganse ploeg klaar stond om de vrachtwagen volledig te demonteren. De twee gijzelaars zouden we ergens op een verlaten plek afzetten terwijl van de resterende 500 kg de helft in Boortmeerbeek en de andere helft door Modeste naar Linden bij Leuven, centrum van het eerste bataljon zou gebracht worden.
Twee dinsdagen mislukte de actie door allerhande redenen en legden vele manschappen van ’s morgens vroeg tientallen kilometers af. Modeste die dat nutteloos heen en weer gerij deftig beu werd, liet dan weten dat hij nog eenmaal wilde proberen en dat men dan niet meer op hem moest rekenen. De zaak werd kritiek. De volgende maandag overzag ik (L. Van Brussel) ’s maandags nog eens alle details met Frans tot iemand plots kwam melden dat de gelegenheidschauffeur die de vrachtwagen zou besturen onmogelijk kon meegaan. Toen Frans nogmaals de hele operatie wilde uitstellen, zei ik hem vlakaf dat ikzelf de camion zou besturen, en dat ik bij hem zou blijven slapen. Nog geen uur later kwam er andermaal een kink in de kabel. Vanuit Keerbergen verwittigde men ons dat Leon Degrelle daar in het hotel ‘Le Grand Valeur’ aangekomen was, voor hoelang, dat wist men niet. Ik hoefde niet lang te twijfelen; Leon […] was ons minder waard dan 1.500 kg dynamiet, alhoewel zijn eventuele gevangenneming – wij zouden hem dan aan de Engelsen hebben uitgeleverd die hem dan met een ‘Lysander’ (vliegtuig) konden oppikken – of terechtstelling, vanzelfsprekend een geweldige propagandistische waarde zou gehad hebben.”
3.3 De overval van 22 oktober 1943
Op 21 oktober 1943 werden ondanks die bovenstaande problemen alle manschappen paraat gehouden. Louis Van Brussel gaat verder:
"Alles is echter klaar voor de overval op het dynamiettransport en de volgende dag, 22 oktober 1943, slaan wij toe. Met zeven man zitten wij dicht opeengepakt in de ruime Chevrolet, Modeste aan het stuur. Tussen Haacht en Keerbergen staat één van onze mensen op de wacht die de manschappen van Werchter-Wespelaar verwittigt dat de actie doorgaat. In de omgeving van Heist zijn het er twee, één ervan rijdt met ons mee om de juiste doortocht aan te wijzen langs minder gebruikte wegen, terwijl de tweede op zijn de manschappen van Heist verwittigt dat de actie plaatsvindt. In volle vaart gaat het nu noordwaarts.
Rond 6 uur in de morgen, als wij over de Grote Markt in Geel rijden, krioelt het re van de ‘zwarte gendarmen’, die zich met auto’s en moto’s klaarmaken om in al de omliggende gemeenten de (rantsoen)zegels te gaan uitdelen. De verleiding is Modeste te sterk, hij stopt even en vraagt mij ‘Willen wij die zegels afnemen?’ Er is een krachtig en beslist neen nodig om hem verder te doen rijden. Voor 7 uur zijn wij op de plaats van bestemming, enkele kilometers van de ‘Poudreries Réunies’. Wij rijden nu de wagen een landweg in zodat hij van de grote baan door het dichte struikgewas onzichtbaar is. Eén man vat post op de baan terwijl twee, drie anderen in iedere bocht van de landweg opgesteld staan en ons teken zullen doen als de vrachtwagen in aantocht is.
Rond half 8 is het eindelijk zover, de petten van onze wachtposten worden opgelicht, Modeste slaat de motor aan en wij stormen vooruit. In iedere bocht laden wij één onzer manschappen op en als wij de baan bereiken komt de laatste aanlopen. Precies op dat ogenblik rijdt een zware mastodont ons voorbij. Wij staan perplex! In plaats van een licht Ford camionette van 1.500 kg is het een zware tractor met aanhangwagen. Er is nu echter geen ogenblik meer te verliezen en met de twee laatste mannen op de treeplanken en alle ramen naar beneden rijden wij het gevaarte achterna. Wij hebben hem bijna te pakken als wij daar plots op de baan voor ons een groep mensen zien ontwaren. Een jong kereltje naast wie we stoppen stelt ons gerust. Er is daar wat verder een kerkje waarvan de mis juist beëindigd is.
Opnieuw gaat het vooruit en een paar honderd meter voorbij de kerk halen wij de wagen in, stoppen er vlak voor en omsingelen hem onder het roepen: “Absteigen Gestapo”. De chauffeur en de begeleidende gendarme verlaten met opgeheven handen de wagen. Vooraan de aanhangwagen is echter een hoog boven de tractor uitstekende glazen cabine waarin eveneens een gendarme en een burger, de eigenlijke begeleider, hebben plaatsgenomen. Ook zij komen met de armen in de hoogte, onder bedreiging van mitraillette en revolvers, naar beneden. Wij ontwapenen de twee rijkswachters, verplichten de chauffeur de potdichte aanhangwagen open te maken en … vallen bijna omver als hij op onze vraag wat hij bij heeft laconiek antwoord: “Drieduizend driehonderd kilo dynamiet!”. De kerkgangers hebben wel door dat er iets gaande is als wij vier gevangenen evenals de zoon van Frans in de hermetisch gesloten aanhangwagen op de kisten laten plaatsnemen. Gelukkig hebben wij de chauffeur bevolen de motor te laten draaien. Ik zei tegen Frans: “Rijdt gij maar want ik ken die oude Minerva’s niet.” Zonder één woord klom deze laatste achter et stuur terwijl ik plaatsnam naast hem. In de cabine van de aanhangwagen plaatsen wij eveneens één van onze manschappen terwijl de vier overigen die ‘Julia’ bij zich hielden, het nu heel wat beter hadden in de Chevrolet. Met de stafkaarten op de knieën en daaronder mijn revolver en naast mij een paar Mills granaten ging het nu in een dolle vaart recht op Leopoldsburg af. Het was inderdaad een Minerva-tractor die echter nog goed meekon en makkelijk de 50 km haalde daar waar de maximumsnelheid op een bordje achter de aanhangwagen slechts 25 km veroorloofde. De opligger zelf was geblindeerd en woog, naar wij later vernamen 10 ton terwijl hij bovendien voorzien was van volle rubberen banden wat beslist de veerkracht niet ten goede kwam.
In Leopoldsburg stonden wij natuurlijk voor de gesloten overweg. Duitse vrachtwagens vol marine- en weermachtsoldaten voor en achter ons. Hoe zouden wij ooit uit dat wespennest geraken als er iets misliep, en dan de zoon van Frans die achterin mee opgesloten was. Wat kropen die minuten tergend traag voorbij. Wat later zijn wij weer de baan op. Modeste komt even naast ons rijden en knikt ons triomfantelijk toe. Wij rijden nu over slechte, hobbelige kasseiwegen door kleine dorpjes en als wij ergens een marktplein oversteken, springen daar van overal zwarte gendarmen met het geweer in aanslag buiten. Ze zijn bezig met zegels uit te delen en dachten waarschijnlijk één ogenblik aan terroristen maar laten ons opgelucht voorbij rijden als zij zien … dat wij het maar zijn. De man van Heist, die boven in de cabine van de aanhangwagen heeft plaatsgenomen, duidt ons nu met tekens aan of wij nu links of rechts moeten afslaan. Na nu nog een klein uurtje rijden kruist ons een auto waarin verscheidene gendarmen, waaronder een officier, hebben plaatsgenomen. Lang na de oorlog zal ik van deze officier vernemen hoe vanaf half acht de jacht op ons werd ingezet, hoe wij bijtijds uit Leopoldsburg wegkwamen en … waar hij ons precies is voorbijgereden zonder dat hij daarvan zijn oversten of de Duitse politiediensten op de hoogte bracht. Uiteindelijk stoppen wij aan de afgesproken plaats in Averbode.
