Het dagelijkse leven
tijdens de bezetting
Opeisingen en rantsoeneringen
Onmiddellijk na het beëindigen van de oorlogsactiviteiten in mei 1940 kreeg ons land te kampen met een voedseltekort, dat hoofdzakelijk te wijten was aan bevoorradingsproblemen. Spoedig werd het voedsel gerantsoeneerd. Elke familie in het dorp kreeg vanaf juni 1940 een rantsoeneringskaart. Per huisgezin gaven tabellen aan welke hoeveelheid voedsel een familie toebedeeld kreeg, alsook werd het aantal rantsoenzegels opgegeven. De zegeltjes waren een gegeerd object om te stelen, meer zegeltjes betekende immers meer eten. Het kwam zelfs zo ver dat de rantsoenzegeltjes door gewapende rijkswachters onder de verschillende gemeentes werden verdeeld.
Onmiddellijk na het beëindigen van de oorlogsactiviteiten in mei 1940 kreeg ons land te kampen met een voedseltekort, dat hoofdzakelijk te wijten was aan bevoorradingsproblemen. Spoedig werd het voedsel gerantsoeneerd. Elke familie in het dorp kreeg vanaf juni 1940 een rantsoeneringskaart. Per huisgezin gaven tabellen aan welke hoeveelheid voedsel een familie toebedeeld kreeg, alsook werd het aantal rantsoenzegels opgegeven. De zegeltjes waren een gegeerd object om te stelen, meer zegeltjes betekende immers meer eten. Het kwam zelfs zo ver dat de rantsoenzegeltjes door gewapende rijkswachters onder de verschillende gemeentes werden verdeeld.
Om er zeker voor te zorgen dat elke Belg zijn dagelijks rantsoen kreeg, werd er een Voedingscorporatie opgericht. Die instelling verplichtte de boeren een deel van hun oogst af te staan aan de Voedingscorporatie. De Corporatie verdeelde dan de opbrengst verder onder de bevolking. Dat alles bracht mee dat veel mensen voedsel en voedingsmiddelen achterhielden en voor grof geld gingen verkopen op de zwarte markt.
Vooral de inwoners van de grote steden, waar echt voedselschaarste heerste, kochten massaal voedingsmiddelen op de zwarte markt. Veel inwoners uit Balen en Olmen smokkelden om die reden voedselwaren naar de grote steden. De geliefkoosde smokkelwaren toen waren: spek, boter en graan. Die levensmiddelen werden op de zwarte markt voor woekerprijzen doorverkocht. Niet alleen het voedsel werd op de bon geslingerd, maar ook allerhande materialen en metalen werden door de bezetter opgeëist. Vanaf 1941 ging de Duitse bezetter over tot het opeisen van kolen en alle ijzer- en non-ferro metalen. Die werden centraal verzameld en naar Duitsland gebracht. De kolen dienden om de hoogovens warm te stoken en zo de opgeëiste metalen te laten smelten ten dienste van de Duitse oorlogsindustrie. De opeisingen van de non-ferro metalen werd al vroeg zichtbaar in het straatbeeld. Door een schaarsheid aan koper, messing en brons werden ook munten vanaf 1941 geslagen in zink. Door het ontbreken van de non-ferrometalen oxideerden de muntstukken zwart.
Vooral de inwoners van de grote steden, waar echt voedselschaarste heerste, kochten massaal voedingsmiddelen op de zwarte markt. Veel inwoners uit Balen en Olmen smokkelden om die reden voedselwaren naar de grote steden. De geliefkoosde smokkelwaren toen waren: spek, boter en graan. Die levensmiddelen werden op de zwarte markt voor woekerprijzen doorverkocht. Niet alleen het voedsel werd op de bon geslingerd, maar ook allerhande materialen en metalen werden door de bezetter opgeëist. Vanaf 1941 ging de Duitse bezetter over tot het opeisen van kolen en alle ijzer- en non-ferro metalen. Die werden centraal verzameld en naar Duitsland gebracht. De kolen dienden om de hoogovens warm te stoken en zo de opgeëiste metalen te laten smelten ten dienste van de Duitse oorlogsindustrie. De opeisingen van de non-ferro metalen werd al vroeg zichtbaar in het straatbeeld. Door een schaarsheid aan koper, messing en brons werden ook munten vanaf 1941 geslagen in zink. Door het ontbreken van de non-ferrometalen oxideerden de muntstukken zwart.
Omdat de Duitse oorlogsindustrie op volle toeren draaide en er continu een tekort was aan non-ferro metalen kregen de kerken in maart 1943 een rondschrijven dat zij maar één kerkklok mochten behouden. Tijdens de augustusdagen van 1943 werden er door de Duitsers kerkklokken geroofd te Balen, Olmen en Hulsen.
