Objecten van de maand - 2017
Januari 2017
Aan al onze trouwe lezers: Onze beste wensen voor 2017! Ook in het komende jaar zullen wij U maandelijks enkele boeiende artefacten tonen uit onze collecties en zal U de bijhorende verhalen kunnen lezen. Wij wensen U wederom een jaar met veel kijk- en leesplezier! Voor het eerste Object van de Maand van dit nieuwe jaar tonen we enkele zeldzame objecten uit de gewezen collaboratie. Het artikel gaat dieper in op de steunmaatregelen die het Vlaams Nationaal Verbond ofwel VNV nam naar aanleiding van de vreselijke ramp in Tessenderlo.
We tonen daarbij enkele nooit eerder gepubliceerde foto’s van de geteisterde Limburgse gemeente. Het is een uniek stukje streekgeschiedenis dat zeker niet mag ontbreken in onze reeks Objecten van de Maand.
De Ramp van Tessenderlo
Op woensdagvoormiddag 29 april 1942, omstreeks 11.27 uur, werden de inwoners van het vredige Limburgse dorp Tessenderlo door een immense, alles vernietigende ontploffing opgeschrokken. In eerste instantie werd er gedacht dat de gemeente werd getroffen door een geallieerd luchtbombardement, maar al snel werd de ware aard van de ontploffing ontdekt.
We tonen daarbij enkele nooit eerder gepubliceerde foto’s van de geteisterde Limburgse gemeente. Het is een uniek stukje streekgeschiedenis dat zeker niet mag ontbreken in onze reeks Objecten van de Maand.
De Ramp van Tessenderlo
Op woensdagvoormiddag 29 april 1942, omstreeks 11.27 uur, werden de inwoners van het vredige Limburgse dorp Tessenderlo door een immense, alles vernietigende ontploffing opgeschrokken. In eerste instantie werd er gedacht dat de gemeente werd getroffen door een geallieerd luchtbombardement, maar al snel werd de ware aard van de ontploffing ontdekt.
In de stockagehal van de fabriek Produits Chemiques de Tessenderloo (PCT), het chemische bedrijf in de nabijheid van het dorpscentrum was namelijk 300 ton ammoniumnitraat, een toen nog vrij onbekende stof, tot ontploffing gekomen. In de nabije omgeving van de fabrieksgebouwen werd alles donker. Toen de enorme stofwolk opklaarde, was pas goed te merken welke ravage de ontploffing had aangericht. De stockagehal waar het ammoniumnitraat lag opgeslagen werd volledig vernield. Er bleef toen slechts een krater over met een diameter van maar liefst 75 meter en een diepte van 23 meter.
Niet alleen de fabriek maar ook de toenmalige vakschool en het sanatorium werden volledig verwoest. De volgende cijfers schetsen een goed beeld over de omvang van de ravage:
- Aantal totaal vernielde woningen en gebouwen: 93
- Aantal zwaar geteisterde woningen en gebouwen: 261
- Aantal licht geteisterde woningen en gebouwen: 496
Dat de materiële schade enorm was, hoeft niet meer te worden benadrukt. Helaas, en veel erger, was ook de menselijke tol zeer hoog. Door de ontploffing kwamen maar liefst 190 mensen om het leven. Onder hen was ook één Balenaar: Felix Jozef Hus geboren te Balen en op het moment van de feiten 31 jaar.
Niet alleen de fabriek maar ook de toenmalige vakschool en het sanatorium werden volledig verwoest. De volgende cijfers schetsen een goed beeld over de omvang van de ravage:
- Aantal totaal vernielde woningen en gebouwen: 93
- Aantal zwaar geteisterde woningen en gebouwen: 261
- Aantal licht geteisterde woningen en gebouwen: 496
Dat de materiële schade enorm was, hoeft niet meer te worden benadrukt. Helaas, en veel erger, was ook de menselijke tol zeer hoog. Door de ontploffing kwamen maar liefst 190 mensen om het leven. Onder hen was ook één Balenaar: Felix Jozef Hus geboren te Balen en op het moment van de feiten 31 jaar.
Solidariteitsactie voor Tessenderlo door het VNV
Nadat de eerste berichtgevingen over de ramp in de nieuwsbladen verschenen, ontstond er een golf van solidariteit doorheen het ganse land om de geteisterde bevolking van Tessenderlo ter hulp te schieten. Her en der werden er Steuncomités opgericht, zowel van overheidswege als private initiatieven. Zo ontstonden er tientallen private acties om de bevolking een helpende hand toe te steken.
Nadat de eerste berichtgevingen over de ramp in de nieuwsbladen verschenen, ontstond er een golf van solidariteit doorheen het ganse land om de geteisterde bevolking van Tessenderlo ter hulp te schieten. Her en der werden er Steuncomités opgericht, zowel van overheidswege als private initiatieven. Zo ontstonden er tientallen private acties om de bevolking een helpende hand toe te steken.
In het bijzonder wordt hieronder de steunactie van het VNV belicht om het verwoeste Tessenderlo tegemoet te komen met hulp en steun. De ravage liet een sterke indruk na op de VNV-Leider zodat hij dadelijk actie ondernam om de hulpbehoevende bevolking van Tessenderlo financieel te steunen. In het VNV-Dagblad “Volk en Staat”, van 6 mei 1942, riep de VNV-Leider op tot solidariteit. Hij vroeg namelijk aan de VNV-leden om één dagloon af te staan ten bate van de slachtoffers van Tessenderlo.
De lokale VNV-afdelingen namen die taak met veel ijver ter harte. De Geelse afdeling sprokkelde in een mum van tijd 9.892,50 Fr. bij elkaar voor de slachtoffers van de ramp.
De lokale VNV-afdelingen namen die taak met veel ijver ter harte. De Geelse afdeling sprokkelde in een mum van tijd 9.892,50 Fr. bij elkaar voor de slachtoffers van de ramp.
De oproep kende een groot succes want op 11 mei 1942 werd reeds de kaap van “300.000 Belgische Frank overschreden”, meldde Volk en Staat op dinsdag 12 mei 1942.
Op 29 mei 1942 kwam de VNV-Leider zelfs persoonlijk het rampgebied bezoeken en overhandigde hij het bedrag van 800.000 Belgische Frank aan de voorzitter Dhr. R. Fransman van het Steuncomité Sociaal Commissariaat voor Tessenderloo. Die organisatie coördineerde alle hulpacties voor Tessenderlo en moest eveneens een toekomstvisie uitdokteren voor de getroffen gemeente.
Met dank aan François Van Gehuchten (LWGH) voor de omschrijving en lokalisering van de foto’s.
Bronnen
'Tessenderloo door een ontploffing verwoest', Weekblad De Toekomst, Weekblad voor Limburg, (2 mei 1942).
'Oproep van den Leider', Volk en Staat, (6 mei 1942).
'Ijselijk gebeuren te Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (2 mei 1942).
'Ijselijk gebeuren te Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (9 mei 1942).
'300.000 frank overschreden', Volk en Staat, (12 mei 1942).
'Dankbetuiging Familie Hus', Het Kempisch Weekblad, (15 mei 1942).
'De ramp van Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (23 mei 1942).
'De Vlag - Cel Geel', Het Kempisch Weekblad, (23 mei 1942).
'10 miljoen in 40 dagen!', Het Kempisch Weekblad, (27 mei 1942).
R. HESELMANS, S. SANEN en J. STRAUVEN, De Ramp, Tessenderlo 29 april 1942, geschied – en heemkundige kring Tessenderlo, 1982.
D. RODEN, Tessenderlo, bezet en bevrijd, 2006.
E. VANDEPOEL, Documentaire film, De Ramp van Tessenderlo 29 april 1942, speelduur 120 min.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Collectie Tom Vanleeuwen, Fotoalbum ontploffing Tessenderlo.
Balen Bevrijd, Collectie bidprentjes en rouwbrieven Balense oorlogsslachtoffers.
Bronnen
'Tessenderloo door een ontploffing verwoest', Weekblad De Toekomst, Weekblad voor Limburg, (2 mei 1942).
'Oproep van den Leider', Volk en Staat, (6 mei 1942).
'Ijselijk gebeuren te Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (2 mei 1942).
'Ijselijk gebeuren te Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (9 mei 1942).
'300.000 frank overschreden', Volk en Staat, (12 mei 1942).
'Dankbetuiging Familie Hus', Het Kempisch Weekblad, (15 mei 1942).
'De ramp van Tessenderloo', Het Kempisch Weekblad, (23 mei 1942).
'De Vlag - Cel Geel', Het Kempisch Weekblad, (23 mei 1942).
'10 miljoen in 40 dagen!', Het Kempisch Weekblad, (27 mei 1942).
R. HESELMANS, S. SANEN en J. STRAUVEN, De Ramp, Tessenderlo 29 april 1942, geschied – en heemkundige kring Tessenderlo, 1982.
D. RODEN, Tessenderlo, bezet en bevrijd, 2006.
E. VANDEPOEL, Documentaire film, De Ramp van Tessenderlo 29 april 1942, speelduur 120 min.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Collectie Tom Vanleeuwen, Fotoalbum ontploffing Tessenderlo.
Balen Bevrijd, Collectie bidprentjes en rouwbrieven Balense oorlogsslachtoffers.
Februari 2017
Voor het Object van de Maand Februari 2017 staan twee Belgische kwartiermutsen of politiemutsen centraal van het 20ste Linieregiment. De troepen van die eenheid waren actief in de buurgemeente Leopoldsburg tijdens de Duitse inval in mei 1940.
Hieronder wordt een politiemuts ofwel 'bonnet de police' getoond van een officier binnen het 20ste Linieregiment. Het is een typische muts voor een officier van een Linieregiment, te herkennen aan de scharlakenrode band en koningsblauwe bies. De gouden kwast of 'floche' geeft de rangcategorie van officier aan. De gouden cijfers, in combinatie met de liniekleuren, duiden dan weer op het 20ste Linieregiment. De cijfers werden periodiek aangebracht.
Daarnaast wordt een troepenmutsje getoond. De koningsblauwe bies en scharlaken rode floche geven aan dat het gaat om een exemplaar van een infanteriesoldaat. Het cijfer 20 geeft, net zoals bij de officiersmuts, het regiment aan. Ook hieronder betreft het een exemplaar dat periodiek werd toegekend aan het 20ste Linieregiment.
Hieronder wordt een politiemuts ofwel 'bonnet de police' getoond van een officier binnen het 20ste Linieregiment. Het is een typische muts voor een officier van een Linieregiment, te herkennen aan de scharlakenrode band en koningsblauwe bies. De gouden kwast of 'floche' geeft de rangcategorie van officier aan. De gouden cijfers, in combinatie met de liniekleuren, duiden dan weer op het 20ste Linieregiment. De cijfers werden periodiek aangebracht.
Daarnaast wordt een troepenmutsje getoond. De koningsblauwe bies en scharlaken rode floche geven aan dat het gaat om een exemplaar van een infanteriesoldaat. Het cijfer 20 geeft, net zoals bij de officiersmuts, het regiment aan. Ook hieronder betreft het een exemplaar dat periodiek werd toegekend aan het 20ste Linieregiment.
Oprichting en samenstelling 20ste Linieregiment
Het 20ste Linieregiment ontstond als een ontdubbelingsregiment van het 11de Linieregiment en was een eenheid uit de eerste reserve. Het moederregiment, het 11de Linie, was onlosmakelijk verbonden met het Kamp van Beverlo. Die eenheid stond tijdens het Interbellum namelijk in voor de bewaking van het kamp. Om wille van die lokale verankering deden vele Kempenaren, in het bijzonder een aanzienlijk aantal Balenaren, hun dienstplicht in dat infanterieregiment. (Zie ook Object van de maand Januari 2016.)
Op 29 augustus 1939 werden de troepen van het 20ste Linieregiment gemobiliseerd. De manschappen stonden onder bevel van Kolonel S.B.H. F. Tromme. Het regiment maakte samen met het 14de en 29ste Linieregiment, het 9de Artillerieregiment, het 11de Bataljon Genie en het 11de Bataljon Transmissietroepen deel uit van de 11de Legerdivisie. De manschappen verzamelden aanvankelijk te Cointe nabij Luik om in die regio te worden ingezet. De divisie was, net zoals het 20ste Linieregiment, een eenheid uit de eerste reserve. In de praktijk werden de iets oudere dienstplichtigen (uit de klassen 1932, '33, '34 en '35 en niet de actieve personen uit de klassen '36, '37, '38 en '39) in de reserves ingedeeld.
Het 20ste Linieregiment was een typisch infanterieregiment bestaande uit vier bataljons, een stafcompagnie, een geneeskundige compagnie en een peloton verkenners. De vier bataljons waren elk opgedeeld in vier compagnieën (afgekort als Cie).
Het I Bataljon stond onder leiding van Majoor A. Timmermans en was samengesteld uit:
- 1ste Compagnie Fuseliers (Luitenant L. Bosmans);
- 2de Compagnie Fuseliers (Commandant E. Ketelers);
- 3de Compagnie Fuseliers (Luitenant R. Velghe);
- 4de Compagnie Mitrailleurs (Commandant J. Servaes).
Het II Bataljon, onder leiding van Majoor M. Sodermans, bevatte de volgende eenheden:
- 5de Compagnie Fuseliers (Luitenant J. Demoustier);
- 6de Compagnie Fuseliers (Luitenant H. Fabry);
- 7de Compagnie Fuseliers (Commandant V. Godelaine);
- 8ste Compagnie Mitrailleurs (Luitenant M. Kalmes).
Het III Bataljon werd geleid door Majoor P. Wendelen en bestond uit:
- 9de Compagnie Fuseliers (Commandant M. Willio);
- 10de Compagnie Fuseliers (Luitenant L. Reekmans);
- 11de Compagnie Fuseliers (Commandant A. Arckens);
- 12de Compagnie Mitrailleurs (Luitenant L. Lejeune).
Het IV Bataljon bestond uit de volgende onderdelen en werd geleid door Luitenant-Kolonel R. Arnalsteen:
- 13de Compagnie Mitrailleurs (Luitenant H. Van Bruystegem);
- 14de Compagnie Anti-Tankkanonnen C47 (Commandant E. Nivelle);
- 15deCompagnie Mortieren M76 (Luitenant R. Quintelier).
Op het einde van april 1940 werd de 11de Legerdivisie afgelost door de 2de Legerdivisie en verliet de divisie de sector rondom Luik. Het 20ste Linieregiment vertrok om die reden op 26 april 1940 vanuit de posities nabij Angleur naar het Kamp van Beverlo. Op 27 april arriveerden de troepen van het regiment, na twee dagmarsen, in Leopoldsburg en ging meteen een oefenperiode van start op de manoeuvreterreinen van 't Kamp. De oefenperiode startte met een korte instructieperiode en zou worden afgesloten met een meerdaagse syntheseoefening voor alle eenheden uit de 11de Legerdivisie.
Die slotoefeningen werden gepland vanaf het midden van de maand mei. Ook enkele vliegtuigen van het militaire vliegwezen waren voorzien om de manoeuvres bij te wonen. De syntheseoefening moest normaliter eindigen op het einde van de maand mei 1940 in het bijzijn van Koning Leopold III en de militaire staf.
Op het moment van de Duitse inval bevond het 20ste Linieregiment zich bijgevolg, samen met de rest van de 11de Legerdivisie, in het nabijgelegen Kamp van Beverlo.
Het 20ste Linieregiment ontstond als een ontdubbelingsregiment van het 11de Linieregiment en was een eenheid uit de eerste reserve. Het moederregiment, het 11de Linie, was onlosmakelijk verbonden met het Kamp van Beverlo. Die eenheid stond tijdens het Interbellum namelijk in voor de bewaking van het kamp. Om wille van die lokale verankering deden vele Kempenaren, in het bijzonder een aanzienlijk aantal Balenaren, hun dienstplicht in dat infanterieregiment. (Zie ook Object van de maand Januari 2016.)
Op 29 augustus 1939 werden de troepen van het 20ste Linieregiment gemobiliseerd. De manschappen stonden onder bevel van Kolonel S.B.H. F. Tromme. Het regiment maakte samen met het 14de en 29ste Linieregiment, het 9de Artillerieregiment, het 11de Bataljon Genie en het 11de Bataljon Transmissietroepen deel uit van de 11de Legerdivisie. De manschappen verzamelden aanvankelijk te Cointe nabij Luik om in die regio te worden ingezet. De divisie was, net zoals het 20ste Linieregiment, een eenheid uit de eerste reserve. In de praktijk werden de iets oudere dienstplichtigen (uit de klassen 1932, '33, '34 en '35 en niet de actieve personen uit de klassen '36, '37, '38 en '39) in de reserves ingedeeld.
Het 20ste Linieregiment was een typisch infanterieregiment bestaande uit vier bataljons, een stafcompagnie, een geneeskundige compagnie en een peloton verkenners. De vier bataljons waren elk opgedeeld in vier compagnieën (afgekort als Cie).
Het I Bataljon stond onder leiding van Majoor A. Timmermans en was samengesteld uit:
- 1ste Compagnie Fuseliers (Luitenant L. Bosmans);
- 2de Compagnie Fuseliers (Commandant E. Ketelers);
- 3de Compagnie Fuseliers (Luitenant R. Velghe);
- 4de Compagnie Mitrailleurs (Commandant J. Servaes).
Het II Bataljon, onder leiding van Majoor M. Sodermans, bevatte de volgende eenheden:
- 5de Compagnie Fuseliers (Luitenant J. Demoustier);
- 6de Compagnie Fuseliers (Luitenant H. Fabry);
- 7de Compagnie Fuseliers (Commandant V. Godelaine);
- 8ste Compagnie Mitrailleurs (Luitenant M. Kalmes).
Het III Bataljon werd geleid door Majoor P. Wendelen en bestond uit:
- 9de Compagnie Fuseliers (Commandant M. Willio);
- 10de Compagnie Fuseliers (Luitenant L. Reekmans);
- 11de Compagnie Fuseliers (Commandant A. Arckens);
- 12de Compagnie Mitrailleurs (Luitenant L. Lejeune).
Het IV Bataljon bestond uit de volgende onderdelen en werd geleid door Luitenant-Kolonel R. Arnalsteen:
- 13de Compagnie Mitrailleurs (Luitenant H. Van Bruystegem);
- 14de Compagnie Anti-Tankkanonnen C47 (Commandant E. Nivelle);
- 15deCompagnie Mortieren M76 (Luitenant R. Quintelier).
Op het einde van april 1940 werd de 11de Legerdivisie afgelost door de 2de Legerdivisie en verliet de divisie de sector rondom Luik. Het 20ste Linieregiment vertrok om die reden op 26 april 1940 vanuit de posities nabij Angleur naar het Kamp van Beverlo. Op 27 april arriveerden de troepen van het regiment, na twee dagmarsen, in Leopoldsburg en ging meteen een oefenperiode van start op de manoeuvreterreinen van 't Kamp. De oefenperiode startte met een korte instructieperiode en zou worden afgesloten met een meerdaagse syntheseoefening voor alle eenheden uit de 11de Legerdivisie.
Die slotoefeningen werden gepland vanaf het midden van de maand mei. Ook enkele vliegtuigen van het militaire vliegwezen waren voorzien om de manoeuvres bij te wonen. De syntheseoefening moest normaliter eindigen op het einde van de maand mei 1940 in het bijzijn van Koning Leopold III en de militaire staf.
Op het moment van de Duitse inval bevond het 20ste Linieregiment zich bijgevolg, samen met de rest van de 11de Legerdivisie, in het nabijgelegen Kamp van Beverlo.
De Achttiendaagse Veldtocht
In de late avond van 9 mei 1940 ontving de Belgische legerleiding enkele verontrustende berichten van de Belgische ambassade in Berlijn. Ook bij een aantal wachtposten aan de oostgrens van het land viel een bijzondere activiteit waar te nemen langs Duitse zijde. Kort na middernacht werd om die reden een algemeen alarm verspreid onder alle legereenheden.