Oskar, de nieuwe bataljonscommandant van Wespelaar-Werchter sprong uit het struikgewas en wees veelbetekenend op een ganse serie arbeiders die wat verder aan de tramsporen werkten. Afladen was onmogelijk. Wij stuurden hem en zijn manschappen dwars door het bos naar de andere aflaadplaats waar de manschappen van het korps van Heist ons reeds stonden op te wachten. Met vereende krachten werden hier 1.025 kg dynamiet in kisten van 25 kg afgeladen doch op het einde van het werk stopte wat verder een motortram waaruit een aantal reizigers stapten die nog juist de laatste kisten in het bos zagen dragen. Vlug beval ik nog de aanwezige partizanen uiterst voorzichtig te zijn bij de aftocht en weg waren wij. Frans zat nu met een andere kwestie genepen. Dat logge gevaarte kon onmogelijk in de voorziene garage binnen en van afbreken zal ook wel geen sprake zijn. Hij kende echter een grote onbewoonde villa in de dennenbossen van Keerbergen en stelde voor de rest daar af te laden en de vrachtwagen met de gevangenen ergens ver buiten de sector te gaan deponeren. Frans wist natuurlijk van mijn hoofdkwartier in Keerbergen niets af en ik besloot me tegen zijn plan niet te verzetten om daar niet de aandacht op te trekken. Lieve hemel, wat haalde ik me allemaal op de hals, als men daar in Brussel ooit iets van te weten kwam, was ik op slag adjunct-commandant af en dat beloofde met al die springstof nu pas echt aangenaam te worden. Bezijden Keerbergen reden wij van de steenweg af, sloegen een verlaten landweg tussen de bossen in en reden na enkele honderden meters in een scherpe bocht het hek van de villa omver. De zware vrachtwagen zat onmiddellijk vast in het zand en terwijl wij vruchteloos de motor opjoegen, wij moesten nog slechts enkele meters verder, kwam de verontwaardigde eigenaar van de villa ons de huid vol schelden. Wij besteden hier waarschijnlijk niet genoeg aandacht aan en als Frans hem nogal bitsig antwoordde dat wij wel alles zouden vergoeden, werd de man pas woedend en maakte aanstalten om, zoals hij zegde, de rijkswacht op te bellen. Nu dat konden wij best missen en toen hij op onze vraag of hij een patriot was of een ‘Duits’ hoogst verontwaardigd vliegensvlug zijn ingelijste eretekens van 14-18 te voorschijn haalde, wist hij waarschijnlijk niet dat hij zijn eigen leven redde. Wij vertelden hem dan in een paar woorden waarover het ging en … een betere helper hadden wij ons niet kunnen indenken.
Met al dat lawaai waren nu uit de in de bossen verscholen villa’s enkele nieuwsgierigen komen aanlopen die samen met de veldwachter van Rijmenam, die ook al naderbij gekomen was, aan het zware gevaarte trokken en sleurden zonder het nog een centimeter vooruit te krijgen. Ik wist van de contactman die ik in Diest had ontmoet dat de beide chauffeurs, die van de Ford en die van de Minerva, goede patriotten waren. Daarom haalden wij de chauffeur uit de aanhangwagen en deden hem achter het stuur plaatsnemen. Met schoppen, takken en al ons geduw en gesleur geraakten wij echter nog niet weg en de chauffeur gaf ons uiteindelijk de raad de ganse wagen af te laden. Inmiddels was het al een stukje in de namiddag geworden en met vereende krachten begonnen wij de kisten af te laden en over de haag in de tuin van de eerst zo verontwaardigde villabewoner te plaatsen. De veldwachter en de andere omstaanders aan wie wij voordien reeds verteld hadden dat wij ‘kunstmest’ vervoerden, kregen nauwelijks de kisten met ‘attention’ en ‘explosives’ in de gaten of zij trokken er, zonder dat wij hen iets in de weg hadden gelegd, één voor één van onder. Wij stapelden de 2275 kg in de tuin op, kregen de vrachtwagen uiteindelijk op gang, sloten de gijzelaars terug op en stuurden er twee manschappen mee weg met de bedoeling hem zo ver mogelijk uit de buurt te krijgen. Zij lieten hem ergens in een weide tussen Duffel en Lier achter waar de inzittenden pas ’s anderendaags door een verbaasde landbouwer gevonden en bevrijd werden. Deze vier mannen twee burgers en twee rijkswachters hadden zich ook prachtig gedragen en flink meegeholpen om de vele kisten af te laden. Ook tijdens hun latere ondervragingen hielden zij zich kranig ondanks de Duitse bedreigingen.”
Voor de regio Balen en Olmen was vooral het ‘Limburgse Partizanenkorps 069’ (aanvankelijk 'Korps 035') belangrijk. Een tiental Balense en Olmense jongeren sloten zich gedurende de oorlog aan bij die lokale afdeling. De Partizanenstrijd te Limburg kreeg, vooral tijdens de twee laatste oorlogsjaren, een zeer speciaal karakter. De gewapende activiteiten beperkte zich in die periode vooral tot aanslagen op aanhangers van de Nieuwe Orde. Vanaf de maand mei 1943 tot lang na de bevrijding werden er in Limburg niet minder dan 103 echte of vermeende collaborateurs, rijkswachters, politieagenten en niet-politieke burgers gedood door de kogels van de Gewapende Partizanen.
Specifiek voor de Limburgse partizanenstrijd was eveneens het ‘banditisme’ dat zowel tijdens de bezetting als geruime tijd na de bevrijding de provincie Limburg en de aanpalende grensgebieden (zoals Balen en Olmen) teisterde. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten van de zogenaamde ‘Bende van Max’ en de ‘Bende van de Dameskous’. Die twee groeperingen hadden heel wat actieve Partizanen en streekgenoten in hun rangen. Na de oorlog werd duidelijk dat sommige Partizanen naast vaderlandslievende sabotagedaden en politieke aanslagen ook zuivere criminele feiten zoals overvallen en moorden hadden begaan. De grens tussen patriottisme en banditisme bleek in bepaalde gevallen zeer dun.
3. De overval op het Balense dynamiettransport
Eén van de meest spectaculairste acties die de Gewapende Partizanen op hun palmares hadden, gebeurde op het grondgebied van Balen. Op 22 oktober 1943 pleegde een detachement Leuvense Partizanen een overval op een gewapend dynamiettransport dat springstoffen moest leveren aan een steenkoolmijn in Wallonië. Het transport was afkomstig uit de toenmalige Poudreries Réunies de Baelen-Wezel, beter bekend als de P.R.B. of de ‘Poederfabriek’ van Balen-Wezel.
Op die dag werd een gepantserde wagen met meer dan 3.000 kg dynamiet ter hoogte van de Malou (Balen-Schoorheide) overvallen door enkele samenwerkende Partizanenkorpsen. De begeleidende rijkswachters werden ontwapend en de Partizanen reden met de wagen doorheen de hele Kempen naar hun thuisbasis. Meer dan 3 ton dynamiet viel in handen van de PA, wat een blamage was voor het Duitse militaire bestuur in België.
3.1 De P.R.B. en de dynamiettransporten
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de Poederfabriek bestaan. De activiteiten werden niet stilgelegd, maar wel grondig gecontroleerd. Ook werden de fabrieksterreinen dag en nacht bewaakt. Er ontstonden tevens twee afdelingen. Eén afdeling stond in voor de productie van militaire springstoffen en kwam volledig onder Duits bestuur te staan. De tweede afdeling bleef onder Belgisch bestuur en had als taak springstoffen voor burgerlijk nut, waaronder de steenkoolmijnen, aan te maken.
Vanuit de P.R.B.-fabriek vertrokken wekelijks dynamiettransporten naar de steenkoolmijnen in Wallonië. De actieve mijnen hadden namelijk springstoffen nodig om de grondstoflagen bloot te leggen en te kunnen ontginnen. De steenkool uit de Limburgse en Waalse bekkens waren erg gegeerd bij de Duitsers omdat die grondstoffen nodig waren voor de verdere uitbouw van de Duitse staal- en oorlogsindustrie.
Elke dinsdag vertrok er vanuit Balen-Wezel een kleine vrachtwagen die geladen was met 1.500 kg dynamiet. Het vervoer gebeurde door een chauffeur, vergezeld door één begeleider. Op vrijdag vonden de grote transporten van 3.000 kg dynamiet plaats. De grote transporten gebeurden met een gepantserde wagen, al dan niet met een aanhangwagen. De begeleiding van de grotere transporten bestond uit een chauffeur, een begeleider en een paar rijkswachters.
3.2 De voorbereidingen van een overval
Begin oktober 1943 kregen de Gewapende Partizanen lucht over de dynamiettransporten. Nadat de nodige inlichtingen werden ingewonnen, werd de overval tot in detail voorbereid. De commandant van het Leuvense Partizanenkorps Louis Van Brussel, alias ‘Jean’ (en de latere Nationale commandant der operaties van de PA), was zelf bij de operatie aanwezig en beschreef de voorbereiding alsook de overval in zijn boek ‘Partizanen in Vlaanderen’.
"Zekere dag nu, begin oktober 1943, komt daar Lucien, de korpscommandant van Heist (Heist-op-den-Berg) aandraven met het bericht dat hij contact heeft met iemand die alle inlichtingen kan bezorgen over de dynamiettransporten van de ‘Poudreries Reunies de Baelen-Wezel’, de grootste springstoffenfabriek van gans België.
Geschaduwd door een bewakingsdetachement neem ik achter het station van Diest contact op met de betrokken persoon. Alle dinsdagen en vrijdagen vertrekt er uit het bedrijf een vrachtwagen geladen met springstof in de richting van de Henegouwse steenkoolmijnen. Hij kent slechts het traject tot Leopoldsburg, het grote legerkamp dat krioelt van Duitse soldaten. Dinsdag is het een camionette van 1.500 kg waarin slechts de chauffeur en een begeleider plaatsnemen. Op vrijdag is het doorgaans echter een zwaar gepantserde vrachtwagen.
Nadat ik heel de kwestie met ‘Dolf’ (schuilnaam voor Kamiel van Acker), mijn sectorcommandant, die aan gans de zaak weinig geloof hecht, bespreek, begin ik onmiddellijk met de voorbereidingen.”