Naast voedsel en allerhande materialen werden er ook nog andere zaken door de Duitsers opgeëist, zoals werkkrachten. Op 6 oktober 1942 kondigden de Duitsers hun meest onpopulaire maatregel af: de verplichtte tewerkstelling in Duitsland voor mannen van 18 tot 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar. De mannen en jonge vrouwen moesten zich laten registreren en op regelmatige tijdstippen aanmelden voor controle. Steeds meer jongeren probeerden zich te onttrekken van de arbeidsplicht en doken onder.
Boerenwacht
Naarmate de Tweede Wereldoorlog vorderde, werd het voedsel schaarser. Allerhande levensmiddelen werden door de bezetter opgeëist en sommige etenswaren werden gerantsoeneerd. Om de voedselverdeling toch enigszins in goede banen te leiden werd de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) opgericht. Die organisatie werd in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat de voedselvoorziening toch enigszins gestructureerd verliep. Het NLVC kreeg echter, samen met de landbouwers, te kampen met een overvloed aan diefstallen. Akkers en velden werden ’s nachts door dieven geplunderd en vee werd uit de stallen geroofd of ter plaatse geslacht.
Om de diefstallen tegen te gaan werd er onder de leiding van het NLVC, op 5 april 1941, beslist om een Boerenbrigade op te richten. De gemeente Balen en de toenmalige gemeente Olmen behoorden bestuurlijk tot het Arrondissement Turnhout. Maar volgens de structuur van de Boerenwacht werden beiden gemeenten ingedeeld bij het Arrondissement Geel. Per arrondissement werd er een Arrondissementsoverste aangesteld. Die taak was bezoldigd en de persoon deed dienst als een soort inspecteur. Hij was de verbindingsman tussen de verschillende gemeenten en het Algemeen Secretariaat. Voor het Arrondissement Geel werd Ernest D’Hondt als Arrondissementsoverste aangesteld. Hij trad in dienst op 5 juni 1942 en kreeg de leiding over 31 gemeentes. De man behaalde de graad van Onderveldmeester, werd later Boerenwachtveldmeester en was een tijdje Provinciaal Overste voor de Provincie Limburg.
Om de Boerenwacht binnen de verschillende gemeentes te leiden, werd beroep gedaan op een Gemeenteverantwoordelijken. Hij werd verkozen door de burgemeester en de vertrouwensmannen binnen het NLVC. In principe was dat ambt onbezoldigd maar het gebeurde wel eens dat de gemeente een vergoeding toestond voor de verloren tijd. De verkozen Gemeenteverantwoordelijken moesten voldoen aan volgende eisen:
- Lid zijn van het NLVC als landbouwer of handelaar, bewerker of verwerker van voedingswaren of landbouwproducten.
- Over voldoende tijd beschikken.
- Geschoold zijn om leiding te kunnen geven.
- Ten minste 30 en hoogstens 45 jaar oud zijn.
- Van onberispelijk gedrag zijn.
Het was vooral de Gemeenteverantwoordelijke die de taak kreeg om de Boerenwacht binnen een gemeente te coördineren. Hij was de man die de Boerenwachters deed samenwerken met Rijkswacht, Politie en Veldwachters. Hij zorgde eveneens voor de nodige vergunningen en bracht op tijd en stond verslag uit aan de burgemeester en de arrondissementsverantwoordelijke.
Om de Boerenwacht toch enigszins gestructureerd te laten werken, werden er binnen de gemeentes enkele Wijkoversten benoemd. Die Wijkoversten werden gekozen door het gemeentebestuur met goedkeuring van de Arrondissementsverantwoordelijke. De verschillende gemeentes werden ingedeeld in wijken zodat elke ploeg Boerenwachters kon patrouilleren in eigen streek.
De Luchtbescherming
De Luchtbescherming (L.B.) of Passieve Luchtbescherming (P.L.B.) werd opgericht in 1934 en viel onder de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De organisatie moest de Belgische bevolking passief beschermen tegen luchtaanvallen en tevens de nodige hulp verstrekken wanneer een bombardement plaats vond. De L.B. had een hiërarchische structuur met afdelingen op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Ook in de gemeente Balen was er tijdens de Tweede Wereldoorlog een afdeling van de L.B. actief. De leden werden voornamelijk geworven bij het lokale Balense Brandweerkorps. Daarnaast bestond de organisatie vooral uit niet-gemobiliseerde vrijwilligers.