Omstreeks 00.30u kwam ook in het militaire kamp te Leopoldsburg een algemene alarmmelding binnen. Omdat het Kamp van Beverlo aan de noordzijde van het Albertkanaal lag, en dus aan de vijandelijke zijde van de Dekkingstelling, moest de sector volgens het oorlogsplan onmiddellijk worden ontruimd. Generaal-Majoor Ivan Lebert, bevelhebber van de 11de Legerdivisie, gaf onmiddellijk alle eenheden van de divisie het bevel tot evacuatie naar de K.W.-Stelling. De troepen van het 20ste Linieregiment werden eveneens bevolen zich terug te trekken achter het Albertkanaal en maakten zich in allerijl klaar om in de richting van Diest af te zakken. De marsroute liep langs Heppen, Ham, Kwaadmechelen en Tessenderlo naar Zichem en Molenstede. De laatste manschappen van het 20ste Linieregiment passeerden omstreeks 16.00u de brug aan het Albertkanaal te Kwaadmechelen en werden gekantonneerd in het noordwesten van de stad Diest.
In de late avond van 9 mei 1940 ontving de Belgische legerleiding enkele verontrustende berichten van de Belgische ambassade in Berlijn. Ook bij een aantal wachtposten aan de oostgrens van het land viel een bijzondere activiteit waar te nemen langs Duitse zijde. Kort na middernacht werd om die reden een algemeen alarm verspreid onder alle legereenheden.
Omstreeks 00.30u kwam ook in het militaire kamp te Leopoldsburg een algemene alarmmelding binnen. Omdat het Kamp van Beverlo aan de noordzijde van het Albertkanaal lag, en dus aan de vijandelijke zijde van de Dekkingstelling, moest de sector volgens het oorlogsplan onmiddellijk worden ontruimd. Generaal-Majoor Ivan Lebert, bevelhebber van de 11de Legerdivisie, gaf onmiddellijk alle eenheden van de divisie het bevel tot evacuatie naar de K.W.-Stelling. De troepen van het 20ste Linieregiment werden eveneens bevolen zich terug te trekken achter het Albertkanaal en maakten zich in allerijl klaar om in de richting van Diest af te zakken. De marsroute liep langs Heppen, Ham, Kwaadmechelen en Tessenderlo naar Zichem en Molenstede. De laatste manschappen van het 20ste Linieregiment passeerden omstreeks 16.00u de brug aan het Albertkanaal te Kwaadmechelen en werden gekantonneerd in het noordwesten van de stad Diest.
Rond 7.30u werd het Kamp van Beverlo aangevallen door Stuka bommenwerpers van de Duitse Luftwaffe. De vliegtuigen richtten aanvankelijk de aanval op de kwartieren van de Infanterieschool en de Tuchtcompagnie. Daarna werd ook het militair Hospitaal aangevallen. Na een half uur klaarde het luchtruim op en waren de bommenwerpers verdwenen. Binnen de rangen van de achterwacht van het 20ste Linieregiment vielen ten gevolge van het bombardement verschillende gewonden. Die manschappen van de achterwacht hadden als taak zoveel mogelijk materiaal te recupereren en werden volledig verrast door de luchtaanval. Wellicht kwam daarbij ook (minimaal) één soldaat van het 20ste Linieregiment om het leven: Gerard J. Ottenburgs (Stafcompagnie/II - °20/02/1912 Glons).
Op 11 en 12 mei 1940 volgden voor het gros van de troepen twee nachtelijke etappes alvorens de K.W.-Linie kon worden bereikt. Door de overmacht van de Duitse luftwaffe was het voor de Belgische troepen onmogelijk om overdag uit het vizier te blijven.
Van 12 tot 16 mei 1940 namen de troepen van het 20ste Linieregiment posities in bij de K.W.-Linie ten noordoosten van Bonheiden. Op 15 mei 1940 verschenen daar de eerste Duitse troepen in de ondersector van het regiment. Zonder al te zware slag te moeten leveren, werden de troepen op 17 mei 1940 bevolen om af te zakken naar het Kanaal Gent-Terneuzen. De verplaatsing gebeurde te voet in drie etappes. Na de derde nachtmars bereikten de troepen van het 20ste Linieregiment het dorp Doornzele. Vervolgens werden de manschappen doorgestuurd naar Langerbrugge. Op 19 mei 1940 kreeg het regiment de ondersector tussen Langerbrugge en de Gentse ringvaart toewezen. De eenheid werd daarbij ondersteund door het II Bataljon van het 9de Artillerieregiment (gepositioneerd in Kruisken).
In de nacht van 20 op 21 mei 1940 gaf de Belgische legerleiding het bevel om de sectoren aan het Kanaal Gent-Terneuzen te verlaten. De troepen kregen als opdracht zo lang mogelijk post te houden, maar moesten zich wel reeds klaar maken voor de aftocht naar het Afwateringskanaal van de Leie. Dat gebeurde uiteindelijk in de nacht van 23 op 24 mei 1940. Het 20ste Linieregiment nam vervolgens op 24 mei 1940 nieuwe stellingen in tussen Zomergem en het Kanaal Gent-Brugge. Het regiment bleef op die positie tot en met 27 mei 1940. Tegen de avond werd het 20ste Linieregiment teruggeroepen en bevolen om de kanaaloevers te verlaten. In de nacht van 27 op 28 mei 1940 stak het regiment het kanaal over en hergroepeerde de troepen zich nabij Beernem.
In de regio tussen Beernem en Oostkamp, op de zuidelijke oever van het Kanaal Gent-Brugge, gaf de eenheid zich uiteindelijk op 28 mei 1940 over aan de Duitse troepen.
Balenaren in het 20ste Linieregiment
Naast het feit dat de eenheid deel uitmaakte van de verdedigingstroepen van onze regio tijdens de inval van mei 1940, werden ook een aanzienlijk aantal Balenaren werden tijdens de mobilisatie ingedeeld bij het 20ste Linieregiment. Van de volgende, maar liefst 43 personen kon worden teruggevonden dat zij in het betreffende regiment actief waren. Zij deden bijna allen hun dienstplicht bij het 11de Linieregiment (te herkennen aan het stamnummer beginnende met de cijfers 111), het moederregiment van de eenheid:
Naam en voornaam - Regiment - Compagnie - Militair stamnummer
- Aerts Jozef Albert - 20 Linie - 3 Cie - 111 85453
- Berckmans Cassemir - 20 Linie - 2 Cie - 111 84171
- Berckmans Gustaaf - 20 Linie - 4 Cie - 111 84322
- Berckmans Jan Ferd. Ger. - 20 Linie - 4 Cie - 111 85454
- Boogaerts Louis - 20 Linie - 2 Cie - 111 82226
- Bourloux Disiré Edward - 20 Linie - 3 Cie - 111 32314
- Cochet Camiel Victor - 20 Linie - 4 Cie - 111 82406
- Cools Jan Carolus - 20 Linie - 3 Cie - 106 94694
- Cools Mar. Guil. - 20 Linie - 3 Cie - /
- Cools Frans Alouis - 20 Linie - / - 111 82408
- Dillen Gustaaf - 20 Linie - 2 Cie - 111 84185
- Geboers Andreas - 20 Linie - 2 Cie - 111 84189
- Geypen Petrus Jozef - 20 Linie - 3 Cie - 111 85407
- Geysen Louis - 20 Linie - 2 Cie - 111 84190
- Geysen J. - 20 Linie - / - 202 2502
- Haesen Jozef G. - 20 Linie - / - 111 84139
- Jansen Frans Alfons - 20 Linie - / - 111 84268
- Jansen Albert L.V. - 20 Linie - / - 111 84258
- Janssen Frans Clement - 20 Linie - 4 Cie - 111 85482
- Jennen Frans Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 85483
- Joos Jozef Alfons - 20 Linie - Staf - 111 85415
- Kemps Ferdinand A.L. - 20 Linie - 4 Cie - 111 85486
- Marien Jan Jozef - 20 Linie - 4 Cie - 111 85494
- Mallants Jozef - 20 Linie - / - 111 83435
- Lodewijckx Frans Albert - 20 Linie - 4 Cie - 111 84352
- Laenen Petrus Emiel - 20 Linie - 12 Cie - 105 78869
- Muyldermans Philip - 20 Linie - 2 Cie - 111 82262
- Philipsen Victor Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 843662
- Pauwels Albert Ferdinand - 20 Linie - Staf - 111 85423
- Raus Constant Frans - 20 Linie - 2 Cie - 111 32270
- Schoofs Remi Ferdinand - 20 Linie - 2 Cie - 111 87275
- Sels Jan Ferdinand - 20 Linie - 3 Cie - 106 91398
- Sneyers Alfons Jozef - 20 Linie - 3 Cie - 111 80754
- Steensels Jozef H. - 20 Linie - 2 Cie - 111 82278
- Stevens Gerard Alfons - 20 Linie - / - 202 2518
- Thijs Juul Gerard - 20 Linie - 3 Cie - 111 82366
- Vos Alfons Louis - 20 Linie - 1 Cie - 111 84620
- Weckx Petrus - 20 Linie - / - 111 82389
- Wielockx Andreas Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 84392
- Willekens Jozef Jan - 20 Linie - 4 Cie - 111 82392
- Willekens Gerard Theophiel - 20 Linie - 1 Cie - /
- Wils Marcel Den. Ang. - 20 Linie - 1 Cie - 111 84393
- Wils Petrus Jozef - 20 Linie - 1 Cie - 111 80939
Bronnen
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgisch Leger in 1940, Lummen, 1966.
P. TAGHON, Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
W. VAN OPSTAL, 'Luchtbombardement Kamp van Beverlo 10 mei 1940', Tijdschrift Museum van het Kamp van Beverlo, Juni 2012.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
DGHR-Notariaat Evere, Militaire personeelsdossiers.
Centrum voor Historische Documentatie, Ministerie van Defensie, Archief 20ste Linieregiment.
Centrum voor Historische Documentatie Brussel, Ministerie van Defensie, Lijst der gesneuvelde militairen van de Achttiendaagse Veldtocht.
Le Patriote Illustré, Jaargangen 1939 en 1940.
Postkaarten Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Balen Bevrijd, Object van de maand Januari 2016.
Op 11 en 12 mei 1940 volgden voor het gros van de troepen twee nachtelijke etappes alvorens de K.W.-Linie kon worden bereikt. Door de overmacht van de Duitse luftwaffe was het voor de Belgische troepen onmogelijk om overdag uit het vizier te blijven.
Van 12 tot 16 mei 1940 namen de troepen van het 20ste Linieregiment posities in bij de K.W.-Linie ten noordoosten van Bonheiden. Op 15 mei 1940 verschenen daar de eerste Duitse troepen in de ondersector van het regiment. Zonder al te zware slag te moeten leveren, werden de troepen op 17 mei 1940 bevolen om af te zakken naar het Kanaal Gent-Terneuzen. De verplaatsing gebeurde te voet in drie etappes. Na de derde nachtmars bereikten de troepen van het 20ste Linieregiment het dorp Doornzele. Vervolgens werden de manschappen doorgestuurd naar Langerbrugge. Op 19 mei 1940 kreeg het regiment de ondersector tussen Langerbrugge en de Gentse ringvaart toewezen. De eenheid werd daarbij ondersteund door het II Bataljon van het 9de Artillerieregiment (gepositioneerd in Kruisken).
In de nacht van 20 op 21 mei 1940 gaf de Belgische legerleiding het bevel om de sectoren aan het Kanaal Gent-Terneuzen te verlaten. De troepen kregen als opdracht zo lang mogelijk post te houden, maar moesten zich wel reeds klaar maken voor de aftocht naar het Afwateringskanaal van de Leie. Dat gebeurde uiteindelijk in de nacht van 23 op 24 mei 1940. Het 20ste Linieregiment nam vervolgens op 24 mei 1940 nieuwe stellingen in tussen Zomergem en het Kanaal Gent-Brugge. Het regiment bleef op die positie tot en met 27 mei 1940. Tegen de avond werd het 20ste Linieregiment teruggeroepen en bevolen om de kanaaloevers te verlaten. In de nacht van 27 op 28 mei 1940 stak het regiment het kanaal over en hergroepeerde de troepen zich nabij Beernem.
In de regio tussen Beernem en Oostkamp, op de zuidelijke oever van het Kanaal Gent-Brugge, gaf de eenheid zich uiteindelijk op 28 mei 1940 over aan de Duitse troepen.
Balenaren in het 20ste Linieregiment
Naast het feit dat de eenheid deel uitmaakte van de verdedigingstroepen van onze regio tijdens de inval van mei 1940, werden ook een aanzienlijk aantal Balenaren werden tijdens de mobilisatie ingedeeld bij het 20ste Linieregiment. Van de volgende, maar liefst 43 personen kon worden teruggevonden dat zij in het betreffende regiment actief waren. Zij deden bijna allen hun dienstplicht bij het 11de Linieregiment (te herkennen aan het stamnummer beginnende met de cijfers 111), het moederregiment van de eenheid:
Naam en voornaam - Regiment - Compagnie - Militair stamnummer
- Aerts Jozef Albert - 20 Linie - 3 Cie - 111 85453
- Berckmans Cassemir - 20 Linie - 2 Cie - 111 84171
- Berckmans Gustaaf - 20 Linie - 4 Cie - 111 84322
- Berckmans Jan Ferd. Ger. - 20 Linie - 4 Cie - 111 85454
- Boogaerts Louis - 20 Linie - 2 Cie - 111 82226
- Bourloux Disiré Edward - 20 Linie - 3 Cie - 111 32314
- Cochet Camiel Victor - 20 Linie - 4 Cie - 111 82406
- Cools Jan Carolus - 20 Linie - 3 Cie - 106 94694
- Cools Mar. Guil. - 20 Linie - 3 Cie - /
- Cools Frans Alouis - 20 Linie - / - 111 82408
- Dillen Gustaaf - 20 Linie - 2 Cie - 111 84185
- Geboers Andreas - 20 Linie - 2 Cie - 111 84189
- Geypen Petrus Jozef - 20 Linie - 3 Cie - 111 85407
- Geysen Louis - 20 Linie - 2 Cie - 111 84190
- Geysen J. - 20 Linie - / - 202 2502
- Haesen Jozef G. - 20 Linie - / - 111 84139
- Jansen Frans Alfons - 20 Linie - / - 111 84268
- Jansen Albert L.V. - 20 Linie - / - 111 84258
- Janssen Frans Clement - 20 Linie - 4 Cie - 111 85482
- Jennen Frans Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 85483
- Joos Jozef Alfons - 20 Linie - Staf - 111 85415
- Kemps Ferdinand A.L. - 20 Linie - 4 Cie - 111 85486
- Marien Jan Jozef - 20 Linie - 4 Cie - 111 85494
- Mallants Jozef - 20 Linie - / - 111 83435
- Lodewijckx Frans Albert - 20 Linie - 4 Cie - 111 84352
- Laenen Petrus Emiel - 20 Linie - 12 Cie - 105 78869
- Muyldermans Philip - 20 Linie - 2 Cie - 111 82262
- Philipsen Victor Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 843662
- Pauwels Albert Ferdinand - 20 Linie - Staf - 111 85423
- Raus Constant Frans - 20 Linie - 2 Cie - 111 32270
- Schoofs Remi Ferdinand - 20 Linie - 2 Cie - 111 87275
- Sels Jan Ferdinand - 20 Linie - 3 Cie - 106 91398
- Sneyers Alfons Jozef - 20 Linie - 3 Cie - 111 80754
- Steensels Jozef H. - 20 Linie - 2 Cie - 111 82278
- Stevens Gerard Alfons - 20 Linie - / - 202 2518
- Thijs Juul Gerard - 20 Linie - 3 Cie - 111 82366
- Vos Alfons Louis - 20 Linie - 1 Cie - 111 84620
- Weckx Petrus - 20 Linie - / - 111 82389
- Wielockx Andreas Louis - 20 Linie - 4 Cie - 111 84392
- Willekens Jozef Jan - 20 Linie - 4 Cie - 111 82392
- Willekens Gerard Theophiel - 20 Linie - 1 Cie - /
- Wils Marcel Den. Ang. - 20 Linie - 1 Cie - 111 84393
- Wils Petrus Jozef - 20 Linie - 1 Cie - 111 80939
Bronnen
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgisch Leger in 1940, Lummen, 1966.
P. TAGHON, Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
W. VAN OPSTAL, 'Luchtbombardement Kamp van Beverlo 10 mei 1940', Tijdschrift Museum van het Kamp van Beverlo, Juni 2012.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
DGHR-Notariaat Evere, Militaire personeelsdossiers.
Centrum voor Historische Documentatie, Ministerie van Defensie, Archief 20ste Linieregiment.
Centrum voor Historische Documentatie Brussel, Ministerie van Defensie, Lijst der gesneuvelde militairen van de Achttiendaagse Veldtocht.
Le Patriote Illustré, Jaargangen 1939 en 1940.
Postkaarten Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Balen Bevrijd, Object van de maand Januari 2016.
Maart 2017
Het Object van de Maand Maart is een Duitse gasmaskerbus die werd achtergelaten nabij de brug van Geel Ten Aard. Het betreft een unieke restant van de hevige gevechten die in het centrum van Ten Aard werden geleverd tijdens de septembermaand van 1944, in het bijzonder omdat het item kan worden gelinkt aan een Duitse soldaat die effectief betrokken was in de felle strijd om het bruggenhoofd.
1. Gasmasker Model 1938
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd elke Duitse soldaat uitgerust met een gasmasker. De ervaringen van de Groote Oorlog hadden ertoe bijgedragen dat elke natie tijdens het Interbellum de nodige beschermingsmiddelen voorzag om soldaten te beschermen tegen de impact van mogelijke gasaanvallen. De afgebeelde gasmaskerbus is een typische standaardversie (lang model) die werd uitgereikt aan elke Duitse militair. Iedere soldaat werd uitgerust met een masker, draagtrommel en bijhorende accessoires.
Door de continue vrees voor mogelijke chemische oorlogsvoering, bleef het gasmasker een constante binnen de basisuitrusting van de Duitse soldaat gedurende de hele oorlogsperiode. Sommige soldaten zagen die trommel echter, tegen alle regels in, als extra opbergplaats voor verbandmaterialen, etenswaren en rookgerief. De container kon namelijk goed worden afgesloten en verhinderde dat de inhoud werd aangetast door vocht.
Het bijzondere aan het getoonde exemplaar is de persoonlijke link met een soldaat die in onze regio strijd leverde. Aan de binnenzijde van de koker werd namelijk een etiket aangebracht met daarop de persoonlijke gegevens van de voormalige eigenaar. Maar ook langs de buitenzijde werden aan de onder- en bovenkant de naam en nummer van de soldaat in kwestie aangebracht.
Het etiket aan de binnenzijde van de draagtrommel bevat de volgende informatie:
Grenadier / Uffz. Baumeister.
De rang werd later met vulpen gewijzigd in 'Uffz' ofwel Unteroffizier. Grenadier Baumeister werd met andere woorden bevorderd tot Unteroffizier.
Feldpostnummer 49.878 E
L.G.P. Amsterdam 5/Bertheim
Aan de hand van het Feldpostnummer kon worden achterhaald dat Unteroffizier Baumeister deel uitmaakte van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring en meer bepaald de 5de Kompanie (I. Bataillon).
De gasmaskerbus werd teruggevonden in een woning vlakbij de brug van Ten Aart en dus pal in het gebied van het toenmalige geallieerde bruggenhoofd. Wellicht werd de bus achtergelaten tijdens één van de felle en herhaaldelijke Duitse pogingen om de eenheden van de 15th Scottish Division terug achter het Kempisch Kanaal te drijven tussen 14 en 21 september 1944.