Over die bewuste ontmoeting achter het station van Diest staan nog meer details in de verslaggeving van het Partizanenkorps 037 uit Heist-op-den-Berg:
“Midden september zorgt Jef Thijs (alias Lucien) voor een doorbraak. Beroepsmilitair Albert Monsieur had gevochten te Leopoldsburg en kennis gemaakt met Jef Thijs (ook beroepsmilitair). Na zijn vrijlating uit krijgsgevangenschap werkte hij als opzichter in het chemiefabriek Tessenderlo. Hij heeft een vriend die werkt als begeleider van de dynamiettransporten en is zo op de hoogte van de transportregeling naar de Kempense en Waalse steenkoolmijnen. Via Jef Thijs werd commandant Louis Van Brussel (alias Jean) ingelicht en werd een afspraak gemaakt achter het station van Diest.” (uit W. ADRIAANS en J PUTTEMANS, Partizanenkorps 037.)
Louis Van Brussel beschrijft de verdere voorbereiding als volgt:
"Frans, de bataljonscommandant van Boortmeerbeek-Mechelen – hij ligt al de hele week op de loer om Leon Degrelle […] te pakken te krijgen – is onmiddellijk erg enthousiast over dergelijke operatie. Wij zullen op dinsdag toeslaan omdat 1.500 kg dynamiet al een zware brok genoeg zal zijn.
Wij stippelen nauwkeurig op stafkaarten van het Belgisch leger de plaats van de overval, op enkele kilometers van de fabriek, uit, evenals de te volgen weg, zowel voor als na de actie. Wij bepalen het aantal manschappen, de bewapening, evenals de plaatsen waar de springstof zal worden afgeladen. Vanuit Leuven zal Modeste de avond tevoren met zijn Chevrolet te Boortmeerbeek overnachten om dan ’s morgens vroeg om 4 uur, samen met ‘Julia’ (troetelnaam voor één van de weinige machinegeweren waarover de Leuvense Partizanen beschikte) en de vrienden van Boortmeerbeek de verre verplaatsing te maken.
In een paar dagen was alles klaar. Het bataljon van Wespelaar, Werchter en omgeving zou aan de zijkant van het bos bij de eeuwenoude abdij van Averbode een put graven en zorgvuldig camoufleren, waarin 500 kg zou worden opgeborgen. Aan de andere kant van hetzelfde bos zou het korps van Heist eveneens een put graven waarin ook 500 kg zouden verstopt worden. Met de rest zou een speciaal opgetrommelde chauffeur, die het stuur van de vrachtwagen zou nemen, tot in een grote garage van Haacht rijden waar een ganse ploeg klaar stond om de vrachtwagen volledig te demonteren. De twee gijzelaars zouden we ergens op een verlaten plek afzetten terwijl van de resterende 500 kg de helft in Boortmeerbeek en de andere helft door Modeste naar Linden bij Leuven, centrum van het eerste bataljon zou gebracht worden.
Twee dinsdagen mislukte de actie door allerhande redenen en legden vele manschappen van ’s morgens vroeg tientallen kilometers af. Modeste die dat nutteloos heen en weer gerij deftig beu werd, liet dan weten dat hij nog eenmaal wilde proberen en dat men dan niet meer op hem moest rekenen. De zaak werd kritiek. De volgende maandag overzag ik (L. Van Brussel) ’s maandags nog eens alle details met Frans tot iemand plots kwam melden dat de gelegenheidschauffeur die de vrachtwagen zou besturen onmogelijk kon meegaan. Toen Frans nogmaals de hele operatie wilde uitstellen, zei ik hem vlakaf dat ikzelf de camion zou besturen, en dat ik bij hem zou blijven slapen. Nog geen uur later kwam er andermaal een kink in de kabel. Vanuit Keerbergen verwittigde men ons dat Leon Degrelle daar in het hotel ‘Le Grand Valeur’ aangekomen was, voor hoelang, dat wist men niet. Ik hoefde niet lang te twijfelen; Leon […] was ons minder waard dan 1.500 kg dynamiet, alhoewel zijn eventuele gevangenneming – wij zouden hem dan aan de Engelsen hebben uitgeleverd die hem dan met een ‘Lysander’ (vliegtuig) konden oppikken – of terechtstelling, vanzelfsprekend een geweldige propagandistische waarde zou gehad hebben.”
3.3 De overval van 22 oktober 1943
Op 21 oktober 1943 werden ondanks die bovenstaande problemen alle manschappen paraat gehouden. Louis Van Brussel gaat verder:
"Alles is echter klaar voor de overval op het dynamiettransport en de volgende dag, 22 oktober 1943, slaan wij toe. Met zeven man zitten wij dicht opeengepakt in de ruime Chevrolet, Modeste aan het stuur. Tussen Haacht en Keerbergen staat één van onze mensen op de wacht die de manschappen van Werchter-Wespelaar verwittigt dat de actie doorgaat. In de omgeving van Heist zijn het er twee, één ervan rijdt met ons mee om de juiste doortocht aan te wijzen langs minder gebruikte wegen, terwijl de tweede op zijn de manschappen van Heist verwittigt dat de actie plaatsvindt. In volle vaart gaat het nu noordwaarts.
Rond 6 uur in de morgen, als wij over de Grote Markt in Geel rijden, krioelt het re van de ‘zwarte gendarmen’, die zich met auto’s en moto’s klaarmaken om in al de omliggende gemeenten de (rantsoen)zegels te gaan uitdelen. De verleiding is Modeste te sterk, hij stopt even en vraagt mij ‘Willen wij die zegels afnemen?’ Er is een krachtig en beslist neen nodig om hem verder te doen rijden. Voor 7 uur zijn wij op de plaats van bestemming, enkele kilometers van de ‘Poudreries Réunies’. Wij rijden nu de wagen een landweg in zodat hij van de grote baan door het dichte struikgewas onzichtbaar is. Eén man vat post op de baan terwijl twee, drie anderen in iedere bocht van de landweg opgesteld staan en ons teken zullen doen als de vrachtwagen in aantocht is.
Rond half 8 is het eindelijk zover, de petten van onze wachtposten worden opgelicht, Modeste slaat de motor aan en wij stormen vooruit. In iedere bocht laden wij één onzer manschappen op en als wij de baan bereiken komt de laatste aanlopen. Precies op dat ogenblik rijdt een zware mastodont ons voorbij. Wij staan perplex! In plaats van een licht Ford camionette van 1.500 kg is het een zware tractor met aanhangwagen. Er is nu echter geen ogenblik meer te verliezen en met de twee laatste mannen op de treeplanken en alle ramen naar beneden rijden wij het gevaarte achterna. Wij hebben hem bijna te pakken als wij daar plots op de baan voor ons een groep mensen zien ontwaren. Een jong kereltje naast wie we stoppen stelt ons gerust. Er is daar wat verder een kerkje waarvan de mis juist beëindigd is.
Opnieuw gaat het vooruit en een paar honderd meter voorbij de kerk halen wij de wagen in, stoppen er vlak voor en omsingelen hem onder het roepen: “Absteigen Gestapo”. De chauffeur en de begeleidende gendarme verlaten met opgeheven handen de wagen. Vooraan de aanhangwagen is echter een hoog boven de tractor uitstekende glazen cabine waarin eveneens een gendarme en een burger, de eigenlijke begeleider, hebben plaatsgenomen. Ook zij komen met de armen in de hoogte, onder bedreiging van mitraillette en revolvers, naar beneden. Wij ontwapenen de twee rijkswachters, verplichten de chauffeur de potdichte aanhangwagen open te maken en … vallen bijna omver als hij op onze vraag wat hij bij heeft laconiek antwoord: “Drieduizend driehonderd kilo dynamiet!”. De kerkgangers hebben wel door dat er iets gaande is als wij vier gevangenen evenals de zoon van Frans in de hermetisch gesloten aanhangwagen op de kisten laten plaatsnemen. Gelukkig hebben wij de chauffeur bevolen de motor te laten draaien. Ik zei tegen Frans: “Rijdt gij maar want ik ken die oude Minerva’s niet.” Zonder één woord klom deze laatste achter et stuur terwijl ik plaatsnam naast hem. In de cabine van de aanhangwagen plaatsen wij eveneens één van onze manschappen terwijl de vier overigen die ‘Julia’ bij zich hielden, het nu heel wat beter hadden in de Chevrolet. Met de stafkaarten op de knieën en daaronder mijn revolver en naast mij een paar Mills granaten ging het nu in een dolle vaart recht op Leopoldsburg af. Het was inderdaad een Minerva-tractor die echter nog goed meekon en makkelijk de 50 km haalde daar waar de maximumsnelheid op een bordje achter de aanhangwagen slechts 25 km veroorloofde. De opligger zelf was geblindeerd en woog, naar wij later vernamen 10 ton terwijl hij bovendien voorzien was van volle rubberen banden wat beslist de veerkracht niet ten goede kwam.