Ook de Duitse bezetter had oog voor het nut van de Luchtbescherming en richtte de organisatie opnieuw op in juli 1940. De zogenaamde ‘Zekerheids- en Hulpdiensten voor Luchtbescherming (ZHD) omvatte onder andere de volgende diensten: de Luchtbescherming, de Brandweer, de Politie, de Waterdienst, de Elektriciteitsdienst, de Gasdienst, de Geneeskundige Dienst, de Opruimingsdienst, de AfsperringSdienst, de Vervoerdienst en de Sociale Hulpdiensten. Vanaf 1941 werd de geallieerde dreiging in de lucht alsmaar groter, waardoor de Duitse bezetter een aantal verordeningen afkondigde. Eén van de maatregelen was een verdere uitbouw van de Luchtbescherming.
In januari 1944 werd in Balen ook de lokale afdeling van de Boerenwacht ingelijfd bij het Brandweerkorps en werd een grote eenheid van de Luchtbescherming gevormd. Het Balense grondgebied bestond uit vijf wijken en elke wijk stond onder commando van twee wijkoversten. Bij eventuele rampen waren de oversten bevoegd om per wijk een aantal weerbare mannen op te eisen, die vervolgens de rangen van de Luchtbescherming moesten vervoegen.
Wijk 1: Steeg, Steegstraat, Molenstraat en Ongelberg
Wijkoversten: Frans Cochet en Florent Hendrickx
Wijk 2: Schoor, Scheps, Hoolsterberg, Hoolst, Holven, Reit en Berg
Wijkoversten: August Mertens en Benedictus De Groof
Wijk 3: Hulsen, Rosselaar, Grees, Savel en Lill
Wijkoversten: Jos Volders en Emiel Eyckmans
Wijk 4: Rijsberg, Gerheide, Soef, Rijsbergdijk en Driehuizen
Wijkoversten: Emiel Van Gestel en Alfons Gabriëls
Wijk 5: Vennen, Malou en Schoorheide
Wijkoversten: Albert Baeten en Fons Swinnen
De leden van de Luchtbescherming waren meestal te herkennen aan hun helm, armband met de letters L.B. of P.L.B. en kenteken. Op die manier kon de Luchtbescherming zich kenbaar maken als civiele hulporganisatie.
Ook na de bevrijding werd er nog steeds beroep gedaan op de Luchtbescherming. Vooral in de grote Belgische steden, zoals Antwerpen, speelde de Luchtbescherming een belangrijke rol bij de bestrijding van de Duitse V-wapens (Vergeldingswapens) of Vliegende Bommen.
Russen in het dorp
Op 21 juni 1941 viel Duitsland de Sovjet-Unie aan. In het begin namen de Duitse legers duizenden Russische soldaten gevangen. Die gevangenen werden ondergebracht in grote krijgsgevangenenkampen in Duitsland. Een groot deel van die massa moest verplicht werken voor de Duitse oorlogsindustrie. Zo werden er Russische krijgsgevangenen van Duitsland overgebracht naar de Limburgse steenkoolmijnen. Daar werden zij onmiddellijk onder de grond tewerkgesteld om kolen te delven voor de Duitse oorlogsindustrie. Na het werk werden zij ondergebracht in kampen waar ze weinig eten hadden en meestal slecht behandeld werden.
Vele Russische krijgsgevangenen besloten om die reden te ontsnappen en zwierven vervolgens rond in de streek. Zij leefden meestal in de bossen, waar ze grote kuilen maakten om overdag in te schuilen. ’s Nachts gingen zij op pad op zoek naar kleding en voedsel. Veel inwoners bevoorraden hen in het geniep. Eén van de trucjes van de plaatselijke bevolking bestond erin om bij valavond voedsel en sigaretten op de bank achter het huis te leggen, goed wetende dat de ondergedoken Russen alles tijdens de nacht kwamen ophalen. Als het in de winter zeer koud was, mochten de Russen bij sommige boeren in de stal komen slapen. Wie door de Duitsers betrapt werd op hulpverlening aan ontsnapte Russische gevangenen stond echter zware straffen te wachten.
Boerenwacht
Naarmate de Tweede Wereldoorlog vorderde, werd het voedsel schaarser. Allerhande levensmiddelen werden door de bezetter opgeëist en sommige etenswaren werden gerantsoeneerd. Om de voedselverdeling toch enigszins in goede banen te leiden werd de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC) opgericht. Die organisatie werd in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat de voedselvoorziening toch enigszins gestructureerd verliep. Het NLVC kreeg echter, samen met de landbouwers, te kampen met een overvloed aan diefstallen. Akkers en velden werden ’s nachts door dieven geplunderd en vee werd uit de stallen geroofd of ter plaatse geslacht.