1. Gasmasker Model 1938
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd elke Duitse soldaat uitgerust met een gasmasker. De ervaringen van de Groote Oorlog hadden ertoe bijgedragen dat elke natie tijdens het Interbellum de nodige beschermingsmiddelen voorzag om soldaten te beschermen tegen de impact van mogelijke gasaanvallen. De afgebeelde gasmaskerbus is een typische standaardversie (lang model) die werd uitgereikt aan elke Duitse militair. Iedere soldaat werd uitgerust met een masker, draagtrommel en bijhorende accessoires.
Door de continue vrees voor mogelijke chemische oorlogsvoering, bleef het gasmasker een constante binnen de basisuitrusting van de Duitse soldaat gedurende de hele oorlogsperiode. Sommige soldaten zagen die trommel echter, tegen alle regels in, als extra opbergplaats voor verbandmaterialen, etenswaren en rookgerief. De container kon namelijk goed worden afgesloten en verhinderde dat de inhoud werd aangetast door vocht.
Het bijzondere aan het getoonde exemplaar is de persoonlijke link met een soldaat die in onze regio strijd leverde. Aan de binnenzijde van de koker werd namelijk een etiket aangebracht met daarop de persoonlijke gegevens van de voormalige eigenaar. Maar ook langs de buitenzijde werden aan de onder- en bovenkant de naam en nummer van de soldaat in kwestie aangebracht.
Het etiket aan de binnenzijde van de draagtrommel bevat de volgende informatie:
Grenadier / Uffz. Baumeister.
De rang werd later met vulpen gewijzigd in 'Uffz' ofwel Unteroffizier. Grenadier Baumeister werd met andere woorden bevorderd tot Unteroffizier.
Feldpostnummer 49.878 E
L.G.P. Amsterdam 5/Bertheim
Aan de hand van het Feldpostnummer kon worden achterhaald dat Unteroffizier Baumeister deel uitmaakte van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring en meer bepaald de 5de Kompanie (I. Bataillon).
De gasmaskerbus werd teruggevonden in een woning vlakbij de brug van Ten Aart en dus pal in het gebied van het toenmalige geallieerde bruggenhoofd. Wellicht werd de bus achtergelaten tijdens één van de felle en herhaaldelijke Duitse pogingen om de eenheden van de 15th Scottish Division terug achter het Kempisch Kanaal te drijven tussen 14 en 21 september 1944.
2. De eenheid van Unteroffizier Baumeister
Het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring vormde een elite-opleidingseenheid binnen de Duitse Luftwaffe. Het regiment stond in voor de opleiding van Fallschirmjägers ofwel parachutisten en werd om die reden niet ingezet als actieve eenheid gedurende de bezettingsperiode.
Het Regiment bestond uit 4 Bataljons (Bataillonen – Btl.):
- I. Bataillon bestaande uit de 1. - 7. Kompanie;
- II. Bataillon bestaande uit de 8. - 12. Kompanie;
- III. Bataillon bestaande uit de 13. - 16. Kompanie;
- IV. Bataillon bestaande uit de 17. - 19. Kompanie.
In het jaar 1944 werden de troepen, die meestal net in aanmerking kwamen voor de legerdienst en dus vaak nog zeer jong waren, gekantonneerd in bezet Nederland. De jongelingen werden daar klaargestoomd voor latere inzet bij de zogenaamde Hermann Goring Division. Die laatste vormde een elite-eenheid binnen de grondtroepen van de Duitse Luftwaffe. Aanvankelijk bleef het regiment een reserve-eenheid. Die situatie veranderde in het najaar van 1944, wanneer het regiment effectief ten strijde werd gestuurd.
3. De gevechten nabij Geel Ten Aard - 'Brückenkopf Casterle'
In begin september 1944 rolden de geallieerde tanks België binnen. Van dan af ging het zeer snel tot de Duitsers zich hergroepeerden achter het Albertkanaal en vervolgens het Kempisch Kanaal. Vanaf 8 september 1944 slaagden de troepen van de 50th Northumbrian Division er echter wel in om een bruggenhoofd te vormen bij Geel-Stelen en vervolgens bij Geel-Punt en vochten zij zich vanuit die punten een weg in de richting van Geel-Centrum. De Duitsers boden massaal weerstand. Na een intense strijd werden de Engelse troepen uiteindelijk, op 12 september 1944, afgelost door manschappen van de 15th Scottish Division. Het Kempisch Kanaal kwam van dan af in het vizier.
Het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring vormde een elite-opleidingseenheid binnen de Duitse Luftwaffe. Het regiment stond in voor de opleiding van Fallschirmjägers ofwel parachutisten en werd om die reden niet ingezet als actieve eenheid gedurende de bezettingsperiode.
Het Regiment bestond uit 4 Bataljons (Bataillonen – Btl.):
- I. Bataillon bestaande uit de 1. - 7. Kompanie;
- II. Bataillon bestaande uit de 8. - 12. Kompanie;
- III. Bataillon bestaande uit de 13. - 16. Kompanie;
- IV. Bataillon bestaande uit de 17. - 19. Kompanie.
In het jaar 1944 werden de troepen, die meestal net in aanmerking kwamen voor de legerdienst en dus vaak nog zeer jong waren, gekantonneerd in bezet Nederland. De jongelingen werden daar klaargestoomd voor latere inzet bij de zogenaamde Hermann Goring Division. Die laatste vormde een elite-eenheid binnen de grondtroepen van de Duitse Luftwaffe. Aanvankelijk bleef het regiment een reserve-eenheid. Die situatie veranderde in het najaar van 1944, wanneer het regiment effectief ten strijde werd gestuurd.
3. De gevechten nabij Geel Ten Aard - 'Brückenkopf Casterle'
In begin september 1944 rolden de geallieerde tanks België binnen. Van dan af ging het zeer snel tot de Duitsers zich hergroepeerden achter het Albertkanaal en vervolgens het Kempisch Kanaal. Vanaf 8 september 1944 slaagden de troepen van de 50th Northumbrian Division er echter wel in om een bruggenhoofd te vormen bij Geel-Stelen en vervolgens bij Geel-Punt en vochten zij zich vanuit die punten een weg in de richting van Geel-Centrum. De Duitsers boden massaal weerstand. Na een intense strijd werden de Engelse troepen uiteindelijk, op 12 september 1944, afgelost door manschappen van de 15th Scottish Division. Het Kempisch Kanaal kwam van dan af in het vizier.
14 september 1944
Op donderdag 14 september 1944 waren de troepen van het 8th Battalion Royal Scots (15th Scottish Division) erin geslaagd om te Geel Ten Aard over het Kempisch Kanaal te geraken en een klein bruggenhoofd uit te bouwen aan de noordelijke zijde van het kanaal. De oversteek gebeurde met behulp van aanvalsbootjes, gezien de brug compleet vernield werd door de Duitsers. Omdat de Duitsers een grote doorbraak vreesden in de richting van de stad Turnhout werden verschillende elite-eenheden in allerijl naar Geel gestuurd om het geallieerde offensief af te weren. Zo ook de manschappen van het I. en III. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring werden die dag in gereedheid gebracht voor de strijd. Het I. Bataillon bevond zich toen in Loon op Zand, het III. Bataillon in Udenhout, beiden gelegen ten noorden van Tilburg. De troepen, samen een goede 1.600 man, werden per autobus vanuit Nederland, over Turnhout, naar de zogenaamde Brückenkopf Casterle (Duitse benaming van het Bruggenhoofd Geel Ten Aard) vervoerd.
Zij vervoegden er de troepen van de zogenaamde Kampfgruppe Dreyer (een geïmproviseerde gevechtseenheid bestaande uit elementen van de 85. Infanterie Division, III. Grenadierregiment 723, Flieger Regiment 51 en Flieger Regiment 53) die dan reeds aanwezig waren nabij het Kempisch Kanaal.
Die avond werden de rekruten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring reeds voor de eerste maal ingezet nabij het geallieerde bruggenhoofd in Geel Ten Aard. Het III. Bataillon, onder leiding van Major Werner Kramer, bestond uit artilleristen en werd opgesteld ten noord-oosten van het bruggenhoofd. In de omgeving van Retie en Kasterlee werden meerdere batterijen van het bataljon opgesteld. Het I. Bataillon werd rechtstreeks naar Ten Aard gestuurd, daar afgeladen en onmiddellijk ingezet onder leiding van Hauptmann Wimmer.
Op donderdag 14 september 1944 waren de troepen van het 8th Battalion Royal Scots (15th Scottish Division) erin geslaagd om te Geel Ten Aard over het Kempisch Kanaal te geraken en een klein bruggenhoofd uit te bouwen aan de noordelijke zijde van het kanaal. De oversteek gebeurde met behulp van aanvalsbootjes, gezien de brug compleet vernield werd door de Duitsers. Omdat de Duitsers een grote doorbraak vreesden in de richting van de stad Turnhout werden verschillende elite-eenheden in allerijl naar Geel gestuurd om het geallieerde offensief af te weren. Zo ook de manschappen van het I. en III. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring werden die dag in gereedheid gebracht voor de strijd. Het I. Bataillon bevond zich toen in Loon op Zand, het III. Bataillon in Udenhout, beiden gelegen ten noorden van Tilburg. De troepen, samen een goede 1.600 man, werden per autobus vanuit Nederland, over Turnhout, naar de zogenaamde Brückenkopf Casterle (Duitse benaming van het Bruggenhoofd Geel Ten Aard) vervoerd.
Zij vervoegden er de troepen van de zogenaamde Kampfgruppe Dreyer (een geïmproviseerde gevechtseenheid bestaande uit elementen van de 85. Infanterie Division, III. Grenadierregiment 723, Flieger Regiment 51 en Flieger Regiment 53) die dan reeds aanwezig waren nabij het Kempisch Kanaal.
Die avond werden de rekruten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring reeds voor de eerste maal ingezet nabij het geallieerde bruggenhoofd in Geel Ten Aard. Het III. Bataillon, onder leiding van Major Werner Kramer, bestond uit artilleristen en werd opgesteld ten noord-oosten van het bruggenhoofd. In de omgeving van Retie en Kasterlee werden meerdere batterijen van het bataljon opgesteld. Het I. Bataillon werd rechtstreeks naar Ten Aard gestuurd, daar afgeladen en onmiddellijk ingezet onder leiding van Hauptmann Wimmer.
Omstreeks 22.00u, net voor de aankomst van het I. Bataillon in Ten Aard, werd reeds een Duitse aanval ingezet. In de rangen van de Schotten werden zware verliezen toegebracht. Wanneer ook de troepen van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring de strijd vervoegen, werden de Schotten bijna volledig teruggedreven tot aan de overzetplaats aan het kanaal. Toen rond 23.00u een nieuwe Duitse aanval van start ging, werd de toestand voor de Schotse soldaten aan de noordkant van het kanaal helemaal precair. Een klein gebied rondom de Bloemmolens, die een cruciale rol speelden voor (artillerie)waarnemingen tijdens de komende dagen, kon echter wel worden behouden en bezet door de Schotten.
15 september 1944
In de ochtend van 15 september 1944 arriveerden er versterkingen van het 6th Battalion Royal Scots Fusiliers aan de zuidelijke zijde van het kanaal. Die manschappen staken eveneens het kanaal over en bezetten het bruggenhoofd aan de noordzijde. Tegen 14.30u waren de nieuwe troepen op post. Enkele uren nadat de Schotten hun posities hadden versterkt, lanceerden de troepen van het I. Bataillon / Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring een grote tegenaanval. Het geallieerde bruggenhoofd bleef uiteindelijk na zware gevechten in handen van de Schotten, maar de voorposten van de Royal Scots Fusiliers werden andermaal fel achteruitgedreven.
In de namiddag, rond 16.00u, werden 8 Typhoon fighter-bombers van het 247 Squadron vanuit Melsbroek naar de Kempen uitgestuurd. Een drietal uur later vlogen eveneens hetzelfde aantal en type vliegtuigen van het 182th Squadron naar de omgeving van Geel. De bommenwerpers vielen daar de Duitse artilleriestellingen aan in Lichtaart en in Kasterlee.
Omstreeks 18.00u arriveerden nieuwe versterkingen van het 6th Battalion King's Own Scottish Borderers (K.O.S.B.). Die nieuwe troepen hadden als taak het bruggenhoofd te verstevigen en verder uit te breiden. Die doelstellingen bleken echter geen haalbare kaart gezien de felle Duitse weerstand op dat moment. Het bruggenhoofd kwam zwaar onder vuur te liggen. Om elke centimeter werd hevig gevochten. De strijd werd man-aan-man beslecht. Omdat een uitbreiding van het bruggenhoofd niet mogelijk was door een constante aan artillerieschietingen en granaatinslagen, zagen de Schotten af van de aanvankelijke plannen. Een bijkomende reden was eveneens het gebrek aan munitie, waardoor artilleriesteun enkel ter verdediging mocht worden ingeroepen en niet om een aanval te ondersteunen. De Schotse manschappen (8th Battalion Royal Scots, 6th Battalion Royal Scots Fusiliers en 6th Battalion K.O.S.B.) stelden zich om die reden op rondom het dorpscentrum en maakten zich klaar voor een grote aanval in de komende ochtend.
16 september 1944
Op 16 september 1944 planden de geallieerde een ultieme aanval om uit het bruggenhoofd door te breken. Ook het 2nd Battalion Glasgow Highlanders was ter plaatse gekomen om de aanval mee te ondersteunen. Vooraleer de Schotse aanval van start kon gaan, startten de troepen van het I. Bataillon onder leiding van Hauptmann Wimmer echter al een felle aanval op de Schotse stellingen. De gevechten namen de hele dag in beslag. Uiteindelijk konden alle Duitse aanvallen, met dank aan de nodige artilleriesteun en luchtondersteuning van 23 Typhoon bommenwerpers (137th, 182th en 247th Squadrons vanuit Melsbroek), worden afgeweerd.
De troepensterkte van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring was inmiddels sterk afgenomen. Vele officieren en onderofficieren hadden reeds het leven gelaten en de jonge rekruten waren door een gebrek aan leiding minder en minder in staat om een goed georganiseerde aanval uit te voeren. De Duitse troepen werden om die reden aangesterkt met manschappen van het III. Bataillon van het 723. Grenadierregiment (aan de oostkant van het dorp Ten Aard).
Hoewel ook de 3 Schotse Bataljons enorm in aantal waren geslonken, werd er opnieuw stand gehouden aan de noordelijke zijde van het kanaal. De gevechten bleven echter doorgaan. Ook tijdens de nacht bestookten de Duitse artilleriestukken wederom het bruggenhoofd.
De artillerie speelde langs beiden zijden een cruciale rol. De Duitse artillerie verhinderde een grote doorbraak van de Schotten uit het bruggenhoofd. De Schotten binnen het bruggenhoofd hadden dan weer geen schijn van kans zonder de hulp van de Britse artillerie. Die laatste stond opgesteld in Geel en werd aangestuurd door waarnemers op de Bloemmolens van Ten Aard.
17 september 1944
Op 17 september 1944 ging Operation Market Garden van start. Om die reden lagen de prioriteiten van het geallieerde opperbevel dan ook bij die grote operatie en niet zozeer bij de gevechten in Geel Ten Aard. De artilleriesteun voor de Schotten, die noodzakelijk was om bij het bruggenhoofd door te breken en met zwaarder materieel de overzet over het kanaal te maken, werd herleid tot een minimum en de troepen waren aangewezen op de beperkte middelen waarover zij beschikten. Maar ook langs Duitse zijde ontstond grote bezorgdheid en werd rekening gehouden met de geallieerde doorbraak op de lijn Leopoldsburg-Valkenswaard.
De troepen van de Royal Scots Fusiliers en de K.O.S.B. (de laatste restanten van het 8th Battalion Royal Scots waren die ochtend terug kunnen trekken tot achter het kanaal – Alle drie eenheden van de 44th Lowland Infantry Brigade) bezetten nog steeds het bruggenhoofd, maar werden geleidelijk afgelost door nieuwe manschappen van de 227th Highland Brigade, waaronder het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders. Ondanks de massale beschietingen door Duitse artillerie, wisten de Schotten het bruggenhoofd toch lichtjes uit te breiden.
15 september 1944
In de ochtend van 15 september 1944 arriveerden er versterkingen van het 6th Battalion Royal Scots Fusiliers aan de zuidelijke zijde van het kanaal. Die manschappen staken eveneens het kanaal over en bezetten het bruggenhoofd aan de noordzijde. Tegen 14.30u waren de nieuwe troepen op post. Enkele uren nadat de Schotten hun posities hadden versterkt, lanceerden de troepen van het I. Bataillon / Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring een grote tegenaanval. Het geallieerde bruggenhoofd bleef uiteindelijk na zware gevechten in handen van de Schotten, maar de voorposten van de Royal Scots Fusiliers werden andermaal fel achteruitgedreven.
In de namiddag, rond 16.00u, werden 8 Typhoon fighter-bombers van het 247 Squadron vanuit Melsbroek naar de Kempen uitgestuurd. Een drietal uur later vlogen eveneens hetzelfde aantal en type vliegtuigen van het 182th Squadron naar de omgeving van Geel. De bommenwerpers vielen daar de Duitse artilleriestellingen aan in Lichtaart en in Kasterlee.
Omstreeks 18.00u arriveerden nieuwe versterkingen van het 6th Battalion King's Own Scottish Borderers (K.O.S.B.). Die nieuwe troepen hadden als taak het bruggenhoofd te verstevigen en verder uit te breiden. Die doelstellingen bleken echter geen haalbare kaart gezien de felle Duitse weerstand op dat moment. Het bruggenhoofd kwam zwaar onder vuur te liggen. Om elke centimeter werd hevig gevochten. De strijd werd man-aan-man beslecht. Omdat een uitbreiding van het bruggenhoofd niet mogelijk was door een constante aan artillerieschietingen en granaatinslagen, zagen de Schotten af van de aanvankelijke plannen. Een bijkomende reden was eveneens het gebrek aan munitie, waardoor artilleriesteun enkel ter verdediging mocht worden ingeroepen en niet om een aanval te ondersteunen. De Schotse manschappen (8th Battalion Royal Scots, 6th Battalion Royal Scots Fusiliers en 6th Battalion K.O.S.B.) stelden zich om die reden op rondom het dorpscentrum en maakten zich klaar voor een grote aanval in de komende ochtend.
16 september 1944
Op 16 september 1944 planden de geallieerde een ultieme aanval om uit het bruggenhoofd door te breken. Ook het 2nd Battalion Glasgow Highlanders was ter plaatse gekomen om de aanval mee te ondersteunen. Vooraleer de Schotse aanval van start kon gaan, startten de troepen van het I. Bataillon onder leiding van Hauptmann Wimmer echter al een felle aanval op de Schotse stellingen. De gevechten namen de hele dag in beslag. Uiteindelijk konden alle Duitse aanvallen, met dank aan de nodige artilleriesteun en luchtondersteuning van 23 Typhoon bommenwerpers (137th, 182th en 247th Squadrons vanuit Melsbroek), worden afgeweerd.
De troepensterkte van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring was inmiddels sterk afgenomen. Vele officieren en onderofficieren hadden reeds het leven gelaten en de jonge rekruten waren door een gebrek aan leiding minder en minder in staat om een goed georganiseerde aanval uit te voeren. De Duitse troepen werden om die reden aangesterkt met manschappen van het III. Bataillon van het 723. Grenadierregiment (aan de oostkant van het dorp Ten Aard).
Hoewel ook de 3 Schotse Bataljons enorm in aantal waren geslonken, werd er opnieuw stand gehouden aan de noordelijke zijde van het kanaal. De gevechten bleven echter doorgaan. Ook tijdens de nacht bestookten de Duitse artilleriestukken wederom het bruggenhoofd.
De artillerie speelde langs beiden zijden een cruciale rol. De Duitse artillerie verhinderde een grote doorbraak van de Schotten uit het bruggenhoofd. De Schotten binnen het bruggenhoofd hadden dan weer geen schijn van kans zonder de hulp van de Britse artillerie. Die laatste stond opgesteld in Geel en werd aangestuurd door waarnemers op de Bloemmolens van Ten Aard.