In Leopoldsburg stonden wij natuurlijk voor de gesloten overweg. Duitse vrachtwagens vol marine- en weermachtsoldaten voor en achter ons. Hoe zouden wij ooit uit dat wespennest geraken als er iets misliep, en dan de zoon van Frans die achterin mee opgesloten was. Wat kropen die minuten tergend traag voorbij. Wat later zijn wij weer de baan op. Modeste komt even naast ons rijden en knikt ons triomfantelijk toe. Wij rijden nu over slechte, hobbelige kasseiwegen door kleine dorpjes en als wij ergens een marktplein oversteken, springen daar van overal zwarte gendarmen met het geweer in aanslag buiten. Ze zijn bezig met zegels uit te delen en dachten waarschijnlijk één ogenblik aan terroristen maar laten ons opgelucht voorbij rijden als zij zien … dat wij het maar zijn. De man van Heist, die boven in de cabine van de aanhangwagen heeft plaatsgenomen, duidt ons nu met tekens aan of wij nu links of rechts moeten afslaan. Na nu nog een klein uurtje rijden kruist ons een auto waarin verscheidene gendarmen, waaronder een officier, hebben plaatsgenomen. Lang na de oorlog zal ik van deze officier vernemen hoe vanaf half acht de jacht op ons werd ingezet, hoe wij bijtijds uit Leopoldsburg wegkwamen en … waar hij ons precies is voorbijgereden zonder dat hij daarvan zijn oversten of de Duitse politiediensten op de hoogte bracht. Uiteindelijk stoppen wij aan de afgesproken plaats in Averbode.
Oskar, de nieuwe bataljonscommandant van Wespelaar-Werchter sprong uit het struikgewas en wees veelbetekenend op een ganse serie arbeiders die wat verder aan de tramsporen werkten. Afladen was onmogelijk. Wij stuurden hem en zijn manschappen dwars door het bos naar de andere aflaadplaats waar de manschappen van het korps van Heist ons reeds stonden op te wachten. Met vereende krachten werden hier 1.025 kg dynamiet in kisten van 25 kg afgeladen doch op het einde van het werk stopte wat verder een motortram waaruit een aantal reizigers stapten die nog juist de laatste kisten in het bos zagen dragen. Vlug beval ik nog de aanwezige partizanen uiterst voorzichtig te zijn bij de aftocht en weg waren wij. Frans zat nu met een andere kwestie genepen. Dat logge gevaarte kon onmogelijk in de voorziene garage binnen en van afbreken zal ook wel geen sprake zijn. Hij kende echter een grote onbewoonde villa in de dennenbossen van Keerbergen en stelde voor de rest daar af te laden en de vrachtwagen met de gevangenen ergens ver buiten de sector te gaan deponeren. Frans wist natuurlijk van mijn hoofdkwartier in Keerbergen niets af en ik besloot me tegen zijn plan niet te verzetten om daar niet de aandacht op te trekken. Lieve hemel, wat haalde ik me allemaal op de hals, als men daar in Brussel ooit iets van te weten kwam, was ik op slag adjunct-commandant af en dat beloofde met al die springstof nu pas echt aangenaam te worden. Bezijden Keerbergen reden wij van de steenweg af, sloegen een verlaten landweg tussen de bossen in en reden na enkele honderden meters in een scherpe bocht het hek van de villa omver. De zware vrachtwagen zat onmiddellijk vast in het zand en terwijl wij vruchteloos de motor opjoegen, wij moesten nog slechts enkele meters verder, kwam de verontwaardigde eigenaar van de villa ons de huid vol schelden. Wij besteden hier waarschijnlijk niet genoeg aandacht aan en als Frans hem nogal bitsig antwoordde dat wij wel alles zouden vergoeden, werd de man pas woedend en maakte aanstalten om, zoals hij zegde, de rijkswacht op te bellen. Nu dat konden wij best missen en toen hij op onze vraag of hij een patriot was of een ‘Duits’ hoogst verontwaardigd vliegensvlug zijn ingelijste eretekens van 14-18 te voorschijn haalde, wist hij waarschijnlijk niet dat hij zijn eigen leven redde. Wij vertelden hem dan in een paar woorden waarover het ging en … een betere helper hadden wij ons niet kunnen indenken.
Met al dat lawaai waren nu uit de in de bossen verscholen villa’s enkele nieuwsgierigen komen aanlopen die samen met de veldwachter van Rijmenam, die ook al naderbij gekomen was, aan het zware gevaarte trokken en sleurden zonder het nog een centimeter vooruit te krijgen. Ik wist van de contactman die ik in Diest had ontmoet dat de beide chauffeurs, die van de Ford en die van de Minerva, goede patriotten waren. Daarom haalden wij de chauffeur uit de aanhangwagen en deden hem achter het stuur plaatsnemen. Met schoppen, takken en al ons geduw en gesleur geraakten wij echter nog niet weg en de chauffeur gaf ons uiteindelijk de raad de ganse wagen af te laden. Inmiddels was het al een stukje in de namiddag geworden en met vereende krachten begonnen wij de kisten af te laden en over de haag in de tuin van de eerst zo verontwaardigde villabewoner te plaatsen. De veldwachter en de andere omstaanders aan wie wij voordien reeds verteld hadden dat wij ‘kunstmest’ vervoerden, kregen nauwelijks de kisten met ‘attention’ en ‘explosives’ in de gaten of zij trokken er, zonder dat wij hen iets in de weg hadden gelegd, één voor één van onder. Wij stapelden de 2275 kg in de tuin op, kregen de vrachtwagen uiteindelijk op gang, sloten de gijzelaars terug op en stuurden er twee manschappen mee weg met de bedoeling hem zo ver mogelijk uit de buurt te krijgen. Zij lieten hem ergens in een weide tussen Duffel en Lier achter waar de inzittenden pas ’s anderendaags door een verbaasde landbouwer gevonden en bevrijd werden. Deze vier mannen twee burgers en twee rijkswachters hadden zich ook prachtig gedragen en flink meegeholpen om de vele kisten af te laden. Ook tijdens hun latere ondervragingen hielden zij zich kranig ondanks de Duitse bedreigingen.”
3.4 Betrokkenen en gevolgen
In de dynamietfabriek van Balen-Wezel werkten heel wat Balenaren en streekgenoten. Ook de begeleiding van de transporten gebeurde meestal door rijkswachters van de lokale afdelingen. Op het tijdstip van de overval werd het transport begeleid door vier personen. De chauffeur van de vrachtwagen was Frans Eykholt uit Lommel; de begeleider Ferdinand Mertens uit Balen-Gerheide en de twee Rijkswachters van de Balense afdeling waren Albert Herbiet en Léon Peeraer (uit W. ADRIAANS, Partizaan Storms).
Bij de overval van het dynamiettransport ter hoogte van de Malou (Schoorheide-Balen) waren uiteindelijk heel wat partizanen en korpsen betrokken. Dankzij de overlevering van Louis Van Brussel zijn de namen van de acht partizanen die het transport overvielen ook bekend. De partizanen waren: Louis Van Brussel; Georges Mertens; Désiré Mertens; Nestor Jans; Pierre Beirens; Frans Storms; Jules Roothooft en Modest Haesendonck.
De overval op het dynamiettransport werd echter niet alleen gekenmerkt door een succesvolle inbeslagname van ruim 3.000 kg dynamiet. De actie had ook zware gevolgen voor het partizanenkorps van Heist-op-den-Berg. Nadat partizanencommandant Louis Van Brussel verslag had uitgebracht bij het Nationaal Commando werd hem meegedeeld dat er in Heist verschillende aanhoudingen hadden plaatsgevonden.
"De Duitsers, onmiddellijk verwittigd van de overval doordat tientallen kerkgangers hem omzeggens bijgewoond hadden, waren de ganse dag van de 22ste in paniekstemming geweest. Al hun veiligheidstroepen in gans Noord-België, de Rijkswacht, de Wehrmacht zelf waren ingezet geworden. Versperringen waren op de voornaamste wegen aangebracht, de telefoonverbindingen verbroken en terwijl een Fieseler-Storch verkenningsvliegtuig voortdurend de banen van Limburg, Brabant en Antwerpen afzocht, patrouilleerden overal Duitse gemotoriseerde patrouilles. Wijzelf waren als bij wonder door de mazen van het net geglipt evenals de partizanen van het Leuvense bataljon die langs de binnenwegen hun basis ongedeerd konden bereiken.
Een tiental manschappen van Heist, die, onervaren en ieder geladen met een kist van 25 kg, wat verboden was, langs de grote baan in compacte groep naar huis terug fietsten, werden onverhoeds door een Gestapo-auto in de gracht gereden. In het geharrewar konden slechts een paar man ontsnappen, de anderen kregen zelfs de tijd niet hun wapen te trekken, de Gestapo’s stonden daar met hun mitrailletten schietens klaar.”
Zeven partizanen uit Heist-op-den-berg werden op 22 oktober 1943 gearresteerd door de Geheime Feldpolizei (en niet de Gestapo zoals Van Brussel beschreef): Versluys (turner); Roodhoofd en Van den Brande (diamandslijpers); Wauters en Verhaegen (elektriciens); Verschueren (slotenmaker) en Maurice (Werkman). De personen werden uiteindelijk door het Gericht der Feldkommandantur 520 Antwerpen ter dood veroordeeld wegens medeplichtigheid met de vijand, ongeoorloofd wapenbezit, het aanzetten tot sabotage en tot zware roof. Het vonnis werd door de militaire bevelhebber in België bevestigd en de veroordeelden werden op 19 december 1943 in Antwerpen voor het vuurpeloton terechtgesteld.