Om de diefstallen tegen te gaan werd er onder de leiding van het NLVC, op 5 april 1941, beslist om een Boerenbrigade op te richten. De gemeente Balen en de toenmalige gemeente Olmen behoorden bestuurlijk tot het Arrondissement Turnhout. Maar volgens de structuur van de Boerenwacht werden beiden gemeenten ingedeeld bij het Arrondissement Geel. Per arrondissement werd er een Arrondissementsoverste aangesteld. Die taak was bezoldigd en de persoon deed dienst als een soort inspecteur. Hij was de verbindingsman tussen de verschillende gemeenten en het Algemeen Secretariaat. Voor het Arrondissement Geel werd Ernest D’Hondt als Arrondissementsoverste aangesteld. Hij trad in dienst op 5 juni 1942 en kreeg de leiding over 31 gemeentes. De man behaalde de graad van Onderveldmeester, werd later Boerenwachtveldmeester en was een tijdje Provinciaal Overste voor de Provincie Limburg.
Om de Boerenwacht binnen de verschillende gemeentes te leiden, werd beroep gedaan op een Gemeenteverantwoordelijken. Hij werd verkozen door de burgemeester en de vertrouwensmannen binnen het NLVC. In principe was dat ambt onbezoldigd maar het gebeurde wel eens dat de gemeente een vergoeding toestond voor de verloren tijd. De verkozen Gemeenteverantwoordelijken moesten voldoen aan volgende eisen:
- Lid zijn van het NLVC als landbouwer of handelaar, bewerker of verwerker van voedingswaren of landbouwproducten.
- Over voldoende tijd beschikken.
- Geschoold zijn om leiding te kunnen geven.
- Ten minste 30 en hoogstens 45 jaar oud zijn.
- Van onberispelijk gedrag zijn.
Het was vooral de Gemeenteverantwoordelijke die de taak kreeg om de Boerenwacht binnen een gemeente te coördineren. Hij was de man die de Boerenwachters deed samenwerken met Rijkswacht, Politie en Veldwachters. Hij zorgde eveneens voor de nodige vergunningen en bracht op tijd en stond verslag uit aan de burgemeester en de arrondissementsverantwoordelijke.
Om de Boerenwacht toch enigszins gestructureerd te laten werken, werden er binnen de gemeentes enkele Wijkoversten benoemd. Die Wijkoversten werden gekozen door het gemeentebestuur met goedkeuring van de Arrondissementsverantwoordelijke. De verschillende gemeentes werden ingedeeld in wijken zodat elke ploeg Boerenwachters kon patrouilleren in eigen streek.
De Luchtbescherming
De Luchtbescherming (L.B.) of Passieve Luchtbescherming (P.L.B.) werd opgericht in 1934 en viel onder de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De organisatie moest de Belgische bevolking passief beschermen tegen luchtaanvallen en tevens de nodige hulp verstrekken wanneer een bombardement plaats vond. De L.B. had een hiërarchische structuur met afdelingen op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Ook in de gemeente Balen was er tijdens de Tweede Wereldoorlog een afdeling van de L.B. actief. De leden werden voornamelijk geworven bij het lokale Balense Brandweerkorps. Daarnaast bestond de organisatie vooral uit niet-gemobiliseerde vrijwilligers.
Ook de Duitse bezetter had oog voor het nut van de Luchtbescherming en richtte de organisatie opnieuw op in juli 1940. De zogenaamde ‘Zekerheids- en Hulpdiensten voor Luchtbescherming (ZHD) omvatte onder andere de volgende diensten: de Luchtbescherming, de Brandweer, de Politie, de Waterdienst, de Elektriciteitsdienst, de Gasdienst, de Geneeskundige Dienst, de Opruimingsdienst, de AfsperringSdienst, de Vervoerdienst en de Sociale Hulpdiensten. Vanaf 1941 werd de geallieerde dreiging in de lucht alsmaar groter, waardoor de Duitse bezetter een aantal verordeningen afkondigde. Eén van de maatregelen was een verdere uitbouw van de Luchtbescherming.
In januari 1944 werd in Balen ook de lokale afdeling van de Boerenwacht ingelijfd bij het Brandweerkorps en werd een grote eenheid van de Luchtbescherming gevormd. Het Balense grondgebied bestond uit vijf wijken en elke wijk stond onder commando van twee wijkoversten. Bij eventuele rampen waren de oversten bevoegd om per wijk een aantal weerbare mannen op te eisen, die vervolgens de rangen van de Luchtbescherming moesten vervoegen.
Wijk 1: Steeg, Steegstraat, Molenstraat en Ongelberg
Wijkoversten: Frans Cochet en Florent Hendrickx
Wijk 2: Schoor, Scheps, Hoolsterberg, Hoolst, Holven, Reit en Berg
Wijkoversten: August Mertens en Benedictus De Groof
Wijk 3: Hulsen, Rosselaar, Grees, Savel en Lill
Wijkoversten: Jos Volders en Emiel Eyckmans
Wijk 4: Rijsberg, Gerheide, Soef, Rijsbergdijk en Driehuizen
Wijkoversten: Emiel Van Gestel en Alfons Gabriëls
Wijk 5: Vennen, Malou en Schoorheide
Wijkoversten: Albert Baeten en Fons Swinnen
De leden van de Luchtbescherming waren meestal te herkennen aan hun helm, armband met de letters L.B. of P.L.B. en kenteken. Op die manier kon de Luchtbescherming zich kenbaar maken als civiele hulporganisatie.