17 september 1944
Op 17 september 1944 ging Operation Market Garden van start. Om die reden lagen de prioriteiten van het geallieerde opperbevel dan ook bij die grote operatie en niet zozeer bij de gevechten in Geel Ten Aard. De artilleriesteun voor de Schotten, die noodzakelijk was om bij het bruggenhoofd door te breken en met zwaarder materieel de overzet over het kanaal te maken, werd herleid tot een minimum en de troepen waren aangewezen op de beperkte middelen waarover zij beschikten. Maar ook langs Duitse zijde ontstond grote bezorgdheid en werd rekening gehouden met de geallieerde doorbraak op de lijn Leopoldsburg-Valkenswaard.
De troepen van de Royal Scots Fusiliers en de K.O.S.B. (de laatste restanten van het 8th Battalion Royal Scots waren die ochtend terug kunnen trekken tot achter het kanaal – Alle drie eenheden van de 44th Lowland Infantry Brigade) bezetten nog steeds het bruggenhoofd, maar werden geleidelijk afgelost door nieuwe manschappen van de 227th Highland Brigade, waaronder het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders. Ondanks de massale beschietingen door Duitse artillerie, wisten de Schotten het bruggenhoofd toch lichtjes uit te breiden.
18 september 1944
In de ochtend van maandag 18 september 1944 werden de resterende manschappen van het 6th Battalion Royal Scots Fusiliers teruggetrokken. De eenheid werd afgelost door soldaten van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders en zij bezetten samen met het 6th Battalion K.O.S.B. de posten. Ook het 2nd Battalion Gordon Highlanders werd gereed gemaakt om af te zakken naar Ten Aard, alsook het 7th Battalion Seaforth Highlanders.
Omdat de Duitsers nog steeds een doorbraak van de Schotten vreesden, werden het dorp en de geallieerde stellingen gedurende de dag hevig onder vuur genomen door de Duitse artilleriestukken. Tegen de avond, omstreeks 18.00u, werd het artillerievuur intensiever en na een half uur evolueerde het bombardement in een aanval van Duitse infanteristen. De gevechten duurden tot 22.00u en verliepen in drie verschillende aanvalsgolven: twee vanuit het westen op de stellingen van het 6th Battalion K.O.S.B. en één vanuit het noorden op de posities van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders. De Duitse infanteristen werden in die aanval bijgestaan door 2 Jaghdpanther van de Panzerjäger-Abteilung 559. Ondanks grote verliezen langs beiden zijden, hielden de Schotten wederom stand. De manschappen van het 6th Battalion K.O.S.B. trokken zich die nacht eveneens terug uit de noordelijke sector en werden per vlot naar de zuidelijke oever van het kanaal getrokken. De troepen van het 2nd Battalion Gordon Highlanders nam vervolgens gedurende de nacht, in de dichte mist, de stellingen van de K.O.S.B. over in het bruggenhoofd. De volledige 44th Lowlands Infantry Brigade, die reeds 5 dagen hardnekkig had standgehouden, werd op die manier volledig vervangen door manschappen van de 227th Brigade.
Niet alleen langs Schotse zijde betekende de strijd een bloedbad. De verliezen aan Duitse zijde waren eveneens hoog opgelopen. Een kleine honderd manschappen van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring waren reeds omgekomen in de strijd en ook in de gelederen van Flieger Regimenten 51 en 53 vielen ongeveer een honderdtal doden.
19 september 1944
Dinsdag 19 september startte aanvankelijk rustiger dan de voorbije dagen. De Duitse artillerie van het III. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring bleef echter actief in het bestoken van de Schotse stellingen.
Die dag, in de namiddag, verplaatsten ook de troepen van het 10th Battalion Highland Light Infantry zich vanuit Geel-Centrum naar het strijdtoneel van Ten Aard. De Duitse artilleriewaarnemers hadden die troepenbeweging echter gespot en richtten een granaataanval op de posities van de Highlanders aan de zuidelijke oever.
Na het vallen van de duisternis wisten uiteindelijk ook de troepen van het 10th Battalion Highland Light Infantry het bruggenhoofd te verstreken. Die nieuwe troepen zetten meteen een aanval in om het gebied uit te breiden. De aanval lokte echter al snel een felle tegenreactie uit van de Duitse troepen, waarna opnieuw een status quo werd bereikt. Het bruggenhoofd van Ten Aard was door die actie echter wel versterkt en werd van dan af bezet door het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders, 2nd Battalion Gordon Highlanders en 10th Battalion Highland Light Infantry.
20 september 1944
Ook op 20 september 1944 werd er nog steeds hard en onophoudend gevochten in en rond het dorpscentrum van Ten Aard. Door de numerieke overmacht van de Duitse eenheden rondom het bruggenhoofd, alsook de machtige Duitse artillerieondersteuning was het tot dan toe onmogelijk gebleken voor de Schotten om een doorbraak te forceren. Het Schotse bruggenhoofd was te klein in omvang om de uitbouw van een noodbrug mogelijk te maken. En die brug was dan weer noodzakelijk om het bruggenhoofd te verstreken en vervolgens door te stoten… Gezien het grote aantal verliezen en de uitzichtloze situatie van de geallieerde troepen, werd die avond het bevel gegeven aan de manschappen van de 227th Brigade om de sector te ontruimen en zich terug te trekken.
Maar ook voor de troepen van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring betekende die dag stilaan het einde van een intensieve en bitse strijd. In de namiddag van 20 september 1944 werd de aanvoerder van het Bataljon, Hauptmann Wimmer, ernstig gewond en werd het bevel over de rekruten overgenomen door Hauptman Westphal. Door het wegvallen van de leider van de eenheid, werd ook een terugtrekking en vervanging van het I. Bataillon voorzien. Die nacht verhuisde het Feld Ersatz Bataillon 1719 van Reusel naar Ten Aard.
Over de verwonding van Hauptmann Wimmer kon de volgende passage worden teruggevonden in het Oorlogsdagboek van het Duitse 88. Armee Korps:
“Der Führer des I./Fsch.Ers.-u.Ausb.Rgt H. Gö., Hauptmann Wimmer, ist schwer verwundet. Generalleutnant Chill meldet, dass der verband unter allen Umständen heraus müsste; er ist stark angeschlagen. Mit Hptm.
Wimmer steht und fällt die dortige Lage.”
21-22 september 1944
De overzet van alle Schotse troepen duurde uiteindelijk tot in de ochtend van 21 september 1944 en betekende een zware domper voor de mannen van de 15th Scottish Division. Maar ook de Duitse troepen maakten zich reeds klaar voor de aftocht. In de voormiddag van 21 september 1944 trokken de allerlaatste restanten van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders, 2nd Battalion Gordon Highlanders en 10th Battalion Highland Light Infantry zich terug uit het bruggenhoofd om vervolgens af te zakken tot in Geel-Centrum. De zuidelijke oever werd die dag overgenomen door manschappen en tanks van de Engelse 7th Armoured Division.
Ten Aard werd totaal verwoest achtergelaten en volledig ingenomen door de Duitsers. De Slag om Geel Ten Aard was afgelopen. Op 22 september ontruimden ook de Duitsers hun stellingen bij Ten Aard.
Een balans van de strijd
De menselijke tol die werd betaald tijdens de gevechten om het bruggenhoofd was echter enorm. De 2 Brigades van de 15th Scottish Division (44th Lowland Brigade en 227th Highland Brigade) verloren maar liefst 914 van hun manschappen tijdens de gevechten bij Ten Aard: er vielen 112 doden, 644 gewonden en 112 vermisten te betreuren gedurende een intensieve strijd van 8 dagen. In het huidige landschap vormen de vele oorlogsgraven (o.a. op de Commonwealth begraafplaatsen van Geel en Kasterlee) nog steeds een stille getuigenis van de enorm bitse strijd.
Maar ook vele burgers werden slachtoffer van de gevechten. De materiële verwoesting was enorm en ook enkele inwoners van Ten Aard overleefden de gevechten niet. 21 burgers lieten het leven tijdens de gevechten, later nog 4.
Langs Duitse zijde was het cijfer van de gewonden en de dodelijke slachtoffers eveneens niet te ontzien. Naar schatting liepen de Duitse ‘verliezen’ van de strijd rondom Geel op tot zo’n 2.000 - 2.500 manschappen (doden, gewonden en krijgsgevangenen). De lijst van dodelijke slachtoffers telt meer dan 400 personen, waaronder een honderdtal manschappen van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring. Die cijfers maken ook meteen het fanatisme van de jonge rekruten duidelijk. Onder leiding van een sterk kader bestaande uit ervaren officieren en onderofficieren werden de jongelingen, al dan niet onder invloed van drank of verdovende middelen, tot het uiterste gedreven. Meerdere getuigenissen van Schotse soldaten maakten melding over de gedrevenheid van de jonge Duitse rekruten en een ongeziene arrogante houding van de jongelingen ten aanzien van de vijand. Ook zij die als krijgsgevangenen werden afgevoerd naar de achterlinies werden vaak omschreven als waaghalzen en uiterst onbetrouwbaar. Zelfs in gevangenschap hadden sommigen het lef om de strijd aan te gaan met onvoorzichtige bewakers. Die onvoorwaardelijke inzet, al dan niet gedwongen door het kader en de groep, werd voor vele jonge soldaten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring dan ook fataal.
De Duitse dodelijke slachtoffers van de strijd bij Ten Aard werden aanvankelijk begraven in een weide in Rundsvoort en vervolgens op het kerkhof achter de Staatskolonie in Geel-Centrum. In 1949 kregen zij allen een laatste rustplaats op de Duitse Militaire Begraafplaats te Lommel. De graven bevinden zich allen in blokken 52, 53 en 56 van de begraafplaats. Ten Aard betekende voor de jonge rekruten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring een eerste, maar meteen ook onvergetelijke vuurdoop. Voor velen werd die eerste gevechtservaring echter ook meteen de laatste…
In de ochtend van maandag 18 september 1944 werden de resterende manschappen van het 6th Battalion Royal Scots Fusiliers teruggetrokken. De eenheid werd afgelost door soldaten van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders en zij bezetten samen met het 6th Battalion K.O.S.B. de posten. Ook het 2nd Battalion Gordon Highlanders werd gereed gemaakt om af te zakken naar Ten Aard, alsook het 7th Battalion Seaforth Highlanders.
Omdat de Duitsers nog steeds een doorbraak van de Schotten vreesden, werden het dorp en de geallieerde stellingen gedurende de dag hevig onder vuur genomen door de Duitse artilleriestukken. Tegen de avond, omstreeks 18.00u, werd het artillerievuur intensiever en na een half uur evolueerde het bombardement in een aanval van Duitse infanteristen. De gevechten duurden tot 22.00u en verliepen in drie verschillende aanvalsgolven: twee vanuit het westen op de stellingen van het 6th Battalion K.O.S.B. en één vanuit het noorden op de posities van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders. De Duitse infanteristen werden in die aanval bijgestaan door 2 Jaghdpanther van de Panzerjäger-Abteilung 559. Ondanks grote verliezen langs beiden zijden, hielden de Schotten wederom stand. De manschappen van het 6th Battalion K.O.S.B. trokken zich die nacht eveneens terug uit de noordelijke sector en werden per vlot naar de zuidelijke oever van het kanaal getrokken. De troepen van het 2nd Battalion Gordon Highlanders nam vervolgens gedurende de nacht, in de dichte mist, de stellingen van de K.O.S.B. over in het bruggenhoofd. De volledige 44th Lowlands Infantry Brigade, die reeds 5 dagen hardnekkig had standgehouden, werd op die manier volledig vervangen door manschappen van de 227th Brigade.
Niet alleen langs Schotse zijde betekende de strijd een bloedbad. De verliezen aan Duitse zijde waren eveneens hoog opgelopen. Een kleine honderd manschappen van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring waren reeds omgekomen in de strijd en ook in de gelederen van Flieger Regimenten 51 en 53 vielen ongeveer een honderdtal doden.
19 september 1944
Dinsdag 19 september startte aanvankelijk rustiger dan de voorbije dagen. De Duitse artillerie van het III. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring bleef echter actief in het bestoken van de Schotse stellingen.
Die dag, in de namiddag, verplaatsten ook de troepen van het 10th Battalion Highland Light Infantry zich vanuit Geel-Centrum naar het strijdtoneel van Ten Aard. De Duitse artilleriewaarnemers hadden die troepenbeweging echter gespot en richtten een granaataanval op de posities van de Highlanders aan de zuidelijke oever.
Na het vallen van de duisternis wisten uiteindelijk ook de troepen van het 10th Battalion Highland Light Infantry het bruggenhoofd te verstreken. Die nieuwe troepen zetten meteen een aanval in om het gebied uit te breiden. De aanval lokte echter al snel een felle tegenreactie uit van de Duitse troepen, waarna opnieuw een status quo werd bereikt. Het bruggenhoofd van Ten Aard was door die actie echter wel versterkt en werd van dan af bezet door het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders, 2nd Battalion Gordon Highlanders en 10th Battalion Highland Light Infantry.
20 september 1944
Ook op 20 september 1944 werd er nog steeds hard en onophoudend gevochten in en rond het dorpscentrum van Ten Aard. Door de numerieke overmacht van de Duitse eenheden rondom het bruggenhoofd, alsook de machtige Duitse artillerieondersteuning was het tot dan toe onmogelijk gebleken voor de Schotten om een doorbraak te forceren. Het Schotse bruggenhoofd was te klein in omvang om de uitbouw van een noodbrug mogelijk te maken. En die brug was dan weer noodzakelijk om het bruggenhoofd te verstreken en vervolgens door te stoten… Gezien het grote aantal verliezen en de uitzichtloze situatie van de geallieerde troepen, werd die avond het bevel gegeven aan de manschappen van de 227th Brigade om de sector te ontruimen en zich terug te trekken.
Maar ook voor de troepen van het I. Bataillon van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring betekende die dag stilaan het einde van een intensieve en bitse strijd. In de namiddag van 20 september 1944 werd de aanvoerder van het Bataljon, Hauptmann Wimmer, ernstig gewond en werd het bevel over de rekruten overgenomen door Hauptman Westphal. Door het wegvallen van de leider van de eenheid, werd ook een terugtrekking en vervanging van het I. Bataillon voorzien. Die nacht verhuisde het Feld Ersatz Bataillon 1719 van Reusel naar Ten Aard.
Over de verwonding van Hauptmann Wimmer kon de volgende passage worden teruggevonden in het Oorlogsdagboek van het Duitse 88. Armee Korps:
“Der Führer des I./Fsch.Ers.-u.Ausb.Rgt H. Gö., Hauptmann Wimmer, ist schwer verwundet. Generalleutnant Chill meldet, dass der verband unter allen Umständen heraus müsste; er ist stark angeschlagen. Mit Hptm.
Wimmer steht und fällt die dortige Lage.”
21-22 september 1944
De overzet van alle Schotse troepen duurde uiteindelijk tot in de ochtend van 21 september 1944 en betekende een zware domper voor de mannen van de 15th Scottish Division. Maar ook de Duitse troepen maakten zich reeds klaar voor de aftocht. In de voormiddag van 21 september 1944 trokken de allerlaatste restanten van het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders, 2nd Battalion Gordon Highlanders en 10th Battalion Highland Light Infantry zich terug uit het bruggenhoofd om vervolgens af te zakken tot in Geel-Centrum. De zuidelijke oever werd die dag overgenomen door manschappen en tanks van de Engelse 7th Armoured Division.
Ten Aard werd totaal verwoest achtergelaten en volledig ingenomen door de Duitsers. De Slag om Geel Ten Aard was afgelopen. Op 22 september ontruimden ook de Duitsers hun stellingen bij Ten Aard.
Een balans van de strijd
De menselijke tol die werd betaald tijdens de gevechten om het bruggenhoofd was echter enorm. De 2 Brigades van de 15th Scottish Division (44th Lowland Brigade en 227th Highland Brigade) verloren maar liefst 914 van hun manschappen tijdens de gevechten bij Ten Aard: er vielen 112 doden, 644 gewonden en 112 vermisten te betreuren gedurende een intensieve strijd van 8 dagen. In het huidige landschap vormen de vele oorlogsgraven (o.a. op de Commonwealth begraafplaatsen van Geel en Kasterlee) nog steeds een stille getuigenis van de enorm bitse strijd.
Maar ook vele burgers werden slachtoffer van de gevechten. De materiële verwoesting was enorm en ook enkele inwoners van Ten Aard overleefden de gevechten niet. 21 burgers lieten het leven tijdens de gevechten, later nog 4.
Langs Duitse zijde was het cijfer van de gewonden en de dodelijke slachtoffers eveneens niet te ontzien. Naar schatting liepen de Duitse ‘verliezen’ van de strijd rondom Geel op tot zo’n 2.000 - 2.500 manschappen (doden, gewonden en krijgsgevangenen). De lijst van dodelijke slachtoffers telt meer dan 400 personen, waaronder een honderdtal manschappen van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring. Die cijfers maken ook meteen het fanatisme van de jonge rekruten duidelijk. Onder leiding van een sterk kader bestaande uit ervaren officieren en onderofficieren werden de jongelingen, al dan niet onder invloed van drank of verdovende middelen, tot het uiterste gedreven. Meerdere getuigenissen van Schotse soldaten maakten melding over de gedrevenheid van de jonge Duitse rekruten en een ongeziene arrogante houding van de jongelingen ten aanzien van de vijand. Ook zij die als krijgsgevangenen werden afgevoerd naar de achterlinies werden vaak omschreven als waaghalzen en uiterst onbetrouwbaar. Zelfs in gevangenschap hadden sommigen het lef om de strijd aan te gaan met onvoorzichtige bewakers. Die onvoorwaardelijke inzet, al dan niet gedwongen door het kader en de groep, werd voor vele jonge soldaten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring dan ook fataal.
De Duitse dodelijke slachtoffers van de strijd bij Ten Aard werden aanvankelijk begraven in een weide in Rundsvoort en vervolgens op het kerkhof achter de Staatskolonie in Geel-Centrum. In 1949 kregen zij allen een laatste rustplaats op de Duitse Militaire Begraafplaats te Lommel. De graven bevinden zich allen in blokken 52, 53 en 56 van de begraafplaats. Ten Aard betekende voor de jonge rekruten van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring een eerste, maar meteen ook onvergetelijke vuurdoop. Voor velen werd die eerste gevechtservaring echter ook meteen de laatste…
4. Ich hatt’ ein Kameraden
Het gedicht Ich hatt' ein Kameraden wordt beschouwd als een traditionele klaagzang in het Duitse leger en werd geschreven door de dichter Ludwig Uhland in 1809. Sinds 1870 maakt het integraal deel uit van de militaire begrafenisceremonie in het Duitse leger.
Ich hatt’ einen Kameraden,
Einen bessern findst du nit.
Die Trommel schlug zum Streite,
Er ging an meiner Seite
In gleichem Schritt und Tritt.
Eine Kugel kam geflogen
Gilt's mir oder gilt es dir?
Ihn hat es weggerissen,
Er liegt mir vor den Füssen
Als wär's ein Stück von mir.
Will mir die Hand noch reichen,
Derweil ich eben lad.
Kan dir die Hand nicht geben,
Bleib du im ew’gen Leben
Mein guter Kamerad!
5. Lijst der dodelijke slachtoffers van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring - Gevechten Geel Ten Aard – 14-21 september 1944
Een volledige, alfabetische overzichtslijst van alle Duitse slachtoffers die vielen bij de gevechten bij Geel en Geel Ten Aard is terug te vinden op de website Battle for the Locks. Ook de onderstaande lijst werd op basis van die gegevens samengesteld
Het gedicht Ich hatt' ein Kameraden wordt beschouwd als een traditionele klaagzang in het Duitse leger en werd geschreven door de dichter Ludwig Uhland in 1809. Sinds 1870 maakt het integraal deel uit van de militaire begrafenisceremonie in het Duitse leger.