De overval werd tevens sterk gedocumenteerd in de periodieke kranten.
In de dynamietfabriek van Balen-Wezel werkten heel wat Balenaren en streekgenoten. Ook de begeleiding van de transporten gebeurde meestal door rijkswachters van de lokale afdelingen. Op het tijdstip van de overval werd het transport begeleid door vier personen. De chauffeur van de vrachtwagen was Frans Eykholt uit Lommel; de begeleider Ferdinand Mertens uit Balen-Gerheide en de twee Rijkswachters van de Balense afdeling waren Albert Herbiet en Léon Peeraer (uit W. ADRIAANS, Partizaan Storms).
Bij de overval van het dynamiettransport ter hoogte van de Malou (Schoorheide-Balen) waren uiteindelijk heel wat partizanen en korpsen betrokken. Dankzij de overlevering van Louis Van Brussel zijn de namen van de acht partizanen die het transport overvielen ook bekend. De partizanen waren: Louis Van Brussel; Georges Mertens; Désiré Mertens; Nestor Jans; Pierre Beirens; Frans Storms; Jules Roothooft en Modest Haesendonck.
De overval op het dynamiettransport werd echter niet alleen gekenmerkt door een succesvolle inbeslagname van ruim 3.000 kg dynamiet. De actie had ook zware gevolgen voor het partizanenkorps van Heist-op-den-Berg. Nadat partizanencommandant Louis Van Brussel verslag had uitgebracht bij het Nationaal Commando werd hem meegedeeld dat er in Heist verschillende aanhoudingen hadden plaatsgevonden.
"De Duitsers, onmiddellijk verwittigd van de overval doordat tientallen kerkgangers hem omzeggens bijgewoond hadden, waren de ganse dag van de 22ste in paniekstemming geweest. Al hun veiligheidstroepen in gans Noord-België, de Rijkswacht, de Wehrmacht zelf waren ingezet geworden. Versperringen waren op de voornaamste wegen aangebracht, de telefoonverbindingen verbroken en terwijl een Fieseler-Storch verkenningsvliegtuig voortdurend de banen van Limburg, Brabant en Antwerpen afzocht, patrouilleerden overal Duitse gemotoriseerde patrouilles. Wijzelf waren als bij wonder door de mazen van het net geglipt evenals de partizanen van het Leuvense bataljon die langs de binnenwegen hun basis ongedeerd konden bereiken.
Een tiental manschappen van Heist, die, onervaren en ieder geladen met een kist van 25 kg, wat verboden was, langs de grote baan in compacte groep naar huis terug fietsten, werden onverhoeds door een Gestapo-auto in de gracht gereden. In het geharrewar konden slechts een paar man ontsnappen, de anderen kregen zelfs de tijd niet hun wapen te trekken, de Gestapo’s stonden daar met hun mitrailletten schietens klaar.”
Zeven partizanen uit Heist-op-den-berg werden op 22 oktober 1943 gearresteerd door de Geheime Feldpolizei (en niet de Gestapo zoals Van Brussel beschreef): Versluys (turner); Roodhoofd en Van den Brande (diamandslijpers); Wauters en Verhaegen (elektriciens); Verschueren (slotenmaker) en Maurice (Werkman). De personen werden uiteindelijk door het Gericht der Feldkommandantur 520 Antwerpen ter dood veroordeeld wegens medeplichtigheid met de vijand, ongeoorloofd wapenbezit, het aanzetten tot sabotage en tot zware roof. Het vonnis werd door de militaire bevelhebber in België bevestigd en de veroordeelden werden op 19 december 1943 in Antwerpen voor het vuurpeloton terechtgesteld.
De overval werd tevens sterk gedocumenteerd in de periodieke kranten.
4. Een balans van de Partizanenstrijd
Ondanks het heldhaftig optreden van de Gewapende Partizanen moet ook de keerzijde van de medaille worden getoond. De Partizanen verloren in de periode 1940-1944 meer dan 1.100 actieve leden in de strijd met de Duitse bezetter. Gedurende de bezetting lieten ook enkele streek- en dorpsgenoten het leven tijdens of ten gevolge van gewapende acties.
Hieronder wordt ingegaan op het verhaal van drie Partizanen. Telkens kon daarbij een link worden gelegd met de Gemeente Balen of toenmalige gemeente Olmen.
4.1 Partizaan 'Nic' - Peter Dekelver
Peter De Kelver, alias 'Nic', werd geboren in Olmen op 3 mei 1923 en was woonachtig in Beverlo. Hij was actief als Gewapende Partizaan in de mijnstreek rond Beringen. Dekelver was buurman van partizanencommandant 'Urbain' (Auguste Convens) en werd door hem ingelijfd in het Limburgse Korps 069.
Zoals boven reeds werd aangegeven, werd de Partizanenstrijd in Limburg fel gekenmerkt door de strijd tegen Duitse militairen en vooral tegen leden van de Nieuwe Orde. In de oorlogsjaren 1943 en 1944 kende die acties een driest hoogtepunt. De PA sloeg toe waar en wanneer ze wilden. Zowel de Belgische ordediensten alsook de Duitse politiediensten slaagden er echter niet in om het geweld een halt toe te roepen. Ook de opening van een kantoor van de Sicherheitsdienst (SD) in Hasselt had niet meteen effect op het aantal aanslagen. Tegen het einde van december 1943 werd de Limburgse SD-post echter versterkt met de komst van de beruchte SD-agent 'Max Günther' ofwel Emiel Van Thielen. Die man was reeds eerder ingezet in de strijd tegen de PA in de treek rondom Leuven, waar zijn aanwezigheid tot grootscheepse arrestaties leidde in de rangen van de Partizanen.
Toeval of niet, Emiel Van Thielen arriveerde net in Hasselt op het moment dat de Limburgse PA enkele steken liet vallen. De SD ging in het offensief en bracht op nauwelijks een maand tijd zware slagen toe aan het Korps 069. Op 7 januari 1944 deed de Feldgendarmerie, op aanwijzen van een opgepakte Britse piloot, een inval in een villa te Uikhoven. Omdat de 'buit' van die actie aanzienlijk was, werd ook de SD ingeschakeld. In het gebouw ontdekten de Duitse politiediensten namelijk een persoonlijke koffer van partizanencommandant 'Louis' (Emiel Neven) en troffen daarin niet alleen wapens, maar tevens belangrijk papierwerk aan van de PA: rapporten over uitgevoerde acties (waaronder moordaanslagen) met de vermelding van de daders, rekeningen en ledenstaten met de uitbetalingen erbij. Vanaf toen ging de bal aan het rollen. In de dagen die daarop volgden, vond een ware klopjacht plaats. Na de eerste arrestaties volgden al snel nieuwe. De Duitse periodieke bronnen vermelden dat er, wellicht iets overschat, 'niet minder dan 80 arrestaties werden verricht'.
In die periode werd ook Partizaan 'Nic' aangehouden. Peter De Kelver werd reeds op 23 december 1943 opgepakt door de Rijkswachtbrigade van Herentals tijdens een gewapende overval, samen met 2 andere overvallers. Hij werd die dag nog opgesloten in de gevangenis van Turnhout. Naar aanleiding van razzia's in januari 1944, werd De Kelver door de Duitse politiediensten opgeëist en op 20 januari 1944 overgebracht naar de gevangenis van Hasselt. Op 28 januari werd hij na enkele 'grondige' verhoren vervolgens opgesloten in het Fort van Breendonk.
Na de razzia's in januari 1944 werd het even stil in de rangen van de PA. Vele actieve leden waren immers opgepakt. Zij die ontsnapten aan de golf van arrestaties, startten een nieuwe wervingscampagne. Tot april 1944 bleef het kalm en vonden geen nieuwe aanslagen meer plaats op collaborateurs. In april waren de Partizanen bekomen van de zware klappen en kwam een tweede golf van aanslagen op Duitse militairen en leden van de collaboratie. Die nieuwe acties bleven duren tot op de allerlaatste dag van de oorlog.
Eén van de voornaamste redenen die tot de nieuwe golf van terreur had geleid, was het verspreiden en uithangen van affiches vanaf 15 april 1944. Op die dag werden namelijk, op bevel van de Limburgse Feldkommandant, in alle gemeenten van de provincie Limburg berichten uitgehangen, waarop het nieuws werd verspreid dat op 11 april 1944 in het Fort van Breendonk in één klap 24 Limburgse Partizanen waren terechtgesteld. Volgens de bekendmaking werden zij allen op 24 maart 1944 door het Duitse krijgsgerecht (Feldkriegsgericht - Feldkommandantur 681) ter dood veroordeeld. Op 7 april 1944 werd het vonnis nogmaals bevestigd. De affiche, met foto van de 24 mannen, vermeldde tevens per Partizaan de schuilnaam, de aanslagen en verzetsdaden waaraan ze deelnamen.