Ook na de bevrijding werd er nog steeds beroep gedaan op de Luchtbescherming. Vooral in de grote Belgische steden, zoals Antwerpen, speelde de Luchtbescherming een belangrijke rol bij de bestrijding van de Duitse V-wapens (Vergeldingswapens) of Vliegende Bommen.
Russen in het dorp
Op 21 juni 1941 viel Duitsland de Sovjet-Unie aan. In het begin namen de Duitse legers duizenden Russische soldaten gevangen. Die gevangenen werden ondergebracht in grote krijgsgevangenenkampen in Duitsland. Een groot deel van die massa moest verplicht werken voor de Duitse oorlogsindustrie. Zo werden er Russische krijgsgevangenen van Duitsland overgebracht naar de Limburgse steenkoolmijnen. Daar werden zij onmiddellijk onder de grond tewerkgesteld om kolen te delven voor de Duitse oorlogsindustrie. Na het werk werden zij ondergebracht in kampen waar ze weinig eten hadden en meestal slecht behandeld werden.
Vele Russische krijgsgevangenen besloten om die reden te ontsnappen en zwierven vervolgens rond in de streek. Zij leefden meestal in de bossen, waar ze grote kuilen maakten om overdag in te schuilen. ’s Nachts gingen zij op pad op zoek naar kleding en voedsel. Veel inwoners bevoorraden hen in het geniep. Eén van de trucjes van de plaatselijke bevolking bestond erin om bij valavond voedsel en sigaretten op de bank achter het huis te leggen, goed wetende dat de ondergedoken Russen alles tijdens de nacht kwamen ophalen. Als het in de winter zeer koud was, mochten de Russen bij sommige boeren in de stal komen slapen. Wie door de Duitsers betrapt werd op hulpverlening aan ontsnapte Russische gevangenen stond echter zware straffen te wachten.
Tijdens de bezetting verbleven er in Balen en Olmen ongeveer 35 ondergedoken Russen. In Olmen verbleven zij te Straal, Hamse Hoeve, Lichtenbos en Germeer. In Balen verbleven er Russen te Holven, Nagelsberg, Rosselaar, Scheps, Schoorheide en op de Keiheuvel.
Sommigen onder hen verenigden zich in een geheime Russische Partizanenbrigade ‘Za Roebinha’, wat ‘Voor het vaderland’ betekende. De taken van die geheime ondergrondse beweging bestonden voornamelijk uit het voorzien van eten, drinken, geld, kleding, onderdak en de nodige medische verzorging voor de ondergedoken Russen. Daarnaast hielp de brigade de Russen en hun plaatselijke helpers uit handen te houden van de Duitse politiediensten, die continu jacht op hen maakten.
Twee van deze ondergedoken Russische krijgsgevangenen, Gennadi Suchkin en Vasili Beljoekov, bleven na de oorlog te Balen. Beide mannen stichtten te Balen een gezin en integreerden zeer snel in de Balense samenleving.
De Duitse Politiediensten in België
Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst – SIPO-SD
De SIPO-SD werkte rechtstreeks onder bevel van de SS. Zij waren de actiefste Duitse politiedienst in het opsporen en beteugelen van het linkse verzet. De SIPO-SD bestond uit vijf afdelingen. De beruchte ‘Abteilung IV’ stond ook bekend als ‘Gestapo’. In de zomer van 1940 vestigde de dienst een hoofdkwartier in een flatgebouw aan de Louisalaan Nr. 453 te Brussel. Daarnaast werd in 1940 ook het Kamp van Breendonk geopend. De SIPO-SD wou namelijk een eigen gevangenis: een SS-auffanglager (opvangkamp) om de eigen gevangen in onder te brengen.
Naarmate de oorlog vorderde en het gewapende verzet actiever werd, openden zij kantoren over het ganse land. Die zogenaamde ‘Aussenstellen’ werden vanuit Brussel gecoördineerd. Er werden kantoren geopend te Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik. Vanaf het jaar 1943 werden er nog bijkantoren of ‘Nebenstellen der Aussendienststellen’ geopend te Dinant, Aarlen, Brugge, Doornik, Leuven en Hasselt.