Ich hatt’ einen Kameraden,
Einen bessern findst du nit.
Die Trommel schlug zum Streite,
Er ging an meiner Seite
In gleichem Schritt und Tritt.
Eine Kugel kam geflogen
Gilt's mir oder gilt es dir?
Ihn hat es weggerissen,
Er liegt mir vor den Füssen
Als wär's ein Stück von mir.
Will mir die Hand noch reichen,
Derweil ich eben lad.
Kan dir die Hand nicht geben,
Bleib du im ew’gen Leben
Mein guter Kamerad!
5. Lijst der dodelijke slachtoffers van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Goring - Gevechten Geel Ten Aard – 14-21 september 1944
Een volledige, alfabetische overzichtslijst van alle Duitse slachtoffers die vielen bij de gevechten bij Geel en Geel Ten Aard is terug te vinden op de website Battle for the Locks. Ook de onderstaande lijst werd op basis van die gegevens samengesteld
ALBERT Herbert
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.”HG"
°12.06.1926 Marktbibart
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 - Graf 451
ALTMANN Gerhard
Kanonier - 14. Kp. III./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.”HG”
°27.02.1927 Wolmirstedt
+ 21.09.1944 Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 56 – Graf 266
AUGUSTIN Horst
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.06.1926 Halle/Saale
+22.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 367
BARAN Erwin
Grenadier - Pz. Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers.und Ausb.Rgt."HG"
°04.04.1927 Berndorf
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 592
BASEL Wilhelm
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.02.1926 Nürnberg
+16.12.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 - 375
BECKEDORF Otto
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch. Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°11.08.1926
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 392
BEIER Gerhard
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.03.1926 Berlin
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 296
BLACHE Günter
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.11.1926 Laubau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 738
BLANKENBURG Günther
Unteroffizier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°06.02.1925 Stettin
+16.09.1944 (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 556
BREITE Franz
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.02.1926 Oberlichbisch
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 441
BREITKOPF Egon
Unteroffizier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.09.1922 Berlin
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 266
BRISSKE Paul
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.09.1926 Neuruppin
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 250
BRUNOW Herbert
Gefreiter - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.09.1925 Witten - Ruhr
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 295
BUCZINSKI Walter
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°31.05.1926 Schöllnitz - Krs. Calau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 674
BUECHEL Albin Rudolf
Unteroffizier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.06.1924 Steinbach
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 297
BUHL Walter
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.03.1925 Malapone Krn. Oppeln
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 252
CECAK Franz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.07.1926 Salzburg
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 329
DEHMEL Kurt
Grenadier - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.07.1926 Weissig/Sprottau
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 472
DIETRICH Helmut
Grenadier - Panz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.09.1926 Chemnitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 278
DIRKS Siegfried
Grenadier - 1./Fallsch. Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°16.10.1926 Busovaca - Joegoslavië
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 660
DÖRING Ronald
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.04.1926 Kowno
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 648
DORSTEWITZ Gerhard Werner
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.02.1926 Sieglitz - Naumburg
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Onbekende soldaat
FALKNER Max
Grenadier- 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.03.1926 Mahd
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 476
FELDHUES Martin
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.04.1926 Schuttdorf
+16.12.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 - Graf 656
FONFARA Franz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.01.1926 Fischbach
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 679
FRIEDMANN Hans
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.06.1926 Breslau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 333
GLASHAGEN Gerd
Gefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°16.10.1924 Elbing
+14.09.1944 Omgeving Ten Aard - Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 - Graf 578
GRABOSCH Leo
Kanonier - 15./III. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG".
°08.02.1927 Heinrichsdorf
+18.09.1944 Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 400
GRATZ Peter
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.04.1926 Swaich - Tirol
+16.09.1944 (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 729
GRIMM Udo
Gefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.03.1925 Königsberg
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 549
GROUJEAN Bruno
Grenadier- Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.02.1926 Berlin-Spandau
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 344
HÄHNEL Walter
Soldat - 6./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.10.1926 Neustadtel
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 289
HANSALEK Heinz
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.02.1926 Wien
+20.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 280
HANSS Friedrich
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.09.1926 Diedesfeld
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 Graf 678
HARBAUER Hermann
Grenadier - 2./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.02.1925 München
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 360
HÄUSLER Günter
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.03.1926 Intersburg
+18.09.1944 (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 664
HECKMANN Georg
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.09.1926 Sontra
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 589
HEFNER Armin
Grenadier - Stab/I. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.01.1926 Himmelthal
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 462
HEINECKE Rudi
Grenadier - Stabs Kp./ I. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.06.1926 Chemnitz
+23.09.1944 Ten Aard - Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 251
HEINEMANN Helmut
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°13.02.1926 Holzwickede
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 377
HOHENBRINK Erich
Grenadier- 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Salm - Kr.Lüdingshausen
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 404
HOLZBAUER Rudolf
Grenadier - Stabs Kp. I./ Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.08.1926 Gr. Muckrow
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 665
KALUZA Boleslaus
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.04.1923 Czirsewitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 444
KAMMEL Erich
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.03.1926 Naschowitz - Leitmeritz
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 351
KATZOR Herbert
Gefreiter - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.10.1924 Lissow
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 474
KLEIN Berthold
4./Panz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°29.08.1921 Karlsruhe
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 574
KLEINMEYER Wilhelm
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.05.1926 Altenhagen - Krs. Osnabrück
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 357
KLEMME Ernst
Grenadier - Panz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.04.1926 Lemgo - Lippe
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 354
KLIEM Helmut
Grenadier - Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.02.1926 Mannheim
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 594
KOHLE Erwin-Otto
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.09.1926 Lemberg
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 473
KÖNIG Karl-Heinz
Unteroffizier - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.09.1924 Weimar
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 352
KREMER Karl
Grenadier - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.11.1926 Mittelheim
+XX.09.1944 Ten Aard (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 585
KRISTANDL Ludwig
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.07.1926 Unterfladnitz
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 542
KUCHER Philipp
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.10.1926 Pischelsdorf
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard - foutieve datum op graf))
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 387
LEHMANN Werner
Grenadier - Stab III. 14.-16. Bttr./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.04.1926 Eberswalde
+15.09.1944 Kasterlee – Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 447
LIEBERKNECHT Karl-Heinz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.12.1925 Wannfried - Werra
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 374
LÜPKE Klaus
Grenadier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.08.1926 Gr-Schlagsdorf
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 677
MECHLER Hubert
Grenadier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.02.1925 Hof Ahron
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 659
MENSCHER Helmut
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.05.1926 Schönbach - Kamenz
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 358
NEEB Reinhard
Soldat- 16.Kp. III./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.09.1926 Engstrod
+20.09.1944 Kasterlee - Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 466
PAAR August
1.Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.08.1926 Strasswalchen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 385
PAQUÉ Egon
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Berlin
+16.09.1944 Ten Aard (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 383
PETIG Heinrich
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.01.1926
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 588
PIEPER Heinz
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.04.1926 Zollen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 730
PLEWA Gerd
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.06.1927 Altkrug/Ostpr.
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 425
REDL Kurt
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.04.1924 Wien
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 27
REGH Herbert
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.09.1926 Stotzhein - Euskirchen
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 330
REHFELD Siegfried
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.09.1926 Stargard/Pom.
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 474
RUPP Paul
III./ Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.10.1926 Wolfenweiler
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 675
SCHÄTZLE Paul
Obergefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.08.1923 Kadelburg
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 461
SCHMOLL Karl-Johannes
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.12.1926 Marienwerder - Westpr.
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 350
SCHWARTING Bernhard
Obergefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.04.1924 Hurrel
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 286
SEIFERT Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.06.1926 Recklinghausen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 328
SEVERING Helmut
1.Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.12.1926 Kirchörde
+17.09.1944 Lichtaart - Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 56 – Graf 273
SIEBER Wilhelm
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.08.1926 Zillingtal
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 345
SIGG Josef
Gefreiter - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.09.1925 Pfarr
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Onbekende soldaat
STADLER Willi
Gefreiter - 1/Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.03.1925 Basdorf - Kr. Kassel
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 658
STEINDEL Walter
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°17.02.1927 Sonneberg
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 731
STERN Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°24.07.1926 te Pühls - Theerofen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 652
SZCZEPANKIEWICS Siegmund
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°31.08.1926 Szczerzec
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 551
THIELE Karl
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Neustrelitz
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 255
TIETEL Günther
Grenadier - 5.-7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.02.1927 Mahnwitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 723
TIETGEN Günther
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.09.1926 Kassau
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 651
TIETZ Reinhold
Gefreiter - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.08.1925 Tilsenau
+22.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 271
TÖBS Werner
Soldat - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.06.1926 Eberswalde
+XX.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 529
TREICHEL Hermann
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°06.08.1926 Stolp - Pommern
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 530
URMANN Waldemar
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.04.1926 Amstetten
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 448
VERVOORTS Hans
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°17.09.1927
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 538
VON LAGUNA Werner
Grenadier - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.07.1926 Ortelsburg
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard - foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 398
WAGENKNECHT Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°24.06.1926 Berlin-Wittenau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 243
WALHEINEKE Hermann
Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers und Ausb.Rgt."HG"
°17.03.1927 Hornbostel
+XX.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 663
WARECKA Otto
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.10.1926 Wien (Oostenrijk)
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 359
WECKMANN Kurt
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°09.06.1926 Berlin-Wilmersdorf
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 590
WELZEL Fritz
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°11.12.1926 Neumarkt - Schles
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 395
WENDT Wolfgang
Stabsgefreiter - Pz.Gr.z.b.V./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.04.1919 Halle - Saale
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 541
WESTPHALL Kurt
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch. und Ausb.Rgt."HG"
°05.09.1926 Althelz
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 579
WOLFF Ernst
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.12.1926 Schwerin/Meckl.
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 391
WOLL Josef
Gefreiter - 15. Kp. III/Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.07.1922 Emmersweiler
+17.09.1944 Omgeving Kasterlee - Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 548
Dankwoord
Met uitdrukkelijk dank aan de Heren C. Van Kerckhoven en G. Geerings (Battle for the Locks), alsook de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge (Duitse Militaire Begraafplaats Lommel) voor alle hulp.
Bronnen
BALEN, Archief- en documentatiemappen Werkgroep Balen Bevrijd.
BALEN, Foto's graven Duitse slachtoffers Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.HG - Bram Dierckx.
DIDDEN, J., Fighting Spirit, 2012.
DIDDEN, J. en SWARTS, M., Autumn Gale / Herbst Sturm, 2013.
FREIBURG, Bundesarchiv, Kriegstage¬bücher, Kriegstagbuch LXXXVIII Armee Korps, september 1944.
GEEL, Stadsarchief Geel, Beeldbank en fotocollectie.
‘September 1944 - De bevrijdingsgevechten te Geel’, Jaarboek G.G.G., 39 (2004).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LOMMEL, Register van de Duitse Militaire Begraafplaats Lommel, Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge.
MARTIN, H.G., The history of the 15th Scottish Division 1939-1945, 1948.
VAN KERCKHOVEN, C., Liberation Days – Bevrijdingsdagen, 1989.
VAN KERCKHOVEN, C. en GEERINGS, G., Battle for the Locks, ‘Geel Ten Aard’, 2017 (www.battleforthelocks.be).
VAN KERCKHOVEN, C., Lijst omgekomen Duitse militairen tijdens slag om Geel, 2017 (www.battleforthelocks.be).
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.”HG"
°12.06.1926 Marktbibart
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 - Graf 451
ALTMANN Gerhard
Kanonier - 14. Kp. III./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.”HG”
°27.02.1927 Wolmirstedt
+ 21.09.1944 Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 56 – Graf 266
AUGUSTIN Horst
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.06.1926 Halle/Saale
+22.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 367
BARAN Erwin
Grenadier - Pz. Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers.und Ausb.Rgt."HG"
°04.04.1927 Berndorf
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 592
BASEL Wilhelm
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.02.1926 Nürnberg
+16.12.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 - 375
BECKEDORF Otto
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch. Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°11.08.1926
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 392
BEIER Gerhard
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.03.1926 Berlin
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 296
BLACHE Günter
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.11.1926 Laubau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 738
BLANKENBURG Günther
Unteroffizier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°06.02.1925 Stettin
+16.09.1944 (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 556
BREITE Franz
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.02.1926 Oberlichbisch
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 441
BREITKOPF Egon
Unteroffizier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.09.1922 Berlin
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 266
BRISSKE Paul
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.09.1926 Neuruppin
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 250
BRUNOW Herbert
Gefreiter - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.09.1925 Witten - Ruhr
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 295
BUCZINSKI Walter
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°31.05.1926 Schöllnitz - Krs. Calau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 674
BUECHEL Albin Rudolf
Unteroffizier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.06.1924 Steinbach
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 297
BUHL Walter
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.03.1925 Malapone Krn. Oppeln
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 252
CECAK Franz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.07.1926 Salzburg
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 329
DEHMEL Kurt
Grenadier - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.07.1926 Weissig/Sprottau
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 472
DIETRICH Helmut
Grenadier - Panz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.09.1926 Chemnitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 278
DIRKS Siegfried
Grenadier - 1./Fallsch. Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°16.10.1926 Busovaca - Joegoslavië
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 660
DÖRING Ronald
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.04.1926 Kowno
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 648
DORSTEWITZ Gerhard Werner
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.02.1926 Sieglitz - Naumburg
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Onbekende soldaat
FALKNER Max
Grenadier- 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.03.1926 Mahd
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 476
FELDHUES Martin
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.04.1926 Schuttdorf
+16.12.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 - Graf 656
FONFARA Franz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.01.1926 Fischbach
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 679
FRIEDMANN Hans
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.06.1926 Breslau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 333
GLASHAGEN Gerd
Gefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°16.10.1924 Elbing
+14.09.1944 Omgeving Ten Aard - Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 - Graf 578
GRABOSCH Leo
Kanonier - 15./III. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG".
°08.02.1927 Heinrichsdorf
+18.09.1944 Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 400
GRATZ Peter
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.04.1926 Swaich - Tirol
+16.09.1944 (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 729
GRIMM Udo
Gefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.03.1925 Königsberg
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 549
GROUJEAN Bruno
Grenadier- Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.02.1926 Berlin-Spandau
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 344
HÄHNEL Walter
Soldat - 6./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.10.1926 Neustadtel
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 289
HANSALEK Heinz
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.02.1926 Wien
+20.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 280
HANSS Friedrich
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.09.1926 Diedesfeld
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 Graf 678
HARBAUER Hermann
Grenadier - 2./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°02.02.1925 München
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 360
HÄUSLER Günter
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.03.1926 Intersburg
+18.09.1944 (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 664
HECKMANN Georg
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.09.1926 Sontra
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 589
HEFNER Armin
Grenadier - Stab/I. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.01.1926 Himmelthal
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 462
HEINECKE Rudi
Grenadier - Stabs Kp./ I. Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.06.1926 Chemnitz
+23.09.1944 Ten Aard - Kasterlee
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 251
HEINEMANN Helmut
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°13.02.1926 Holzwickede
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 377
HOHENBRINK Erich
Grenadier- 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Salm - Kr.Lüdingshausen
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 404
HOLZBAUER Rudolf
Grenadier - Stabs Kp. I./ Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.08.1926 Gr. Muckrow
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 665
KALUZA Boleslaus
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.04.1923 Czirsewitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 444
KAMMEL Erich
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.03.1926 Naschowitz - Leitmeritz
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 351
KATZOR Herbert
Gefreiter - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.10.1924 Lissow
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 474
KLEIN Berthold
4./Panz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°29.08.1921 Karlsruhe
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 574
KLEINMEYER Wilhelm
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.05.1926 Altenhagen - Krs. Osnabrück
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 357
KLEMME Ernst
Grenadier - Panz.Gren.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.04.1926 Lemgo - Lippe
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 354
KLIEM Helmut
Grenadier - Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.02.1926 Mannheim
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 594
KOHLE Erwin-Otto
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.09.1926 Lemberg
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 473
KÖNIG Karl-Heinz
Unteroffizier - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.09.1924 Weimar
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 352
KREMER Karl
Grenadier - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.11.1926 Mittelheim
+XX.09.1944 Ten Aard (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 585
KRISTANDL Ludwig
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.07.1926 Unterfladnitz
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 542
KUCHER Philipp
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°07.10.1926 Pischelsdorf
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard - foutieve datum op graf))
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 387
LEHMANN Werner
Grenadier - Stab III. 14.-16. Bttr./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.04.1926 Eberswalde
+15.09.1944 Kasterlee – Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 447
LIEBERKNECHT Karl-Heinz
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.12.1925 Wannfried - Werra
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 374
LÜPKE Klaus
Grenadier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.08.1926 Gr-Schlagsdorf
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 677
MECHLER Hubert
Grenadier - Stab I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°01.02.1925 Hof Ahron
+16.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 659
MENSCHER Helmut
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.05.1926 Schönbach - Kamenz
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 358
NEEB Reinhard
Soldat- 16.Kp. III./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.09.1926 Engstrod
+20.09.1944 Kasterlee - Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 466
PAAR August
1.Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.08.1926 Strasswalchen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 385
PAQUÉ Egon
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Berlin
+16.09.1944 Ten Aard (foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 383
PETIG Heinrich
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.01.1926
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 588
PIEPER Heinz
Grenadier - I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°26.04.1926 Zollen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 730
PLEWA Gerd
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.06.1927 Altkrug/Ostpr.
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 425
REDL Kurt
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.04.1924 Wien
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 27
REGH Herbert
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.09.1926 Stotzhein - Euskirchen
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 330
REHFELD Siegfried
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°18.09.1926 Stargard/Pom.
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 474
RUPP Paul
III./ Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.10.1926 Wolfenweiler
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard – foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 675
SCHÄTZLE Paul
Obergefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.08.1923 Kadelburg
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 461
SCHMOLL Karl-Johannes
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.12.1926 Marienwerder - Westpr.
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 350
SCHWARTING Bernhard
Obergefreiter - 7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.04.1924 Hurrel
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 286
SEIFERT Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°14.06.1926 Recklinghausen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 328
SEVERING Helmut
1.Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°12.12.1926 Kirchörde
+17.09.1944 Lichtaart - Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 56 – Graf 273
SIEBER Wilhelm
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°28.08.1926 Zillingtal
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 345
SIGG Josef
Gefreiter - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°10.09.1925 Pfarr
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Onbekende soldaat
STADLER Willi
Gefreiter - 1/Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°15.03.1925 Basdorf - Kr. Kassel
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 658
STEINDEL Walter
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°17.02.1927 Sonneberg
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 731
STERN Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°24.07.1926 te Pühls - Theerofen
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 652
SZCZEPANKIEWICS Siegmund
2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°31.08.1926 Szczerzec
+XX.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 551
THIELE Karl
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°21.08.1926 Neustrelitz
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 255
TIETEL Günther
Grenadier - 5.-7./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°22.02.1927 Mahnwitz
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 723
TIETGEN Günther
Grenadier - Pz.Gren.z.b.V. 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°23.09.1926 Kassau
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 651
TIETZ Reinhold
Gefreiter - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.08.1925 Tilsenau
+22.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 271
TÖBS Werner
Soldat - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°03.06.1926 Eberswalde
+XX.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 529
TREICHEL Hermann
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°06.08.1926 Stolp - Pommern
+17.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 530
URMANN Waldemar
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°30.04.1926 Amstetten
+14.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 448
VERVOORTS Hans
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°17.09.1927
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 538
VON LAGUNA Werner
Grenadier - 2./Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°19.07.1926 Ortelsburg
+16.09.1944 Geel (wellicht Ten Aard - foutieve datum op graf)
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 398
WAGENKNECHT Günther
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°24.06.1926 Berlin-Wittenau
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 243
WALHEINEKE Hermann
Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers und Ausb.Rgt."HG"
°17.03.1927 Hornbostel
+XX.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 663
WARECKA Otto
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°08.10.1926 Wien (Oostenrijk)
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 359
WECKMANN Kurt
Grenadier - 4./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°09.06.1926 Berlin-Wilmersdorf
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 590
WELZEL Fritz
Grenadier - Pz.Gr.z.b.V. I./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°11.12.1926 Neumarkt - Schles
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 395
WENDT Wolfgang
Stabsgefreiter - Pz.Gr.z.b.V./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°25.04.1919 Halle - Saale
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 541
WESTPHALL Kurt
Grenadier - Stabs Kp. I./Fallsch. und Ausb.Rgt."HG"
°05.09.1926 Althelz
+15.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 579
WOLFF Ernst
Grenadier - 1./Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°20.12.1926 Schwerin/Meckl.