Eén van de 24 Limburgse Partizanen was Peter De Kelver. De Duitse affiche verspreidde de volgende informatie over Partizaan 'Nic': "Mijnwerker, was reeds veroordeeld wegens diefstal." Ook werden de volgende acties opgesomd: "Moord op Alfons Lefebvre te Beverlo; Was op de hoogte van andere aanslagen waaronder deze in café Minerva te Beverlo; Hij was volgens de ledenstaat lid van de PA."
Volgens het vonnis werd Peter De Kelver veroordeeld tot de doodstraf wegens "Hulp aan de vijand, Verboden wapenbezit en Bezit van springstoffen". Nadat het vonnis op 11 april 1944 werd voltrokken, brachten de Duitsers zijn stoffelijk overschot over naar de Nationale Schietbaan van Schaarbeek.
De Partizanen, die in april 1944 opnieuw waren aangesterkt, reageerden op hun manier door de Duitse affiches te verwijderen en die vervolgens te vervangen door eigen berichten met de volgende tekst:
"Bekendmaking: Limburgse gewapende partizanen rijzen als paddestoelen uit de grond. Zij bewenen hun doden niet doch zweren hen te zullen wreken. Verraders, verkocht gespuis, gij die helden voor bandieten wilt doen doorgaan, siddert. Het uur der vergelding nadert. Maakt U allen gereed voor de onverbiddelijke afrekening. Als nietig onkruid zult gij uitgeroeid worden en verplettert onder de kracht die kiemt uit het vergoten Limburgs Heldenbloed." (Le Partisan, juli 1944.)
Op die manier werd in april 1944 de basis gelegd voor een nieuwe spiraal van geweld in de provincie Limburg, die in augustus 1944 uitmondde in een ware burgeroorlog tussen Gewapende Partizanen en leden van de collaboratie.
Op 15 december 1945 werd het stoffelijk overschot van Peter De Kelver overgebracht naar Hasselt, waar op 16 en 17 december een huldebetoon plaatsvond voor de 24 Limburgse Partizanen (in de rouwkapel 'Onder de toren' en in de Kerk). Op 17 december werd zijn lichaam overgebracht naar Beverlo en op 20 december 1945 vond een plechtige begrafenis plaats in de parochiekerk van Beverlo met bijhorende ter aarde bestelling.
Ondanks het heldhaftig optreden van de Gewapende Partizanen moet ook de keerzijde van de medaille worden getoond. De Partizanen verloren in de periode 1940-1944 meer dan 1.100 actieve leden in de strijd met de Duitse bezetter. Gedurende de bezetting lieten ook enkele streek- en dorpsgenoten het leven tijdens of ten gevolge van gewapende acties.
Hieronder wordt ingegaan op het verhaal van drie Partizanen. Telkens kon daarbij een link worden gelegd met de Gemeente Balen of toenmalige gemeente Olmen.
4.1 Partizaan 'Nic' - Peter Dekelver
Peter De Kelver, alias 'Nic', werd geboren in Olmen op 3 mei 1923 en was woonachtig in Beverlo. Hij was actief als Gewapende Partizaan in de mijnstreek rond Beringen. Dekelver was buurman van partizanencommandant 'Urbain' (Auguste Convens) en werd door hem ingelijfd in het Limburgse Korps 069.
Zoals boven reeds werd aangegeven, werd de Partizanenstrijd in Limburg fel gekenmerkt door de strijd tegen Duitse militairen en vooral tegen leden van de Nieuwe Orde. In de oorlogsjaren 1943 en 1944 kende die acties een driest hoogtepunt. De PA sloeg toe waar en wanneer ze wilden. Zowel de Belgische ordediensten alsook de Duitse politiediensten slaagden er echter niet in om het geweld een halt toe te roepen. Ook de opening van een kantoor van de Sicherheitsdienst (SD) in Hasselt had niet meteen effect op het aantal aanslagen. Tegen het einde van december 1943 werd de Limburgse SD-post echter versterkt met de komst van de beruchte SD-agent 'Max Günther' ofwel Emiel Van Thielen. Die man was reeds eerder ingezet in de strijd tegen de PA in de treek rondom Leuven, waar zijn aanwezigheid tot grootscheepse arrestaties leidde in de rangen van de Partizanen.
Toeval of niet, Emiel Van Thielen arriveerde net in Hasselt op het moment dat de Limburgse PA enkele steken liet vallen. De SD ging in het offensief en bracht op nauwelijks een maand tijd zware slagen toe aan het Korps 069. Op 7 januari 1944 deed de Feldgendarmerie, op aanwijzen van een opgepakte Britse piloot, een inval in een villa te Uikhoven. Omdat de 'buit' van die actie aanzienlijk was, werd ook de SD ingeschakeld. In het gebouw ontdekten de Duitse politiediensten namelijk een persoonlijke koffer van partizanencommandant 'Louis' (Emiel Neven) en troffen daarin niet alleen wapens, maar tevens belangrijk papierwerk aan van de PA: rapporten over uitgevoerde acties (waaronder moordaanslagen) met de vermelding van de daders, rekeningen en ledenstaten met de uitbetalingen erbij. Vanaf toen ging de bal aan het rollen. In de dagen die daarop volgden, vond een ware klopjacht plaats. Na de eerste arrestaties volgden al snel nieuwe. De Duitse periodieke bronnen vermelden dat er, wellicht iets overschat, 'niet minder dan 80 arrestaties werden verricht'.
In die periode werd ook Partizaan 'Nic' aangehouden. Peter De Kelver werd reeds op 23 december 1943 opgepakt door de Rijkswachtbrigade van Herentals tijdens een gewapende overval, samen met 2 andere overvallers. Hij werd die dag nog opgesloten in de gevangenis van Turnhout. Naar aanleiding van razzia's in januari 1944, werd De Kelver door de Duitse politiediensten opgeëist en op 20 januari 1944 overgebracht naar de gevangenis van Hasselt. Op 28 januari werd hij na enkele 'grondige' verhoren vervolgens opgesloten in het Fort van Breendonk.
Na de razzia's in januari 1944 werd het even stil in de rangen van de PA. Vele actieve leden waren immers opgepakt. Zij die ontsnapten aan de golf van arrestaties, startten een nieuwe wervingscampagne. Tot april 1944 bleef het kalm en vonden geen nieuwe aanslagen meer plaats op collaborateurs. In april waren de Partizanen bekomen van de zware klappen en kwam een tweede golf van aanslagen op Duitse militairen en leden van de collaboratie. Die nieuwe acties bleven duren tot op de allerlaatste dag van de oorlog.
Eén van de voornaamste redenen die tot de nieuwe golf van terreur had geleid, was het verspreiden en uithangen van affiches vanaf 15 april 1944. Op die dag werden namelijk, op bevel van de Limburgse Feldkommandant, in alle gemeenten van de provincie Limburg berichten uitgehangen, waarop het nieuws werd verspreid dat op 11 april 1944 in het Fort van Breendonk in één klap 24 Limburgse Partizanen waren terechtgesteld. Volgens de bekendmaking werden zij allen op 24 maart 1944 door het Duitse krijgsgerecht (Feldkriegsgericht - Feldkommandantur 681) ter dood veroordeeld. Op 7 april 1944 werd het vonnis nogmaals bevestigd. De affiche, met foto van de 24 mannen, vermeldde tevens per Partizaan de schuilnaam, de aanslagen en verzetsdaden waaraan ze deelnamen.
Eén van de 24 Limburgse Partizanen was Peter De Kelver. De Duitse affiche verspreidde de volgende informatie over Partizaan 'Nic': "Mijnwerker, was reeds veroordeeld wegens diefstal." Ook werden de volgende acties opgesomd: "Moord op Alfons Lefebvre te Beverlo; Was op de hoogte van andere aanslagen waaronder deze in café Minerva te Beverlo; Hij was volgens de ledenstaat lid van de PA."
Volgens het vonnis werd Peter De Kelver veroordeeld tot de doodstraf wegens "Hulp aan de vijand, Verboden wapenbezit en Bezit van springstoffen". Nadat het vonnis op 11 april 1944 werd voltrokken, brachten de Duitsers zijn stoffelijk overschot over naar de Nationale Schietbaan van Schaarbeek.
De Partizanen, die in april 1944 opnieuw waren aangesterkt, reageerden op hun manier door de Duitse affiches te verwijderen en die vervolgens te vervangen door eigen berichten met de volgende tekst:
"Bekendmaking: Limburgse gewapende partizanen rijzen als paddestoelen uit de grond. Zij bewenen hun doden niet doch zweren hen te zullen wreken. Verraders, verkocht gespuis, gij die helden voor bandieten wilt doen doorgaan, siddert. Het uur der vergelding nadert. Maakt U allen gereed voor de onverbiddelijke afrekening. Als nietig onkruid zult gij uitgeroeid worden en verplettert onder de kracht die kiemt uit het vergoten Limburgs Heldenbloed." (Le Partisan, juli 1944.)
Op die manier werd in april 1944 de basis gelegd voor een nieuwe spiraal van geweld in de provincie Limburg, die in augustus 1944 uitmondde in een ware burgeroorlog tussen Gewapende Partizanen en leden van de collaboratie.