Feldgendarmerie
De Feldgendarmerie viel rechtstreeks onder het bevel van het Duitse militaire bestuur in België. Zij droegen de fameuze metalen ketting en bijbehorende plaat rond de hals. Aanvankelijk hadden de Feldgendarmen als taak het militair verkeer te regelen; toezicht te houden op de gedragingen van de Duitse militairen in België en bijstand te verlenen aan de Belgische politie en Rijkswacht. Tijdens de oorlog werden de taken van de Feldgendarmen uitgebreid en werden ze ingezet voor de bestrijding van de zwarte markt en de jacht op Belgische onderdanen die zich onttrokken aan de verplichtte arbeidsinzet te Duitsland. Het dichtstbijzijnde kantoor van de Feldgendarmerie was dat van Leopoldsburg.
Tijdens de septemberdagen van 1944 had Luitenant-Generaal Chill zijn hoofdkwartier in de nabijheid van het kanaal. Twee Feldgendarmen hielden er voortdurend de wacht en controleerden iedereen die binnen of buitenging.
Geheime Feldpolizei
Ook de Geheime Feldpolizei stond onder het bevel van het Duitse militaire bestuur in België. Het actieterrein van de Geheime Feldpolizei was zeer uitgebreid maar hoofdzakelijk afgestemd op de veiligheid van alle Duitse legeronderdelen die zich op Belgisch grondgebied bevonden. De politiedienst maakte jacht op alle anti-Duitse acties in de bezette gebieden. Hun taak bestond erin om onderzoek uit te voeren, zoals bevolen door de rechtbanken van de verschillende Kommandanturen, naar vijandelijke inlichtingsnetwerken, verzetsgroeperingen en naar vijandelijke geallieerde soldaten die zich op Belgisch grondgebied verborgen hielden.
De Geheime Feldpolizei deed onder andere onderzoek naar het, door de Leuvense Partizanen, bestolen dynamiettransport van Balen-Wezel.
Abwehr
De Abwehr was de veiligheids- en inlichtingsdienst van het Duitse leger en stond eveneens onder het bevel van het Duitse militaire bestuur. De Geheime Feldpolizei was het uitvoerend orgaan van die inlichtingsdienst. De Abwehr deed het onderzoek en verzamelde de gegevens. De Geheime Feldpolizei ging vervolgens tot de actie, namelijk de arrestatie, over. Eén van hun acties was het opzetten van valse vluchtlijnen voor geallieerde vliegeniers.
Ook enkele ‘piloten’ die in Balen verbleven, kwamen door infiltratie van de Abwehr in Duitse handen terecht.
De Jodenvervolging in België
Na de capitulatie van het Belgische leger in mei 1940 kwam België onder Duits militair bestuur te staan. De allereerste anti-joodse maatregel, door Von Falkenhausen uitgevaardigd op 28 oktober 1940, was het registreren van alle joodse onderdanen voor gans België. Alle joden werden verplicht zich bij de lokale besturen te laten inschrijven in het bevolkingsregister, alsook hun verblijfplaats werd er genoteerd. Ook in Balen werd wellicht één joodse onderdaan met de gekende dikke zwarte balkstempel ‘JOOD-JUIF’ ingeschreven.
Naarmate de oorlog vorderde, volgde nog een reeks Duitse verordeningen om de joden uit het openbare leven uit te sluiten. Vooreerst werden de joodse ambtenaren uit hun macht ontheven en kregen zij het verbod om zich ’s nachts op de openbare weg te begeven. Op 1 juni 1942 werd de meest drastische Duitse verordening uitgevaardigd: Joodse onderdanen werden verplicht om zichtbaar een ‘gele davidsster’ op hun kleding te dragen. Joodse onderdanen werden bij het minste vergrijp tegen die uitgevaardigde maatregelen opgesloten in het Kamp van Breendonk. Vanuit sommige Duitse instanties kwamen daartegen protesten omdat zij het niet logisch vonden dat Belgische staatsburgers (door de Duitsers omschreven als Arisch) samen werden opgesloten met niet-Arische gevangenen. Omwille van die protesten opende de SIPO-SD, die de exclusieve bevoegdheid had inzake joodse aangelegenheden, samen met het Duitse militaire bestuur in België een nieuw opvangkamp voor joodse onderdanen te Mechelen.
De Dossinkazerne
Op 27 juli 1942 opende de SIPO-SD een opvangkamp voor joden in de Dossinkazerne te Mechelen. Die oude Belgische legerkazerne was een ideale plaats om de joodse onderdanen onder te brengen omdat het midden tussen Antwerpen en Brussel lag. Het waren net die twee grootsteden die de grootste joodse gemeenschappen van België kenden. Mechelen lag aan een belangrijk spoorwegnetwerk om de joodse geïnterneerden snel met de trein richting oosten te voeren.