+18.09.1944 Ten Aard
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 52 – Graf 391
WOLL Josef
Gefreiter - 15. Kp. III/Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt."HG"
°05.07.1922 Emmersweiler
+17.09.1944 Omgeving Kasterlee - Retie
Duitse Militaire Begraafplaats Lommel - Blok 53 – Graf 548
Dankwoord
Met uitdrukkelijk dank aan de Heren C. Van Kerckhoven en G. Geerings (Battle for the Locks), alsook de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge (Duitse Militaire Begraafplaats Lommel) voor alle hulp.
Bronnen
BALEN, Archief- en documentatiemappen Werkgroep Balen Bevrijd.
BALEN, Foto's graven Duitse slachtoffers Fallsch.Ers. und Ausb.Rgt.HG - Bram Dierckx.
DIDDEN, J., Fighting Spirit, 2012.
DIDDEN, J. en SWARTS, M., Autumn Gale / Herbst Sturm, 2013.
FREIBURG, Bundesarchiv, Kriegstage¬bücher, Kriegstagbuch LXXXVIII Armee Korps, september 1944.
GEEL, Stadsarchief Geel, Beeldbank en fotocollectie.
‘September 1944 - De bevrijdingsgevechten te Geel’, Jaarboek G.G.G., 39 (2004).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LOMMEL, Register van de Duitse Militaire Begraafplaats Lommel, Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge.
MARTIN, H.G., The history of the 15th Scottish Division 1939-1945, 1948.
VAN KERCKHOVEN, C., Liberation Days – Bevrijdingsdagen, 1989.
VAN KERCKHOVEN, C. en GEERINGS, G., Battle for the Locks, ‘Geel Ten Aard’, 2017 (www.battleforthelocks.be).
VAN KERCKHOVEN, C., Lijst omgekomen Duitse militairen tijdens slag om Geel, 2017 (www.battleforthelocks.be).
April 2017
Voor de maand April 2017 tonen we U enkele artefacten uit de gewezen collaboratie. Ditmaal worden enkele zaken belicht met betrekking tot de aangrenzende provincie Limburg. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd vooral die provincie geconfronteerd met een hele reeks aanslagen op personen van de toenmalige Nieuwe Orde. Vanaf 27 mei 1943 tot en met de allerlaatste dag van de bezetting werden er niet minder dan 93 echte of vermeende collaborateurs gedood door aanslagen van het gewapende verzet. Uit de lange lijst van dodelijke slachtoffers belichten we deze maand één jongeman, geboren in een naburige gemeente, die op 10 juli 1943 om het leven kwam door een van de vele aanslagen.
De Werkgroep Balen Bevrijd tracht ten gepaste tijde alle lokale oorlogsslachtoffers, in de brede zin van het woord, onder de aandacht te brengen. Om die reden wordt in dit artikel even stilgestaan bij de dood van een streekgenoot. Het onderstaande Object van de Maand haalt misschien wel een van de donkerste periodes uit de Limburgse oorlogsgeschiedenis aan. Het is echter van belang dat ook de sporen uit die moeilijke episode worden bewaard, zodat de jongere generaties in staat kunnen zijn om de recente geschiedenis te duiden en te begrijpen welke impact een oorlogssituatie kan hebben op een lokale gemeenschap. Hoe is het mogelijk dat de inwoners van een dorp in vredestijd elkaars naasten waren en in oorlogstijd elkaar naar het leven stonden?
De Werkgroep Balen Bevrijd tracht ten gepaste tijde alle lokale oorlogsslachtoffers, in de brede zin van het woord, onder de aandacht te brengen. Om die reden wordt in dit artikel even stilgestaan bij de dood van een streekgenoot. Het onderstaande Object van de Maand haalt misschien wel een van de donkerste periodes uit de Limburgse oorlogsgeschiedenis aan. Het is echter van belang dat ook de sporen uit die moeilijke episode worden bewaard, zodat de jongere generaties in staat kunnen zijn om de recente geschiedenis te duiden en te begrijpen welke impact een oorlogssituatie kan hebben op een lokale gemeenschap. Hoe is het mogelijk dat de inwoners van een dorp in vredestijd elkaars naasten waren en in oorlogstijd elkaar naar het leven stonden?
Oorlogsslachtoffer Roeland Lanoote
Roeland Lanoote werd geboren te Leopoldsburg op 14 september 1924. Tijdens de oorlogsperiode was hij woonachtig te Wellen. Hij was lid van het NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen) en bekleedde de functie van “Gouwleider der Dietsche Blauwvoetvendels” voor het gebied van Haspengouw. (Zie ook Object van de Maand Augustus 2016.)
Omwille van zijn grote verdiensten binnen de jeugdbeweging werd hij gedecoreerd met het zilveren trouwheidskenteken van het NSJV. Van beroep was Roeland Lanoote bediende bij de Landbouwcorporatie. Toen in mei 1943 de aanslagen op Limburgs grondgebied tegen de collaborateurs van start gingen, voelde hij zich meteen onveilig. Op 18 juni 1943 diende hij dan ook een aanvraag in om een wapen te mogen dragen. Volgens zijn eigen schrijven motiveerde hij de aanvraag als volgt: “U zult wel bekend zijn met de streken waarin ik moet werken. Het is gewaagd ’s avonds laat van een vergadering thuis te komen zonder enig verweermiddel, en eens als het gebeurd is, dan is het te laat.”
In volle zomertijd had het NSJV, onder leiding van Roeland Lanoote, een rusteloze campagne gevoerd voor de aanstaande 11 juli-viering. Het VNV zou die dag een massaspektakel organiseren te Borgloon. Gans de streek werd door de jeugdbeweging NSJV volgeplakt met affiches.
Op 10 juli 1943, een dag voor de festiviteiten, was Roeland Lanoote omstreeks 8.00u met de fiets op weg van Wellen naar Borgloon, waar hij bediende was van de Landbouwcorporatie. Tijdens die tocht werd hij vergezeld door zijn 14-jarige broer. Even buiten Wellen werden de twee door een fietser achternagezeten, die plots al rijdende vuurde op Roeland Lanoote. De jongeman werd getroffen door twee kogels in de rug. Roeland Lanoote stierf even later in de armen van zijn broer. Hij was bijna 19 jaar geworden. Later werd zijn lichaam bijgezet op het kerkhof van Wellen. De lijkkist werd gehuld in een leeuwenvlag. Bovenop de kist siert zijn kepie van NSJV- Jeugdleider.
Hieronder volgt een impressie van de begrafenis.
Roeland Lanoote werd geboren te Leopoldsburg op 14 september 1924. Tijdens de oorlogsperiode was hij woonachtig te Wellen. Hij was lid van het NSJV (Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen) en bekleedde de functie van “Gouwleider der Dietsche Blauwvoetvendels” voor het gebied van Haspengouw. (Zie ook Object van de Maand Augustus 2016.)
Omwille van zijn grote verdiensten binnen de jeugdbeweging werd hij gedecoreerd met het zilveren trouwheidskenteken van het NSJV. Van beroep was Roeland Lanoote bediende bij de Landbouwcorporatie. Toen in mei 1943 de aanslagen op Limburgs grondgebied tegen de collaborateurs van start gingen, voelde hij zich meteen onveilig. Op 18 juni 1943 diende hij dan ook een aanvraag in om een wapen te mogen dragen. Volgens zijn eigen schrijven motiveerde hij de aanvraag als volgt: “U zult wel bekend zijn met de streken waarin ik moet werken. Het is gewaagd ’s avonds laat van een vergadering thuis te komen zonder enig verweermiddel, en eens als het gebeurd is, dan is het te laat.”
In volle zomertijd had het NSJV, onder leiding van Roeland Lanoote, een rusteloze campagne gevoerd voor de aanstaande 11 juli-viering. Het VNV zou die dag een massaspektakel organiseren te Borgloon. Gans de streek werd door de jeugdbeweging NSJV volgeplakt met affiches.
Op 10 juli 1943, een dag voor de festiviteiten, was Roeland Lanoote omstreeks 8.00u met de fiets op weg van Wellen naar Borgloon, waar hij bediende was van de Landbouwcorporatie. Tijdens die tocht werd hij vergezeld door zijn 14-jarige broer. Even buiten Wellen werden de twee door een fietser achternagezeten, die plots al rijdende vuurde op Roeland Lanoote. De jongeman werd getroffen door twee kogels in de rug. Roeland Lanoote stierf even later in de armen van zijn broer. Hij was bijna 19 jaar geworden. Later werd zijn lichaam bijgezet op het kerkhof van Wellen. De lijkkist werd gehuld in een leeuwenvlag. Bovenop de kist siert zijn kepie van NSJV- Jeugdleider.
Hieronder volgt een impressie van de begrafenis.
In het jaar 1943 verscheen de publicatie 'Limburgsche galerij in Vlaanderens heldentempel'. Ook over Roeland Lanoote werd een pagina in die brochure opgenomen.
Bronnen
Publicaties
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, 1984, 44.
Periodieke documenten - Collectie Tom Vanleeuwen
SWERTS, Lambert, Limburgsche galerij in Vlaanderens heldentempel, Uitgeverij Volk en Staat, 55 pagina’s, 1943, 31.
Rouwprentje Roeland Lanoote.
Kleine fotocollectie begrafenis Roeland Lanoote. (De foto's werden genomen en ontwikkeld door 'Foto Melotte', Havermarkt nr. 23 te Hasselt.)
Publicaties
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, 1984, 44.
Periodieke documenten - Collectie Tom Vanleeuwen
SWERTS, Lambert, Limburgsche galerij in Vlaanderens heldentempel, Uitgeverij Volk en Staat, 55 pagina’s, 1943, 31.
Rouwprentje Roeland Lanoote.
Kleine fotocollectie begrafenis Roeland Lanoote. (De foto's werden genomen en ontwikkeld door 'Foto Melotte', Havermarkt nr. 23 te Hasselt.)
Mei 2017
In deze maand Mei staan een Belgische motorhelm en een houten reiskoffer in de schijnwerper. De helm en koffer behoorden toe aan Olmenaar Frans Janssen. Frans was Brigadier bij het 1ste Regiment Jagers te Paard en diende als motorrijder in het 2de Eskadron van die eenheid tijdens de Achttiendaagse Veldtocht.
Frans Janssen werd geboren te Olmen op 30 januari 1912. Hij was een zoon van Jan-Victor Janssen en Coleta Josephina Bijlemans uit Olmen. Frans huwde in 1935 met Anna Maria Regina De Groof en samen kregen zij twee kinderen, Victor (°1935) en Maria (°1944). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het gezin Janssen woonachtig in de Vaartstraat te Balen en vanaf 1942 in de Veldstraat te Olmen.
1. De militaire loopbaan van Frans Janssen en zijn motorhelm
In 1932 werd Frans Janssen als milicien opgeroepen bij het Belgische leger. Op 15 juli 1932 ging hij in werkelijke dienst bij het 2de Regiment Lansiers. Zijn stamnummer was 140-26513.
Frans Janssen werd geboren te Olmen op 30 januari 1912. Hij was een zoon van Jan-Victor Janssen en Coleta Josephina Bijlemans uit Olmen. Frans huwde in 1935 met Anna Maria Regina De Groof en samen kregen zij twee kinderen, Victor (°1935) en Maria (°1944). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het gezin Janssen woonachtig in de Vaartstraat te Balen en vanaf 1942 in de Veldstraat te Olmen.
1. De militaire loopbaan van Frans Janssen en zijn motorhelm
In 1932 werd Frans Janssen als milicien opgeroepen bij het Belgische leger. Op 15 juli 1932 ging hij in werkelijke dienst bij het 2de Regiment Lansiers. Zijn stamnummer was 140-26513.
Op 1 september 1937 besloot hij bij het leger te blijven en werd hij dienstnemer voor 3 jaar bij het 1ste Regiment Jagers te Paard. Hij bleef dus bij de cavalerie. Binnen die laatste eenheid werd hij om 11 november 1939 gepromoveerd tot Brigadier.
Toen de modernisering en motorisering van het Belgische Cavaleriekorps (voorheen een ‘Paardenkorps’) vorm kreeg tijdens het Interbellum, moest ook de kledij van de manschappen verder worden aangepast. Een typisch, nieuw verschijnsel op het einde van de jaren 1930 was de motorhelm. Ook Frans Janssen kreeg als ‘motard’ tijdens zijn militaire loopbaan dergelijk hoofddeksel toebedeeld. Het getoonde exemplaar is een motorhelm Model 1938 en werd vervaardigd uit kurk. De buitenzijde werd overschilderd in het groen. Net zoals op de stalen helmen werd ook de Belgische leeuw frontaal aangebracht. De binnenkant werd voorzien van een groene katoenen overtrek en lederen zweetband, sluitflappen en kinriem.
Toen de modernisering en motorisering van het Belgische Cavaleriekorps (voorheen een ‘Paardenkorps’) vorm kreeg tijdens het Interbellum, moest ook de kledij van de manschappen verder worden aangepast. Een typisch, nieuw verschijnsel op het einde van de jaren 1930 was de motorhelm. Ook Frans Janssen kreeg als ‘motard’ tijdens zijn militaire loopbaan dergelijk hoofddeksel toebedeeld. Het getoonde exemplaar is een motorhelm Model 1938 en werd vervaardigd uit kurk. De buitenzijde werd overschilderd in het groen. Net zoals op de stalen helmen werd ook de Belgische leeuw frontaal aangebracht. De binnenkant werd voorzien van een groene katoenen overtrek en lederen zweetband, sluitflappen en kinriem.
De motorhelm was een lichtgewicht helm die werd voorzien voor dagdagelijks gebruik in de kazerne of tijdens rijoefeningen. In oorlogstijd bood deze variant echter geen enkele bescherming en diende motorrijders de standaard stalen helm te dragen. Vele periodieke afbeeldingen en filmfragmenten illustreren echter dat de kurken helm ook tijdens de Veldtocht van Mei 1940 werd doorgedragen.
Dankzij de Familie Janssen kunnen eveneens enkele afbeeldingen worden getoond van de bewuste helm in gebruik. Het betreffen telkens foto’s van Frans Janssen, met de motorhelm, uit het Interbellum en de Mobilisatieperiode.
Dankzij de Familie Janssen kunnen eveneens enkele afbeeldingen worden getoond van de bewuste helm in gebruik. Het betreffen telkens foto’s van Frans Janssen, met de motorhelm, uit het Interbellum en de Mobilisatieperiode.
2. De Campagne van Mei 1940 en het krijgsgevangenschap van Frans Janssen
Tijdens de Campagne van Mei 1940 diende Frans Janssen als ‘motard’ of motorrijder bij het 2de Eskadron van het 1ste Regiment Jagers te Paard. Hij maakte deel uit van de gemotoriseerde cavalerie en was actief tijdens de gehele Veldtocht. Uiteindelijk werd hij op 28 mei 1940 krijgsgevangen genomen nabij Vijfkapelle.
Na de capitulatie van het Belgische Leger werd Frans Janssen samen met tal van andere krijgsgevangenen in open treinwagons naar Duitsland getransporteerd. Tijdens het transport waren de gevangenen grotendeels op zichzelf aangewezen. Veel voedsel was er immers niet voorhanden. Volgens de overlevering van Frans Janssen overleefden zij de rit op basis van ‘groes en water’. Tijdens de zeldzame rustpauzes, probeerden de gevangenen zoveel mogelijk gras te plukken om zo de honger te stillen. Ook water werd op alle mogelijke wijzen gezocht. In beekjes, plassen, ... Van 2 juni 1940 tot en met 11 januari 1942 verbleef Frans Janssen in gevangenschap in Stalag XA bij Schleswig. Hij kreeg gevangenennummer 21.086. Op 1 april 1942 zaten er in Stalag XA zo’n 2.822 Belgische soldaten opgesloten. Frans Janssen was een van hen.
Tijdens zijn gevangenschap werd Frans tewerkgesteld buiten het kamp bij de Firma Max Horst ‘Schlachterei und Wurstfabrik’. Mogelijk werd Frans omwille van het beroep van zijn broer (slachter) geselecteerd voor dat specifieke buitenwerk. Overdag werkte hij bij slachter Max Horst in Ratzeburg, tegen de avond werden Frans en de andere tewerkgestelde Belgische krijgsgevangenen terug naar het Hoofdkamp gebracht. Door die taak kon Frans af en toe een extraatje bekomen en zo het gammele kamprantsoen aanvullen. Op die manier bleef hij in relatief goede gezondheid en kon er in het kamp ook al eens iets geruild worden.
Tijdens de Campagne van Mei 1940 diende Frans Janssen als ‘motard’ of motorrijder bij het 2de Eskadron van het 1ste Regiment Jagers te Paard. Hij maakte deel uit van de gemotoriseerde cavalerie en was actief tijdens de gehele Veldtocht. Uiteindelijk werd hij op 28 mei 1940 krijgsgevangen genomen nabij Vijfkapelle.
Na de capitulatie van het Belgische Leger werd Frans Janssen samen met tal van andere krijgsgevangenen in open treinwagons naar Duitsland getransporteerd. Tijdens het transport waren de gevangenen grotendeels op zichzelf aangewezen. Veel voedsel was er immers niet voorhanden. Volgens de overlevering van Frans Janssen overleefden zij de rit op basis van ‘groes en water’. Tijdens de zeldzame rustpauzes, probeerden de gevangenen zoveel mogelijk gras te plukken om zo de honger te stillen. Ook water werd op alle mogelijke wijzen gezocht. In beekjes, plassen, ... Van 2 juni 1940 tot en met 11 januari 1942 verbleef Frans Janssen in gevangenschap in Stalag XA bij Schleswig. Hij kreeg gevangenennummer 21.086. Op 1 april 1942 zaten er in Stalag XA zo’n 2.822 Belgische soldaten opgesloten. Frans Janssen was een van hen.
Tijdens zijn gevangenschap werd Frans tewerkgesteld buiten het kamp bij de Firma Max Horst ‘Schlachterei und Wurstfabrik’. Mogelijk werd Frans omwille van het beroep van zijn broer (slachter) geselecteerd voor dat specifieke buitenwerk. Overdag werkte hij bij slachter Max Horst in Ratzeburg, tegen de avond werden Frans en de andere tewerkgestelde Belgische krijgsgevangenen terug naar het Hoofdkamp gebracht. Door die taak kon Frans af en toe een extraatje bekomen en zo het gammele kamprantsoen aanvullen. Op die manier bleef hij in relatief goede gezondheid en kon er in het kamp ook al eens iets geruild worden.
Aan het thuisfront werd maandenlang het ergste gevreesd tot op een zekere dag ‘Madam Frainet’ uit Leopoldsburg naar de Vaartstraat in Balen afzakte. De familie Janssen had tijdens het Interbellum in de Statiestraat te Leopoldsburg gewoond, waar Frans als beroepsmilitair verbleef en zijn vrouw een winkel uitbaatte. Mevrouw Frainet was jarenlang de buurvrouw van de familie Janssen. Via Mevrouw Frainet kwam, ongeveer 9 maanden na de Duitse inval, een eerste brief en daarmee ook een geruststellend teken van leven vanuit Duitsland tot bij de familie. De brief van Frans werd clandestien, in de zoom van een kapotjas vernaaid, meegebracht door een vrijgelaten Belgische militair en vervolgens via Mevrouw Frainet aan de familie bezorgd.