Op 15 december 1945 werd het stoffelijk overschot van Peter De Kelver overgebracht naar Hasselt, waar op 16 en 17 december een huldebetoon plaatsvond voor de 24 Limburgse Partizanen (in de rouwkapel 'Onder de toren' en in de Kerk). Op 17 december werd zijn lichaam overgebracht naar Beverlo en op 20 december 1945 vond een plechtige begrafenis plaats in de parochiekerk van Beverlo met bijhorende ter aarde bestelling.
4.2 Partizaan 'Kozak' - Jozef Machiels
Op 13 juni 1944 vond in Heppen-Leopoldsburg een ernstige schietpartij plaats tussen leden van de Sicherheitsdienst (SD) en de Partizanen. Twee meisjes van het gezin Snijers (woonachtig te Grootdonk 17 op de grens tussen Heppen en Boskant) hadden nauwe banden met de PA en konden contact leggen met enkele in Leopoldsburg gelegerde Duitse soldaten, die bereid waren tegen betaling wapens te leveren aan de Partizanen.
Door loslippigheid en verraad van enkele Duitse militairen kwam de SD echter op het spoor van de wapensmokkel. De SD zette vervolgens een valstrik uit en liet via een Duitse soldaat aan de nietsvermoedende Partizanen weten dat de wapenlevering om 23.00u zou doorgaan in het huis van het gezin Snijers. Naast de leden van het gezin (moeder, twee dochters en de zoon Maurice), waren 3 andere Partizanen aanwezig in het huis: Albert Geerdens, Mathieu Maes uit Oostham en Balenaar Jozef Machiels. De eigenlijke wapenlevering had moeten gebeuren via 'Urbain' (August Convens uit Beverlo), maar die persoon kon niet aanwezig zijn en stuurde zijn tweede man, 'Gaston' (Albert Geerdens). Mathieu Maes was op dat moment verloofd met een meisje uit Olmen, Clotilde Engelen. Ook zij was actief lid van de PA als koerierster en had de schuilnaam 'Maggie'.
Rond middernacht kwamen echter geen Duitse soldaten met de gewenste wapens, maar wel een zestal zwaarbewapende SD-mannen aankloppen bij de hoeve van het gezin Snijers. 'Gaston' hoorde buiten wat gerommel en greep naar zijn wapen. Moeder Snijers deed de voordeur open en zag tot haar verbazing niet de wapenleverancier maar wel een SD-officier. Ze kon nog net de aanwezige Partizanen verwittigen. Daarop ontstond een verschrikkelijk vuurgevecht. Bij het openduwen van de deur werd SD-chef Sturmscharführer Erich Richter gedood. Ook zijn adjudant Scharführer Eberhard Seidel werd even later neergeschoten. De Partizanen wierpen handgranaten te midden van de SD-mannen en de Duitse soldaten, die als versterkingen waren opgeroepen.
Onder een regen van kogels slaagde partizanenleider 'Gaston' erin om zonder kwetsuren te ontkomen. De twee andere Partizanen kenden echter een heel ander lot. Balenaar Jozef Machiels (alias 'Kozak') werd in het vuurgevecht gedood. Alle andere personen werden aangehouden. De woning werd door de Duitsers in brand gestoken. Het gezin Snijers, alsook Mathieu Maes werden nadien overgebracht en opgesloten te Hasselt. Mathieu Maes en Maurice Sneijers werden uiteindelijk op 15 juli 1944 gefusilleerd op het geheime executieoord te Leopoldsburg. Daar kregen zij, samen met Jozef Machiels, een voorlopig graf op de tijdelijke begraafplaats. Na de oorlog werd Jozef Machiels herbegraven in Kerkhoven.
Op 13 juni 1944 vond in Heppen-Leopoldsburg een ernstige schietpartij plaats tussen leden van de Sicherheitsdienst (SD) en de Partizanen. Twee meisjes van het gezin Snijers (woonachtig te Grootdonk 17 op de grens tussen Heppen en Boskant) hadden nauwe banden met de PA en konden contact leggen met enkele in Leopoldsburg gelegerde Duitse soldaten, die bereid waren tegen betaling wapens te leveren aan de Partizanen.
Door loslippigheid en verraad van enkele Duitse militairen kwam de SD echter op het spoor van de wapensmokkel. De SD zette vervolgens een valstrik uit en liet via een Duitse soldaat aan de nietsvermoedende Partizanen weten dat de wapenlevering om 23.00u zou doorgaan in het huis van het gezin Snijers. Naast de leden van het gezin (moeder, twee dochters en de zoon Maurice), waren 3 andere Partizanen aanwezig in het huis: Albert Geerdens, Mathieu Maes uit Oostham en Balenaar Jozef Machiels. De eigenlijke wapenlevering had moeten gebeuren via 'Urbain' (August Convens uit Beverlo), maar die persoon kon niet aanwezig zijn en stuurde zijn tweede man, 'Gaston' (Albert Geerdens). Mathieu Maes was op dat moment verloofd met een meisje uit Olmen, Clotilde Engelen. Ook zij was actief lid van de PA als koerierster en had de schuilnaam 'Maggie'.
Rond middernacht kwamen echter geen Duitse soldaten met de gewenste wapens, maar wel een zestal zwaarbewapende SD-mannen aankloppen bij de hoeve van het gezin Snijers. 'Gaston' hoorde buiten wat gerommel en greep naar zijn wapen. Moeder Snijers deed de voordeur open en zag tot haar verbazing niet de wapenleverancier maar wel een SD-officier. Ze kon nog net de aanwezige Partizanen verwittigen. Daarop ontstond een verschrikkelijk vuurgevecht. Bij het openduwen van de deur werd SD-chef Sturmscharführer Erich Richter gedood. Ook zijn adjudant Scharführer Eberhard Seidel werd even later neergeschoten. De Partizanen wierpen handgranaten te midden van de SD-mannen en de Duitse soldaten, die als versterkingen waren opgeroepen.
Onder een regen van kogels slaagde partizanenleider 'Gaston' erin om zonder kwetsuren te ontkomen. De twee andere Partizanen kenden echter een heel ander lot. Balenaar Jozef Machiels (alias 'Kozak') werd in het vuurgevecht gedood. Alle andere personen werden aangehouden. De woning werd door de Duitsers in brand gestoken. Het gezin Snijers, alsook Mathieu Maes werden nadien overgebracht en opgesloten te Hasselt. Mathieu Maes en Maurice Sneijers werden uiteindelijk op 15 juli 1944 gefusilleerd op het geheime executieoord te Leopoldsburg. Daar kregen zij, samen met Jozef Machiels, een voorlopig graf op de tijdelijke begraafplaats. Na de oorlog werd Jozef Machiels herbegraven in Kerkhoven.
4.3 Partizaan 'Jackie' - Hendrik Klee
Op 1 september 1944 vond aan het Kanaal van Beverlo een vuurgevecht plaats tussen de PA en leden van een Vlaamsche Wacht. De Partizanen waren op de terugweg van een actie in Lommel. Aan de brug van Kerkhoven, op de grens met Balen, kwam het tot een treffen tussen een groep leden van de Vlaamsche Wacht en een kleine groep Partizanen.
De leden van de Vlaamsche Wacht waren tijdens de oorlogsperiode gestationeerd te Balen-Wezel en hadden als opdracht de Balense fabrieken (Vieille Montagne en P.R.B.) te bewaken tegen overvallen en sabotage van het gewapende verzet.
Even voordien had er reeds een vuurgevecht plaatsgevonden aan het kanaal tussen leden van het Geheim Leger (G.L.) en de Vlaamsche Wacht, waarbij (volgens de verslagen van het G.L.) twee leden van de Vlaamsche Wacht werden gedood of verwond. Ten gevolge van die eerste actie kamden de Vlaamse Wachters de omgeving uit op zoek naar de daders. Toevallig botsten de Partizanen op een patrouille van de Vlaamse Wacht en ontstond opnieuw een hevig vuurgevecht. Tijdens dat laatste treffen werd Partizaan Hendrik Klee dodelijk getroffen.