Op 27 juli 1942 werden de eerste joodse onderdanen opgeroepen om zich in de Mechelse Dossinkazerne te melden met een tewerkstellingsbevel voor arbeidsinzet in het oosten. Het eerste transport vertrok per trein vanuit de Mechelse Dossinkazerne op 4 augustus 1942 en kwam aan te Auschwitz (Polen) op 5 augustus 1942. Het laatste transport vertrok vanuit Mechelen op 31 juli 1944. In totaal werden vanuit de Mechelse Dossinkazerne 25.482 joodse onderdanen en 351 zigeuners, met 28 geregelde transporten, gedeporteerd naar de concentratiekampen in het oosten. Slechts 1.240 personen keerden levend terug.
Sommigen onder hen verenigden zich in een geheime Russische Partizanenbrigade ‘Za Roebinha’, wat ‘Voor het vaderland’ betekende. De taken van die geheime ondergrondse beweging bestonden voornamelijk uit het voorzien van eten, drinken, geld, kleding, onderdak en de nodige medische verzorging voor de ondergedoken Russen. Daarnaast hielp de brigade de Russen en hun plaatselijke helpers uit handen te houden van de Duitse politiediensten, die continu jacht op hen maakten.
Twee van deze ondergedoken Russische krijgsgevangenen, Gennadi Suchkin en Vasili Beljoekov, bleven na de oorlog te Balen. Beide mannen stichtten te Balen een gezin en integreerden zeer snel in de Balense samenleving.
De Duitse Politiediensten in België
Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst – SIPO-SD
De SIPO-SD werkte rechtstreeks onder bevel van de SS. Zij waren de actiefste Duitse politiedienst in het opsporen en beteugelen van het linkse verzet. De SIPO-SD bestond uit vijf afdelingen. De beruchte ‘Abteilung IV’ stond ook bekend als ‘Gestapo’. In de zomer van 1940 vestigde de dienst een hoofdkwartier in een flatgebouw aan de Louisalaan Nr. 453 te Brussel. Daarnaast werd in 1940 ook het Kamp van Breendonk geopend. De SIPO-SD wou namelijk een eigen gevangenis: een SS-auffanglager (opvangkamp) om de eigen gevangen in onder te brengen.
Naarmate de oorlog vorderde en het gewapende verzet actiever werd, openden zij kantoren over het ganse land. Die zogenaamde ‘Aussenstellen’ werden vanuit Brussel gecoördineerd. Er werden kantoren geopend te Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik. Vanaf het jaar 1943 werden er nog bijkantoren of ‘Nebenstellen der Aussendienststellen’ geopend te Dinant, Aarlen, Brugge, Doornik, Leuven en Hasselt.
Feldgendarmerie
De Feldgendarmerie viel rechtstreeks onder het bevel van het Duitse militaire bestuur in België. Zij droegen de fameuze metalen ketting en bijbehorende plaat rond de hals. Aanvankelijk hadden de Feldgendarmen als taak het militair verkeer te regelen; toezicht te houden op de gedragingen van de Duitse militairen in België en bijstand te verlenen aan de Belgische politie en Rijkswacht. Tijdens de oorlog werden de taken van de Feldgendarmen uitgebreid en werden ze ingezet voor de bestrijding van de zwarte markt en de jacht op Belgische onderdanen die zich onttrokken aan de verplichtte arbeidsinzet te Duitsland. Het dichtstbijzijnde kantoor van de Feldgendarmerie was dat van Leopoldsburg.
Tijdens de septemberdagen van 1944 had Luitenant-Generaal Chill zijn hoofdkwartier in de nabijheid van het kanaal. Twee Feldgendarmen hielden er voortdurend de wacht en controleerden iedereen die binnen of buitenging.
Geheime Feldpolizei
Ook de Geheime Feldpolizei stond onder het bevel van het Duitse militaire bestuur in België. Het actieterrein van de Geheime Feldpolizei was zeer uitgebreid maar hoofdzakelijk afgestemd op de veiligheid van alle Duitse legeronderdelen die zich op Belgisch grondgebied bevonden. De politiedienst maakte jacht op alle anti-Duitse acties in de bezette gebieden. Hun taak bestond erin om onderzoek uit te voeren, zoals bevolen door de rechtbanken van de verschillende Kommandanturen, naar vijandelijke inlichtingsnetwerken, verzetsgroeperingen en naar vijandelijke geallieerde soldaten die zich op Belgisch grondgebied verborgen hielden.
De Geheime Feldpolizei deed onder andere onderzoek naar het, door de Leuvense Partizanen, bestolen dynamiettransport van Balen-Wezel.
Abwehr
De Abwehr was de veiligheids- en inlichtingsdienst van het Duitse leger en stond eveneens onder het bevel van het Duitse militaire bestuur. De Geheime Feldpolizei was het uitvoerend orgaan van die inlichtingsdienst. De Abwehr deed het onderzoek en verzamelde de gegevens. De Geheime Feldpolizei ging vervolgens tot de actie, namelijk de arrestatie, over. Eén van hun acties was het opzetten van valse vluchtlijnen voor geallieerde vliegeniers.