Op 10-11 januari 1942 werd Frans Janssen, samen met tal van andere Belgische Krijgsgevangenen, vrijgelaten en met een trein van het ‘Roode Kruis’ naar België gerepatrieerd. Voor de terugreis wist Frans een houten reiskoffer te bemachtigen, waarop zijn naam werd aanbracht. De koffer werd tot op de dag van vandaag bij de familie bewaard en is een uniek aandenken aan het krijgsgevangenschap van Frans Janssen.
Op 10-11 januari 1942 werd Frans Janssen, samen met tal van andere Belgische Krijgsgevangenen, vrijgelaten en met een trein van het ‘Roode Kruis’ naar België gerepatrieerd. Voor de terugreis wist Frans een houten reiskoffer te bemachtigen, waarop zijn naam werd aanbracht. De koffer werd tot op de dag van vandaag bij de familie bewaard en is een uniek aandenken aan het krijgsgevangenschap van Frans Janssen.
Na zijn vrijlating werd Frans, als voormalig beroepsmilitair, onmiddellijk ter beschikking gesteld van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening en diende hij als medewerker van Winterhulp in Balen-Neet. Die functie behield hij tot aan de Bevrijding.
Op 1 oktober 1944 werd hij opnieuw opgenomen in de getalsterkte van het Belgische Leger. Hij kreeg stamnummer S-7035. Vanaf 16 augustus 1945 werd hij aangeduid voor dienst in de administratieve compagnie van Limburg en later, vanaf 31 augustus 1945, in de administratieve compagnie van het Kamp van Beverlo (Kazerneringsdienst). Na een korte periode van dienstheropneming deed Frans Janssen een aanvraag om het contact te beëindigen en werd hij op onbepaald verlof gestuurd. Na zijn carrière bij het Belgische Leger werd hij broodafvoerder in Olmen. Zijn schoonzuster was namelijk gehuwd met bakker Jennen uit de Veldstraat in Olmen.
Frans Janssen werd gedecoreerd met de ‘Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste sabels’; de ‘Medaille van Krijgsgevangene met 2 baretten’; het ‘Militair Kruis 2de Klasse’; de ‘Herinneringsmedaille Albert I’ en de ‘Medaille van Militair Strijder 40-45’. Frans Janssen werd 86 jaar en overleed op 2 april 1998.
Op 1 oktober 1944 werd hij opnieuw opgenomen in de getalsterkte van het Belgische Leger. Hij kreeg stamnummer S-7035. Vanaf 16 augustus 1945 werd hij aangeduid voor dienst in de administratieve compagnie van Limburg en later, vanaf 31 augustus 1945, in de administratieve compagnie van het Kamp van Beverlo (Kazerneringsdienst). Na een korte periode van dienstheropneming deed Frans Janssen een aanvraag om het contact te beëindigen en werd hij op onbepaald verlof gestuurd. Na zijn carrière bij het Belgische Leger werd hij broodafvoerder in Olmen. Zijn schoonzuster was namelijk gehuwd met bakker Jennen uit de Veldstraat in Olmen.
Frans Janssen werd gedecoreerd met de ‘Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste sabels’; de ‘Medaille van Krijgsgevangene met 2 baretten’; het ‘Militair Kruis 2de Klasse’; de ‘Herinneringsmedaille Albert I’ en de ‘Medaille van Militair Strijder 40-45’. Frans Janssen werd 86 jaar en overleed op 2 april 1998.
3. Het 1ste Regiment Jagers te Paard tijdens de Achttiendaagse Veldtocht
Het 1ste Regiment Jagers te Paard behoorde tot de actieve cavalerieregimenten en was op de vooravond van de oorlog reeds volledig gemotoriseerd. Bij de Inval van 10 mei 1940 was de eenheid gelegen aan de Vooruitgeschoven Stelling bij het Verbindingskanaal Maas-Schelde (Zuid-Willemsvaart) en kreeg het de Ondersector Neeroeteren-Eisden als standplaats. Het hoofdkwartier van de eenheid werd gevestigd in As. Het regiment bestond uit 2 Groepen van elk 3 Eskadrons (2 Eskadrons Fuseliers en 1 Eskadron Klein Geschut), een Eskadron Pantserwagens en een Stafeskadron. Het 2de Eskadron Fuseliers, waar Frans Janssen deel van uitmaakte, stond onder leiding van Commandant L. Rousseaux.
De manschappen van het 1ste Regiment Jagers te Paard hadden als taak de wacht te houden nabij de Belgisch-Nederlandse grens en in dat gebied patrouilles uit te sturen. Daarnaast moesten de Jagers, in geval van oorlog, de bruggen over het Grenskanaal en het Verbindingskanaal vernietigen om daarna terug te trekken naar de Dekkingsstelling achter het Albertkanaal. Omdat de troepen zich vlakbij de Nederlandse grens bevonden, kwamen zij op 10 mei 1940 meteen in contact met de eerste Duitse aanvalsgolven. Nadat de nodige strategische vernielingen werden uitgevoerd, trokken de manschappen zich terug in de richting van het Albertkanaal. Het 1steRegiment Jagers te Paard moest postvatten op de lijn Molenbeek–Kortessem–Kerniel. De cavaleristen moesten een verdedigingslinie opwerpen, dwars op het Albertkanaal, om de andere eenheden nabij het Kanaal in de flank te beveiligen.
Tijdens de gevechten aan de ‘Bretel van Kortessem’, de bijnaam van de opgeworpen dwarsstelling, kwam ook Balenaar Isidoor René Volders om het leven. René was eveneens motorrijder in het 1ste Regiment Jagers te Paard. Hij werd op 11 mei 1940 in de nabijheid van Gors-Opleeuw dodelijk getroffen door vijandelijk vuur tijdens een verkenningstocht met de motorfiets. (Op het graf van Rene Volders staat 12 mei 1940 als overlijdensdatum.)
Het 1ste Regiment Jagers te Paard behoorde tot de actieve cavalerieregimenten en was op de vooravond van de oorlog reeds volledig gemotoriseerd. Bij de Inval van 10 mei 1940 was de eenheid gelegen aan de Vooruitgeschoven Stelling bij het Verbindingskanaal Maas-Schelde (Zuid-Willemsvaart) en kreeg het de Ondersector Neeroeteren-Eisden als standplaats. Het hoofdkwartier van de eenheid werd gevestigd in As. Het regiment bestond uit 2 Groepen van elk 3 Eskadrons (2 Eskadrons Fuseliers en 1 Eskadron Klein Geschut), een Eskadron Pantserwagens en een Stafeskadron. Het 2de Eskadron Fuseliers, waar Frans Janssen deel van uitmaakte, stond onder leiding van Commandant L. Rousseaux.
De manschappen van het 1ste Regiment Jagers te Paard hadden als taak de wacht te houden nabij de Belgisch-Nederlandse grens en in dat gebied patrouilles uit te sturen. Daarnaast moesten de Jagers, in geval van oorlog, de bruggen over het Grenskanaal en het Verbindingskanaal vernietigen om daarna terug te trekken naar de Dekkingsstelling achter het Albertkanaal. Omdat de troepen zich vlakbij de Nederlandse grens bevonden, kwamen zij op 10 mei 1940 meteen in contact met de eerste Duitse aanvalsgolven. Nadat de nodige strategische vernielingen werden uitgevoerd, trokken de manschappen zich terug in de richting van het Albertkanaal. Het 1steRegiment Jagers te Paard moest postvatten op de lijn Molenbeek–Kortessem–Kerniel. De cavaleristen moesten een verdedigingslinie opwerpen, dwars op het Albertkanaal, om de andere eenheden nabij het Kanaal in de flank te beveiligen.
Tijdens de gevechten aan de ‘Bretel van Kortessem’, de bijnaam van de opgeworpen dwarsstelling, kwam ook Balenaar Isidoor René Volders om het leven. René was eveneens motorrijder in het 1ste Regiment Jagers te Paard. Hij werd op 11 mei 1940 in de nabijheid van Gors-Opleeuw dodelijk getroffen door vijandelijk vuur tijdens een verkenningstocht met de motorfiets. (Op het graf van Rene Volders staat 12 mei 1940 als overlijdensdatum.)
Op 12 mei verplaatste het regiment zich in de richting van de Demer-Gete-Stelling. Een dag later kreeg de eenheid daar de Ondersector Halen-Aarschot toegewezen. Tijdens de avond van 13 mei 1940 werd echter reeds de terugtocht bevolen en verlieten de manschappen langzaam de stellingen om te hergroeperen nabij Brussel. Van 14 tot 15 mei werd de eenheid op rust gesteld en in reserve gehouden. Daarna werd ook de terugtrekking van de K.W.-Linie naar de lijn Terneuzen-Gent-Oudenaarde bevolen. Tussen 16 en 19 mei bevonden de manschappen zich in het gebied nabij Dendermonde (Boven Zeeschelde).
Op 19 mei 1940 trokken de Duitsers nabij Antwerpen over de Schelde en rukten zij op in het Waasland. Het 1ste Regiment Jagers te Paard werd vervolgens, op 20 mei 1940, verplaatst naar het Sas van Gent (Beneden Zeeschelde) met als opdracht contact te maken met de vijand en de verdere Duitse opmars doorheen het Waasland te vertragen. In dat gebied bleven de manschappen actief tot en met 26 mei 1940.
In de nacht van 26 op 27 mei 1940 trokken de eenheden van het regiment zich terug achter het Afleidingskanaal van de Leie en verzamelden de Jagers zich ten zuidoosten van Zeebrugge. Een dag later, in de nacht van 27 op 28 mei, werden de troepen wederom teruggetrokken uit de strijd en begaf het regiment zich naar de regio Oostkamp. Daar legde het 1ste Regiment Jagers te Paard uiteindelijk de wapens neer in de ochtend van 28 mei 1940.
Tijdens de Achttiendaagse Veldtocht kwamen 3 officieren, 4 onderofficieren, 6 brigadiers en 35 soldaten van het regiment om het leven. Onder de doden viel ook één Balenaar te betreuren, René Isidoor Volders. (Zie ook Oorlogsslachtoffers.)
Dankwoord
Met expliciete dank aan de familie Janssen, in het bijzonder Maria en Victor, voor de schenking van de reiskoffer en overdracht van de motorhelm (April 2017). Eveneens bedankt voor de uitgebreide duiding bij het oorlogsverhaal van Frans Janssen en het ter beschikking stellen van de talrijke foto’s. Op deze manier kon opnieuw een prachtig stukje oorlogsgeschiedenis worden geborgen voor de toekomst.
Daarnaast ook een uitdrukkelijk woord van dank aan de familie Volders en Mevr. Rykers voor het bezorgen van de foto van René Volders.
Bronnen
Balen Bevrijd, Archief- en Documentatie.
Balen Bevrijd, Collectie bidprentjes.
Balen Bevrijd, Kopij van het Archief en de Fotocollectie van de Familie Janssen.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
De Belgische soldaat in de meidagen van 1940, (www. ABBL1940.be)
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgische leger in 1940, Lummen, 1966.
EVERE, DGHR – HRA, Militair Personeelsdossier Frans Janssen en Isidoor Volders.
Interviews Bram Dierckx – Familie Janssen, april 2017.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
Op 19 mei 1940 trokken de Duitsers nabij Antwerpen over de Schelde en rukten zij op in het Waasland. Het 1ste Regiment Jagers te Paard werd vervolgens, op 20 mei 1940, verplaatst naar het Sas van Gent (Beneden Zeeschelde) met als opdracht contact te maken met de vijand en de verdere Duitse opmars doorheen het Waasland te vertragen. In dat gebied bleven de manschappen actief tot en met 26 mei 1940.
In de nacht van 26 op 27 mei 1940 trokken de eenheden van het regiment zich terug achter het Afleidingskanaal van de Leie en verzamelden de Jagers zich ten zuidoosten van Zeebrugge. Een dag later, in de nacht van 27 op 28 mei, werden de troepen wederom teruggetrokken uit de strijd en begaf het regiment zich naar de regio Oostkamp. Daar legde het 1ste Regiment Jagers te Paard uiteindelijk de wapens neer in de ochtend van 28 mei 1940.
Tijdens de Achttiendaagse Veldtocht kwamen 3 officieren, 4 onderofficieren, 6 brigadiers en 35 soldaten van het regiment om het leven. Onder de doden viel ook één Balenaar te betreuren, René Isidoor Volders. (Zie ook Oorlogsslachtoffers.)
Dankwoord
Met expliciete dank aan de familie Janssen, in het bijzonder Maria en Victor, voor de schenking van de reiskoffer en overdracht van de motorhelm (April 2017). Eveneens bedankt voor de uitgebreide duiding bij het oorlogsverhaal van Frans Janssen en het ter beschikking stellen van de talrijke foto’s. Op deze manier kon opnieuw een prachtig stukje oorlogsgeschiedenis worden geborgen voor de toekomst.
Daarnaast ook een uitdrukkelijk woord van dank aan de familie Volders en Mevr. Rykers voor het bezorgen van de foto van René Volders.
Bronnen
Balen Bevrijd, Archief- en Documentatie.
Balen Bevrijd, Collectie bidprentjes.
Balen Bevrijd, Kopij van het Archief en de Fotocollectie van de Familie Janssen.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
De Belgische soldaat in de meidagen van 1940, (www. ABBL1940.be)
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgische leger in 1940, Lummen, 1966.
EVERE, DGHR – HRA, Militair Personeelsdossier Frans Janssen en Isidoor Volders.
Interviews Bram Dierckx – Familie Janssen, april 2017.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
Juni 2017
Het Object van de Maand Juni is een Nederlands bankbiljet van 1 Gulden uit het jaar 1939. Op het eerste zicht niet veel bijzonders, ware het niet dat het item in 1944 werd achtergelaten te Balen, samen met een foto, en is gesigneerd door een van de Engelse Bevrijders.
In september 1944, tijdens de eerste dagen na de Bevrijding, werden te Balen verschillende Engelse militairen ingekwartierd in grote openbare gebouwen zoals de Gemeentescholen en de Parochiezaal. Daarnaast werden ook heel wat Bevrijdingstroepen opgevangen bij burgers.
In september 1944, tijdens de eerste dagen na de Bevrijding, werden te Balen verschillende Engelse militairen ingekwartierd in grote openbare gebouwen zoals de Gemeentescholen en de Parochiezaal. Daarnaast werden ook heel wat Bevrijdingstroepen opgevangen bij burgers.
Het getoonde geldbriefje werd gesigneerd door een Engelse soldaat die was ingekwartierd bij de familie Geuens op de Markt in Balen. Naast het woonhuis van de familie Geuens was een grote zaal gelegen die genoeg ruimte bood om enkele militairen in te kwartieren. Ook tijdens de mobilisatieperiode had het gebouw reeds gediend om Belgische soldaten onderdak te geven. Vanaf midden september 1944 namen enkele militairen van de Engelse R.A.S.C. hun intrek in de zaal en werd er een veldkeuken geïnstalleerd.
Het Royal Army Service Corps of kortweg de RASC was een legeronderdeel dat verantwoordelijk was voor de bevoorrading en het transport in brede zin. Op het vlak van bevoorrading diende het corps de vechtende onderdelen te ondersteunen met voedselvoorzieningen, brandstof, munitie en diverse uitrustingsmaterialen. Ook de transporttak was enorm breed, gaande van goederentransport tot personenvervoer en rijdende winkels.
Bij het vertrek van de Engelse RASC-soldaten uit Balen werden nog snel informatie en foto’s uitgewisseld met de gastfamilies. Via een bankbiljet en een foto bleven ook de persoonlijke gegevens van één specifieke soldaat achter bij de familie Geuens. Door die uitwisseling konden zowel een naam als gezicht worden geplakt op één van de Balense Bevrijders.
Het biljet bevat het volgende opschrift:
Alfred Wreggitt
18 Hull Road
1944
R.A.S.C.
York
England
Soldaat A. Wreggitt behoorde tot het Royal Army Service Corps en was afkomstig uit het Engelse York. Hij was slachter ('Butcher') van beroep en diende in een veldkeuken van de RASC.
Het Royal Army Service Corps of kortweg de RASC was een legeronderdeel dat verantwoordelijk was voor de bevoorrading en het transport in brede zin. Op het vlak van bevoorrading diende het corps de vechtende onderdelen te ondersteunen met voedselvoorzieningen, brandstof, munitie en diverse uitrustingsmaterialen. Ook de transporttak was enorm breed, gaande van goederentransport tot personenvervoer en rijdende winkels.
Bij het vertrek van de Engelse RASC-soldaten uit Balen werden nog snel informatie en foto’s uitgewisseld met de gastfamilies. Via een bankbiljet en een foto bleven ook de persoonlijke gegevens van één specifieke soldaat achter bij de familie Geuens. Door die uitwisseling konden zowel een naam als gezicht worden geplakt op één van de Balense Bevrijders.
Het biljet bevat het volgende opschrift:
Alfred Wreggitt
18 Hull Road
1944
R.A.S.C.
York
England
Soldaat A. Wreggitt behoorde tot het Royal Army Service Corps en was afkomstig uit het Engelse York. Hij was slachter ('Butcher') van beroep en diende in een veldkeuken van de RASC.
Deze kleine, maar unieke bevrijdingssouvenirs werden tot op de dag van vandaag bewaard en gekoesterd door de gastfamilie. Via een schenking kon het item ook worden geborgen voor de toekomst.
Met oprechte dank aan de gastfamilie! - Schenking Mevrouw J. Hinsch (dochter van Frans Hinsch en Maria Theresia Geuens).
Bronnen
Interview Bram Dierckx - J. Hinsch, maart-april 2017.
BRADLEY, M. en CHAPPELL, M., The British Army 1939-45, 2002.
DOYLE, P. en EVANS, P., The British soldier in Europe, 1939-1945, Wiltshire, 2009.
Met oprechte dank aan de gastfamilie! - Schenking Mevrouw J. Hinsch (dochter van Frans Hinsch en Maria Theresia Geuens).
Bronnen
Interview Bram Dierckx - J. Hinsch, maart-april 2017.
BRADLEY, M. en CHAPPELL, M., The British Army 1939-45, 2002.
DOYLE, P. en EVANS, P., The British soldier in Europe, 1939-1945, Wiltshire, 2009.
Juli 2017
1. De Vlaamsche Wacht
1.1 Oprichting
Het ontstaan van de Vlaamsche Wacht vond zijn oorsprong binnen de kaders van de ‘Vereniging van Vlaamse Oud-Strijders’ of kortweg ‘VOS’. Die organisatie groepeerde alle Vlaamse krachten die enigszins militair geschoold waren. De VOS was nauw betrokken bij de werking van het VNV en kreeg om die reden van de Duitse militaire bevelhebber binnen België en Noord Frankrijk de opdracht om een ‘Vlaamsche Wacht’ op te richten. Na de Duitse inval in België was de ‘Vereniging van Vlaamse Oud-Strijders’ de enige erkende en toegelaten oud-strijdersorganisatie binnen België. Volgens alle aangetroffen bronnen was het initiatief tot oprichting van de Vlaamsche Wacht een Duits voorstel.
Door de (op touw zijnde) oorlog met Rusland had het Duitse leger meer actieve soldaten nodig. De Landesschütschen-Bataljons, die de bezetting verzekerden in België, werden vrijgemaakt voor het oostfront en vervangen door de Vlaamsche Wacht en de ‘Garde Walonne’, kortom door de Landeseigene Kräfte. De bedoeling van de tandem VOS-VNV was om Vlaamse elementen aan te werven voor de bestaande politiekorpsen. In april 1941 had de Duitse bezetter gedreigd om de Belgische Rijkswacht, die door een tekort aan officieren ontredderd was, onder bevel te plaatsen van een Duitse beheerder.