In de originele PA-verslagen kon de volgende info worden teruggevonden over het vuurgevecht:
Bataljon Mathieu Marting - Komp. Alfons Meuris K69 verslag:
"Det. K.T. Dolf was met Det. K.T. Hans, Ben en nog twee anderen, Stefaan en Jackie, naar Lommel gereden voor de middag rond 7 uur om de Rijkswacht te ontwapenen. Toen wij op de terugweg waren langs het spoor Mol-Hamont, hebben we, Stefaan en ik, een telefoon van het rangeerterrein van Lommel vernield. (Det. K.T. Dolf 1/9/1944)"
Verslag 1 september 1944
"Ik, Det. K.T., was met Ben, Jackie Hans en Stefaan op terugweg van Lommel, waar we naar de Rijkswacht geweest waren voor wapens. Op brug 3 van Kerkhoven hielden we even halt en zaten wat te praten, daar ik met Hans en Stefaan in die omgeving om 12 uur in contact moest komen met Kie. K.T. Tarzan. Stefaan die op de brug stond, riep plots "Daar is ne zwarte" waarop wij ons allen in een hinderlaag legden. Jackie, Stefaan en Ben beneden achter de brug, Det. K.T. Dolf en Hans voor de brug. De zwarten naderden de brug niet, waar vier met karabijnen gewapende zwarten lagen terwijl er nog drie in burger aan de andere kant van het kanaal verdoken zaten. Tegen een meerderheid met verdragende wapens konden wij met onze pistolen niets beginnen. Wij lieten onze fietsen in de steek en vluchtten naar de bosjes om uit het zicht te geraken. Jackie werd echter zwaar getroffen en door zwarten verder afgemaakt. (Det. K.T. Dolf)"
Verslag Bataljon Mathieu Marting - Dienst K69 10 september 1944
"De partizaan 'Jackie' werd door Zwarte Brigadeleden gedood op 1(2)/9/44 en zijn lijk werd meegevoerd naar het poederfabriek te Balen. (Kie K.T. Tarzan)"
De Partizaan die door leden van de Vlaamse Wacht (en niet Z.B. zoals in het verslag van compagniecommandant 'Tarzan') werd gedood, was Hendrik Klee ofwel partizaan met alias 'Jackie'. Jackie werd geboren te Sittard (Nederland) op 7 maart 1922. Hij moest zich op 5 juli 1944 melden voor verplichte tewerkstelling. Na acht maanden gevangenis en een geslaagde ontsnappingspoging leefde hij ondergedoken. Aanvankelijk werd zijn ware identiteit niet gevonden, aangezien hij een vals paspoort bij zich had. Vlak na het vuurgevecht werd hij anoniem begraven in Mol onder zijn valse naam 'Vandormael' (afkomstig uit Eksel). Later werd Hendrik Klee herbegraven in zijn ware woonplaats Zonhoven.
Op 1 september 1944 vond aan het Kanaal van Beverlo een vuurgevecht plaats tussen de PA en leden van een Vlaamsche Wacht. De Partizanen waren op de terugweg van een actie in Lommel. Aan de brug van Kerkhoven, op de grens met Balen, kwam het tot een treffen tussen een groep leden van de Vlaamsche Wacht en een kleine groep Partizanen.
De leden van de Vlaamsche Wacht waren tijdens de oorlogsperiode gestationeerd te Balen-Wezel en hadden als opdracht de Balense fabrieken (Vieille Montagne en P.R.B.) te bewaken tegen overvallen en sabotage van het gewapende verzet.
Even voordien had er reeds een vuurgevecht plaatsgevonden aan het kanaal tussen leden van het Geheim Leger (G.L.) en de Vlaamsche Wacht, waarbij (volgens de verslagen van het G.L.) twee leden van de Vlaamsche Wacht werden gedood of verwond. Ten gevolge van die eerste actie kamden de Vlaamse Wachters de omgeving uit op zoek naar de daders. Toevallig botsten de Partizanen op een patrouille van de Vlaamse Wacht en ontstond opnieuw een hevig vuurgevecht. Tijdens dat laatste treffen werd Partizaan Hendrik Klee dodelijk getroffen.
In de originele PA-verslagen kon de volgende info worden teruggevonden over het vuurgevecht:
Bataljon Mathieu Marting - Komp. Alfons Meuris K69 verslag:
"Det. K.T. Dolf was met Det. K.T. Hans, Ben en nog twee anderen, Stefaan en Jackie, naar Lommel gereden voor de middag rond 7 uur om de Rijkswacht te ontwapenen. Toen wij op de terugweg waren langs het spoor Mol-Hamont, hebben we, Stefaan en ik, een telefoon van het rangeerterrein van Lommel vernield. (Det. K.T. Dolf 1/9/1944)"
Verslag 1 september 1944
"Ik, Det. K.T., was met Ben, Jackie Hans en Stefaan op terugweg van Lommel, waar we naar de Rijkswacht geweest waren voor wapens. Op brug 3 van Kerkhoven hielden we even halt en zaten wat te praten, daar ik met Hans en Stefaan in die omgeving om 12 uur in contact moest komen met Kie. K.T. Tarzan. Stefaan die op de brug stond, riep plots "Daar is ne zwarte" waarop wij ons allen in een hinderlaag legden. Jackie, Stefaan en Ben beneden achter de brug, Det. K.T. Dolf en Hans voor de brug. De zwarten naderden de brug niet, waar vier met karabijnen gewapende zwarten lagen terwijl er nog drie in burger aan de andere kant van het kanaal verdoken zaten. Tegen een meerderheid met verdragende wapens konden wij met onze pistolen niets beginnen. Wij lieten onze fietsen in de steek en vluchtten naar de bosjes om uit het zicht te geraken. Jackie werd echter zwaar getroffen en door zwarten verder afgemaakt. (Det. K.T. Dolf)"
Verslag Bataljon Mathieu Marting - Dienst K69 10 september 1944
"De partizaan 'Jackie' werd door Zwarte Brigadeleden gedood op 1(2)/9/44 en zijn lijk werd meegevoerd naar het poederfabriek te Balen. (Kie K.T. Tarzan)"
De Partizaan die door leden van de Vlaamse Wacht (en niet Z.B. zoals in het verslag van compagniecommandant 'Tarzan') werd gedood, was Hendrik Klee ofwel partizaan met alias 'Jackie'. Jackie werd geboren te Sittard (Nederland) op 7 maart 1922. Hij moest zich op 5 juli 1944 melden voor verplichte tewerkstelling. Na acht maanden gevangenis en een geslaagde ontsnappingspoging leefde hij ondergedoken. Aanvankelijk werd zijn ware identiteit niet gevonden, aangezien hij een vals paspoort bij zich had. Vlak na het vuurgevecht werd hij anoniem begraven in Mol onder zijn valse naam 'Vandormael' (afkomstig uit Eksel). Later werd Hendrik Klee herbegraven in zijn ware woonplaats Zonhoven.
Bibliografie
‘Bekendmakingen’, Het Kempisch Weekblad, (16 januari 1943), 1.
‘Gewelddadige overval te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad, (6 maart 1943), 2.
‘Brutale overval’, Het Kempisch Weekblad, (7 augustus 1943).
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (25 december 1943), 6.
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (1 januari 1944), 4.
De Gentenaar, (6 en 7 december 1942).
Volk en Staat, (November 1943).
De Schelde, (November 1943).
De Gazet, (November 1943).
De Gazet, (10 juni 1944).
ADRIAANS, W., Partizaan Storms.
ADRIAANS, W., Partizanenkorps 037: Kroniek van het Onafhankelijkheidsfront, Jeugdfront en Partizanenleger in de streek van Heist-op-den-Berg, Berchem, 2005.
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, Het Limburgs drama, Antwerpen, 1984.
DE WEVER, B., e.a., Tegendruk. De Geheime pers tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, 2004.
LOUYET, P., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet (Deel 4), Kapellen, 1984.
MEYERS, W. en SELLESLAGH, F., De vijand te lijf: Belgen in het verzet, Antwerpen, 1984.
PAUWELS, W., De Bevrijdingsdagen van 1944: Honderd dagen tussen anarchie en burgeroorlog, Antwerpen, 1994.
RIJMEN, C. De bevrijding van Ham, September 1944, Ham, 1995.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008.
VAN BRUSSEL, L., Partizanen in België,
VAN DE VIJVER, H., VAN DOORSLAER, R. en VERHOEYEN, E., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet II (Deel 6), Kapellen, 1986.
VANLEEUWEN, T. Maggie was mijn schuilnaam, Balen, 2009.
‘Bekendmakingen’, Het Kempisch Weekblad, (16 januari 1943), 1.
‘Gewelddadige overval te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad, (6 maart 1943), 2.
‘Brutale overval’, Het Kempisch Weekblad, (7 augustus 1943).
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (25 december 1943), 6.
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (1 januari 1944), 4.
De Gentenaar, (6 en 7 december 1942).
Volk en Staat, (November 1943).
De Schelde, (November 1943).
De Gazet, (November 1943).
De Gazet, (10 juni 1944).
ADRIAANS, W., Partizaan Storms.
ADRIAANS, W., Partizanenkorps 037: Kroniek van het Onafhankelijkheidsfront, Jeugdfront en Partizanenleger in de streek van Heist-op-den-Berg, Berchem, 2005.
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, Het Limburgs drama, Antwerpen, 1984.
DE WEVER, B., e.a., Tegendruk. De Geheime pers tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, 2004.
LOUYET, P., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet (Deel 4), Kapellen, 1984.
MEYERS, W. en SELLESLAGH, F., De vijand te lijf: Belgen in het verzet, Antwerpen, 1984.
PAUWELS, W., De Bevrijdingsdagen van 1944: Honderd dagen tussen anarchie en burgeroorlog, Antwerpen, 1994.
RIJMEN, C. De bevrijding van Ham, September 1944, Ham, 1995.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008.
VAN BRUSSEL, L., Partizanen in België,
VAN DE VIJVER, H., VAN DOORSLAER, R. en VERHOEYEN, E., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet II (Deel 6), Kapellen, 1986.
VANLEEUWEN, T. Maggie was mijn schuilnaam, Balen, 2009.