Ook enkele ‘piloten’ die in Balen verbleven, kwamen door infiltratie van de Abwehr in Duitse handen terecht.
De Jodenvervolging in België
Na de capitulatie van het Belgische leger in mei 1940 kwam België onder Duits militair bestuur te staan. De allereerste anti-joodse maatregel, door Von Falkenhausen uitgevaardigd op 28 oktober 1940, was het registreren van alle joodse onderdanen voor gans België. Alle joden werden verplicht zich bij de lokale besturen te laten inschrijven in het bevolkingsregister, alsook hun verblijfplaats werd er genoteerd. Ook in Balen werd wellicht één joodse onderdaan met de gekende dikke zwarte balkstempel ‘JOOD-JUIF’ ingeschreven.
Naarmate de oorlog vorderde, volgde nog een reeks Duitse verordeningen om de joden uit het openbare leven uit te sluiten. Vooreerst werden de joodse ambtenaren uit hun macht ontheven en kregen zij het verbod om zich ’s nachts op de openbare weg te begeven. Op 1 juni 1942 werd de meest drastische Duitse verordening uitgevaardigd: Joodse onderdanen werden verplicht om zichtbaar een ‘gele davidsster’ op hun kleding te dragen. Joodse onderdanen werden bij het minste vergrijp tegen die uitgevaardigde maatregelen opgesloten in het Kamp van Breendonk. Vanuit sommige Duitse instanties kwamen daartegen protesten omdat zij het niet logisch vonden dat Belgische staatsburgers (door de Duitsers omschreven als Arisch) samen werden opgesloten met niet-Arische gevangenen. Omwille van die protesten opende de SIPO-SD, die de exclusieve bevoegdheid had inzake joodse aangelegenheden, samen met het Duitse militaire bestuur in België een nieuw opvangkamp voor joodse onderdanen te Mechelen.
De Dossinkazerne
Op 27 juli 1942 opende de SIPO-SD een opvangkamp voor joden in de Dossinkazerne te Mechelen. Die oude Belgische legerkazerne was een ideale plaats om de joodse onderdanen onder te brengen omdat het midden tussen Antwerpen en Brussel lag. Het waren net die twee grootsteden die de grootste joodse gemeenschappen van België kenden. Mechelen lag aan een belangrijk spoorwegnetwerk om de joodse geïnterneerden snel met de trein richting oosten te voeren.
Op 27 juli 1942 werden de eerste joodse onderdanen opgeroepen om zich in de Mechelse Dossinkazerne te melden met een tewerkstellingsbevel voor arbeidsinzet in het oosten. Het eerste transport vertrok per trein vanuit de Mechelse Dossinkazerne op 4 augustus 1942 en kwam aan te Auschwitz (Polen) op 5 augustus 1942. Het laatste transport vertrok vanuit Mechelen op 31 juli 1944. In totaal werden vanuit de Mechelse Dossinkazerne 25.482 joodse onderdanen en 351 zigeuners, met 28 geregelde transporten, gedeporteerd naar de concentratiekampen in het oosten. Slechts 1.240 personen keerden levend terug.
Transporten
(Transport - datum - bestemming - aantal personen)
I - 04/08/1942 - Auschwitz - 998
II - 11/08/1942 - Auschwitz - 999
III - 15/08/1942 - Auschwitz - 1000
IV - 18/08/1942 - Auschwitz - 998
V - 25/08/1942 - Auschwitz - 995
VI - 29/08/1942 - Auschwitz - 1000
VII - 01/09/1942 - Auschwitz - 1000
VIII - 08/09/1942 - Auschwitz - 1000
IX - 12/09/1942 - Auschwitz - 1000
X - 15/09/1942 - Auschwitz - 1048
XI - 26/09/1942 - Auschwitz - 1742
XII - 10/10/1942 - Auschwitz - 999
XIII - 10/10/1942 - Auschwitz - 675
XIV - 24/10/1942 - Auschwitz - 995
XV - 24/10/1942 - Auschwitz - 476
XVI - 31/10/1942 - Auschwitz - 822
XVII - 31/10/1942 - Auschwitz - 874
XVIII - 15/01/1943 - Auschwitz - 945
XIX - 15/01/1943 - Auschwitz - 610
XX - 19/04/1943 - Auschwitz - 1400
XXI - 31/07/1943 - Auschwitz - 1553
XXIIa - 20/09/1943 - Auschwitz - 631
XXIIb - 20/09/1943 - Auschwitz - 794
XXIII - 15/01/1944 - Auschwitz - 657
Z - 15/01/1944 - Auschwitz - 351
XXIV - 04/04/1944 - Auschwitz - 625
XXV - 19/05/1944 - Auschwitz - 507
XXVI - 31/07/1944 - Auschwitz - 563