De nieuwe Secretaris Generaal van Binnenlandse Zaken, Gerard Romseé, voorkwam die ingreep door de Rijkswacht te reorganiseren en een aantal Belgische legerofficieren in de Rijkswacht op te nemen. Hij vond weerklank bij enkele voormalige Belgische officieren die na de Campagne van Mei 1940 geïnterneerd waren in het Duitse krijgsgevangenkamp van Lückenwalde. Romseé stond ook nauw in contact met de VOS, die immers als doel had: zoveel mogelijk Belgische (Vlaamse) krijgsgevangenen laten vrijstellen en een groot aantal gedemobiliseerde Belgische soldaten een eerlijke broodwinning bezorgen.
1.2 Rekrutering
De eerste lichting bestond bijna uitsluitend uit oud-soldaten van het Belgische leger. Als officieren werden enkel actieve officieren van het Belgische leger aangeworven, mits bemiddeling van de in Duitsland opgerichte Luitenant De Windekring in het krijgsgevangenkamp van Lückenwalde.
De eerste lichting van de Vlaamsche Wacht werd op 3 juni 1941 opgeroepen om zich aan te melden in de Cavaleriekazerne (Polygoon) van Maria-ter-Heide (Brasschaat). Bij het ontstaan der Vlaamsche Wacht was het Lidmaatschap bij de VOS verplicht. Later gebeurde de aanwerving door de lokale en provinciale afdelingen van het VNV en op de Centrale te Brussel. De eerste wervingsoproep van de Vlaamsche Wacht was een gigantisch succes: meer dan 800 oudgedienden van het Belgische leger boden zich aan, zowel reserveofficieren, onderofficieren als manschappen. Op 17 juni 1941 richtte de ‘Gouverneur der Provincie Antwerpen’ (Jan Grauls) in naam van de Duitse overheid een brief aan alle burgemeesters binnen de provincie om hen het oprichten van de Vlaamsche Wacht duidelijk te maken.
Via een brief van het Provinciebestuur van Antwerpen, gericht aan alle burgemeesters, kan worden afgeleid dat de Vlaamsche Wacht op 17 juni 1941 (datum van rondschrijven) actief werd op Antwerpse bodem:
“Heer burgemeester,
Namens de Duitsche overheid, heb ik de eer U mede te deelen dat in het gebied van den Militairen Bevelhebber van Belgie en Noord Frankrijk een Vlaamsche Wachtafdeeling tot stand is gekomen. De manschappen ervan worden voorzien van een uniform waarvan de bestanddeelen genomen werden uit den buit voortkomende van het Belgisch leger. Als bijzonder kenteeken dragen zij in roode kleur een eikenloof borduursel met het nummer (in Romeinsch schrift) der afdeeling, gestikt op de muts en op de rechterborstzijde van de vest. De leden dezer wacht worden thans opgeleid en zijn nog niet in werkelijken dienst getreden. Hun bevoegdheid zal later worden vastgesteld. Ik verzoek U uw politie met onderhavig bericht in kennis te stellen.
De gouverneur a.i.
J. Grauls”
Toch enige bemerkingen met het rondschrijven van het provinciebestuur:
De leden van de Vlaamsche Wacht droegen een eikenloof borduursel uit witte kleur. Mogelijk is er in de brief sprake van miscommunicatie vanuit de provincie of verwarren zij het kenteken met de opgerichte Waalse Wacht, de Garde Wallone? Of werd de Franstalige brief letterlijk overgenomen? De manschappen van de Garde Walonne droegen namelijk ook een wit eikenloofborduursel, maar met rode cijfers der afdelingen.
1.1 Oprichting
Het ontstaan van de Vlaamsche Wacht vond zijn oorsprong binnen de kaders van de ‘Vereniging van Vlaamse Oud-Strijders’ of kortweg ‘VOS’. Die organisatie groepeerde alle Vlaamse krachten die enigszins militair geschoold waren. De VOS was nauw betrokken bij de werking van het VNV en kreeg om die reden van de Duitse militaire bevelhebber binnen België en Noord Frankrijk de opdracht om een ‘Vlaamsche Wacht’ op te richten. Na de Duitse inval in België was de ‘Vereniging van Vlaamse Oud-Strijders’ de enige erkende en toegelaten oud-strijdersorganisatie binnen België. Volgens alle aangetroffen bronnen was het initiatief tot oprichting van de Vlaamsche Wacht een Duits voorstel.
Door de (op touw zijnde) oorlog met Rusland had het Duitse leger meer actieve soldaten nodig. De Landesschütschen-Bataljons, die de bezetting verzekerden in België, werden vrijgemaakt voor het oostfront en vervangen door de Vlaamsche Wacht en de ‘Garde Walonne’, kortom door de Landeseigene Kräfte. De bedoeling van de tandem VOS-VNV was om Vlaamse elementen aan te werven voor de bestaande politiekorpsen. In april 1941 had de Duitse bezetter gedreigd om de Belgische Rijkswacht, die door een tekort aan officieren ontredderd was, onder bevel te plaatsen van een Duitse beheerder.
De nieuwe Secretaris Generaal van Binnenlandse Zaken, Gerard Romseé, voorkwam die ingreep door de Rijkswacht te reorganiseren en een aantal Belgische legerofficieren in de Rijkswacht op te nemen. Hij vond weerklank bij enkele voormalige Belgische officieren die na de Campagne van Mei 1940 geïnterneerd waren in het Duitse krijgsgevangenkamp van Lückenwalde. Romseé stond ook nauw in contact met de VOS, die immers als doel had: zoveel mogelijk Belgische (Vlaamse) krijgsgevangenen laten vrijstellen en een groot aantal gedemobiliseerde Belgische soldaten een eerlijke broodwinning bezorgen.
1.2 Rekrutering
De eerste lichting bestond bijna uitsluitend uit oud-soldaten van het Belgische leger. Als officieren werden enkel actieve officieren van het Belgische leger aangeworven, mits bemiddeling van de in Duitsland opgerichte Luitenant De Windekring in het krijgsgevangenkamp van Lückenwalde.
De eerste lichting van de Vlaamsche Wacht werd op 3 juni 1941 opgeroepen om zich aan te melden in de Cavaleriekazerne (Polygoon) van Maria-ter-Heide (Brasschaat). Bij het ontstaan der Vlaamsche Wacht was het Lidmaatschap bij de VOS verplicht. Later gebeurde de aanwerving door de lokale en provinciale afdelingen van het VNV en op de Centrale te Brussel. De eerste wervingsoproep van de Vlaamsche Wacht was een gigantisch succes: meer dan 800 oudgedienden van het Belgische leger boden zich aan, zowel reserveofficieren, onderofficieren als manschappen. Op 17 juni 1941 richtte de ‘Gouverneur der Provincie Antwerpen’ (Jan Grauls) in naam van de Duitse overheid een brief aan alle burgemeesters binnen de provincie om hen het oprichten van de Vlaamsche Wacht duidelijk te maken.
Via een brief van het Provinciebestuur van Antwerpen, gericht aan alle burgemeesters, kan worden afgeleid dat de Vlaamsche Wacht op 17 juni 1941 (datum van rondschrijven) actief werd op Antwerpse bodem:
“Heer burgemeester,
Namens de Duitsche overheid, heb ik de eer U mede te deelen dat in het gebied van den Militairen Bevelhebber van Belgie en Noord Frankrijk een Vlaamsche Wachtafdeeling tot stand is gekomen. De manschappen ervan worden voorzien van een uniform waarvan de bestanddeelen genomen werden uit den buit voortkomende van het Belgisch leger. Als bijzonder kenteeken dragen zij in roode kleur een eikenloof borduursel met het nummer (in Romeinsch schrift) der afdeeling, gestikt op de muts en op de rechterborstzijde van de vest. De leden dezer wacht worden thans opgeleid en zijn nog niet in werkelijken dienst getreden. Hun bevoegdheid zal later worden vastgesteld. Ik verzoek U uw politie met onderhavig bericht in kennis te stellen.
De gouverneur a.i.
J. Grauls”
Toch enige bemerkingen met het rondschrijven van het provinciebestuur:
De leden van de Vlaamsche Wacht droegen een eikenloof borduursel uit witte kleur. Mogelijk is er in de brief sprake van miscommunicatie vanuit de provincie of verwarren zij het kenteken met de opgerichte Waalse Wacht, de Garde Wallone? Of werd de Franstalige brief letterlijk overgenomen? De manschappen van de Garde Walonne droegen namelijk ook een wit eikenloofborduursel, maar met rode cijfers der afdelingen.
1.3 Opleiding
De opleiding van de rekruten duurde gemiddeld zes weken en bestond uit een omscholing van Belgisch commando naar Duitse normen en een grondopleiding met en zonder geweer. De eerste Belgische officieren die te Maria-ter heide aankwamen,moesten verplicht binnen een tijdspanne van acht dagen alle Duitse bevelen vertalen, alsook de grond- en mars oefeningen omvormen naar Duits model. De dril was op zijn Duits, hard en intens. De driloefeningen werden steeds gehouden in de voormiddag, en in de namiddag was er tijd voor sport en ander onderricht.
De geestelijke scholing werd toevertrouwd aan de compagnie chef. Die sessies omvatten een degelijke nationaalsocialistische wereldbeschouwing en onderricht over de doelstellingen van de Vlaamsche Wacht. In Brasschaat werden er ook schietoefeningen gehouden, want de Vlaamsche Wachters werden bewapend met: geweren (Hollands model K 95 met een magazijn van 5 patronen); een bajonet mat lemmet van 350 mm; een pistool (een Franse Mie 1935 A) en een Duitse steelhandgranaat. Na het voltooien van de opleiding waren de Vlaamsche Wachters ook drager van een Schiessbuch (schietboek) dat enkel in de Duitse taal was opgesteld.
De keuze van het uniform werd donkerblauw. Iedere wachter diende ook in het bezit te zijn van een stamboek of Soldbuch. Dat document was het eenzelvigheidsbewijs van een Vlaamsche Wachter en bevatte alle gegevens van de drager. Het Soldbuch moest dan ook steeds bij de betreffende persoon te vinden zijn en diende gedragen te worden in de linkerbovenzak van de uniformjas.
Reeds van bij het ontstaan was sport een belangrijke factor binnen de Vlaamsche Wacht: turnen met of zonder geweer; atletiek in al zijn geledingen en zwemmen waren de belangrijkste sporten. Op regelmatige basis werden eveneens sportwedstrijden ingericht tussen de verschillende compagnieën en afdelingen.
1.4 Opstelling der Vlaamsche Wacht
De wachtopdrachten stemden overeen met die van de Landesschützen-Bataljons der Duitse Wehrmacht, wat betekende dat de leden van de Vlaamsche Wacht een soort van aanhangsel waren van de Duitse Wehrmacht (Wehrmachtgefolge) en dat vanaf het ontstaan in 1941 tot en met juni 1944. De eenheden stonden wel onder het bevel van Vlaamse militaire dienstoversten en de commandotaal was uitsluitend het Nederlands.
In juni 1944 (na de geallieerde landing in Normandië) werden de Vlaamsche Wachters verplicht om de eed op de Führer (Adolf Hitler, als opperbevelhebber der Duitse legers) af te leggen. Dat gebeurde in het kader van ’Schutz der Angehörigen der Erneuerungsbewegingen im Spannungsfall'. Ongeveer 73% van de Vlaamsche Wachters legden een eed af op de Führer en hadden vanaf toen dezelfde rechten en plichten als de Duitse Wehrmachtsoldaten. Nochtans was in het contract voorzien dat deelname aan militaire tussenkomsten of gevechtshandelingen uitgesloten was. De beëdigde Wachters droegen vanaf juni 1944 ook niet meer hun oude vertrouwde donkerblauwe uniformen. Die werden vervangen door de klederdracht van de Duitse Wehrmacht, maar met leeuwenschildje op de linkermouw. Sommige Wachters weigerden de eed af te leggen. Die personen behielden hun donkerblauwe uniformen en deden verdere wachtdienst aan het poederfabriek te Kaulille.
De opleiding van de rekruten duurde gemiddeld zes weken en bestond uit een omscholing van Belgisch commando naar Duitse normen en een grondopleiding met en zonder geweer. De eerste Belgische officieren die te Maria-ter heide aankwamen,moesten verplicht binnen een tijdspanne van acht dagen alle Duitse bevelen vertalen, alsook de grond- en mars oefeningen omvormen naar Duits model. De dril was op zijn Duits, hard en intens. De driloefeningen werden steeds gehouden in de voormiddag, en in de namiddag was er tijd voor sport en ander onderricht.
De geestelijke scholing werd toevertrouwd aan de compagnie chef. Die sessies omvatten een degelijke nationaalsocialistische wereldbeschouwing en onderricht over de doelstellingen van de Vlaamsche Wacht. In Brasschaat werden er ook schietoefeningen gehouden, want de Vlaamsche Wachters werden bewapend met: geweren (Hollands model K 95 met een magazijn van 5 patronen); een bajonet mat lemmet van 350 mm; een pistool (een Franse Mie 1935 A) en een Duitse steelhandgranaat. Na het voltooien van de opleiding waren de Vlaamsche Wachters ook drager van een Schiessbuch (schietboek) dat enkel in de Duitse taal was opgesteld.
De keuze van het uniform werd donkerblauw. Iedere wachter diende ook in het bezit te zijn van een stamboek of Soldbuch. Dat document was het eenzelvigheidsbewijs van een Vlaamsche Wachter en bevatte alle gegevens van de drager. Het Soldbuch moest dan ook steeds bij de betreffende persoon te vinden zijn en diende gedragen te worden in de linkerbovenzak van de uniformjas.
Reeds van bij het ontstaan was sport een belangrijke factor binnen de Vlaamsche Wacht: turnen met of zonder geweer; atletiek in al zijn geledingen en zwemmen waren de belangrijkste sporten. Op regelmatige basis werden eveneens sportwedstrijden ingericht tussen de verschillende compagnieën en afdelingen.
1.4 Opstelling der Vlaamsche Wacht
De wachtopdrachten stemden overeen met die van de Landesschützen-Bataljons der Duitse Wehrmacht, wat betekende dat de leden van de Vlaamsche Wacht een soort van aanhangsel waren van de Duitse Wehrmacht (Wehrmachtgefolge) en dat vanaf het ontstaan in 1941 tot en met juni 1944. De eenheden stonden wel onder het bevel van Vlaamse militaire dienstoversten en de commandotaal was uitsluitend het Nederlands.
In juni 1944 (na de geallieerde landing in Normandië) werden de Vlaamsche Wachters verplicht om de eed op de Führer (Adolf Hitler, als opperbevelhebber der Duitse legers) af te leggen. Dat gebeurde in het kader van ’Schutz der Angehörigen der Erneuerungsbewegingen im Spannungsfall'. Ongeveer 73% van de Vlaamsche Wachters legden een eed af op de Führer en hadden vanaf toen dezelfde rechten en plichten als de Duitse Wehrmachtsoldaten. Nochtans was in het contract voorzien dat deelname aan militaire tussenkomsten of gevechtshandelingen uitgesloten was. De beëdigde Wachters droegen vanaf juni 1944 ook niet meer hun oude vertrouwde donkerblauwe uniformen. Die werden vervangen door de klederdracht van de Duitse Wehrmacht, maar met leeuwenschildje op de linkermouw. Sommige Wachters weigerden de eed af te leggen. Die personen behielden hun donkerblauwe uniformen en deden verdere wachtdienst aan het poederfabriek te Kaulille.
1.5 Opdracht
De Vlaamsche Wacht kreeg, samen met de Landesschützen-Bataljons van de Duitse Wehrmacht als opdracht: het bewaken van openbare gebouwen, bruggen en wegen, spoorlijnen, kunstwerken en vooral het meewerken aan de handhaving van de openbare orde in het land. De Vlaamsche Wacht was een gewapend militair korps en als dusdanig geen politieke formatie.
1.6 Uniformen en kentekens der Vlaamsche Wacht
Bij de oprichting van de Vlaamsche Wacht, tussen 3 juni en 17 juli 1941, droegen de manschappen Belgische kakiuniformen. Vanaf 17 juli 1941 tot juni 1944 droegen de Wachters het bekende blauwe uniform. Die uniformen waren in feite blauw geverfde (oude) Belgische uniformen. Toen de Vlaamsche Wachters in juni 1944 Wehrmachtangehörigen werden,werd het blauwe uniform omgeruild voor het Duitse Feldgraue Wehrmachtuniform. De gevecht- of wachtkledij bestond uit: Blauw uniform; Hollandse helm met embleem der Vlaamsche Wacht; Hollands geweer en bajonet; ransel; korte schop; korte beenlappen; zwarte laarzen; gasmasker en patroontassen aan de koppelriem.
Op de veldmuts, kepie en op het linker vestzakje werd het embleem aangebracht: twee eikentakken met in het midden de nummers der Afdelingen I – II – III – IV en beiden in witte kleur. De Kanaalwacht had hetzelfde embleem maar zonder nummer der Afdeling. Vanaf einde 1943 droegen de Wachters ook een leeuwenschildje op de linkermouw.
De Vlaamsche Wacht kreeg, samen met de Landesschützen-Bataljons van de Duitse Wehrmacht als opdracht: het bewaken van openbare gebouwen, bruggen en wegen, spoorlijnen, kunstwerken en vooral het meewerken aan de handhaving van de openbare orde in het land. De Vlaamsche Wacht was een gewapend militair korps en als dusdanig geen politieke formatie.
1.6 Uniformen en kentekens der Vlaamsche Wacht
Bij de oprichting van de Vlaamsche Wacht, tussen 3 juni en 17 juli 1941, droegen de manschappen Belgische kakiuniformen. Vanaf 17 juli 1941 tot juni 1944 droegen de Wachters het bekende blauwe uniform. Die uniformen waren in feite blauw geverfde (oude) Belgische uniformen. Toen de Vlaamsche Wachters in juni 1944 Wehrmachtangehörigen werden,werd het blauwe uniform omgeruild voor het Duitse Feldgraue Wehrmachtuniform. De gevecht- of wachtkledij bestond uit: Blauw uniform; Hollandse helm met embleem der Vlaamsche Wacht; Hollands geweer en bajonet; ransel; korte schop; korte beenlappen; zwarte laarzen; gasmasker en patroontassen aan de koppelriem.
Op de veldmuts, kepie en op het linker vestzakje werd het embleem aangebracht: twee eikentakken met in het midden de nummers der Afdelingen I – II – III – IV en beiden in witte kleur. De Kanaalwacht had hetzelfde embleem maar zonder nummer der Afdeling. Vanaf einde 1943 droegen de Wachters ook een leeuwenschildje op de linkermouw.
1.7 Getalssterkte en organisatie
Anno 1943 omvatte de Vlaamsche Wacht drie Afdelingen met 12 compagnieën en bestond de getalsterkte in totaal uit 2.209 manschappen. In 1944 was het ledenaantal opgelopen tot 2.604. De Vlaamsche Wacht had toen reeds vier Afdelingen en een Verbindingsstaf in Brussel. Het Wachtkorps bestond toen uit 16 compagnieën en twee opleidingscompagnies in Gent en in Kontich.
Afdeling I
Afdeling I had Gent als garnizoensstad en telde een totaal van 4 actieve compagnieën en 1 opleidingscompagnie. De bevelhebber van Afdeling I was Majoor De Ron Felix.
Afdeling II
Afdeling II had Antwerpen als garnizoensstad en telde een totaal van 6 actieve compagnieën en 1 opleidingscompagnie. De bevelhebber van de Afdeling was Majoor De Bruyne Jef.
Afdeling III
Afdeling III had Brugge als garnizoensstad en telde een totaal van 3 actieve compagnieën. De bevelhebber van de eenheid was Majoor Wambeke Jan.
Afdeling IV
Afdeling IV had Brussel als garnizoensstad en telde een totaal van 3 actieve compagnieën:
- 1e en 2e compagnie Spoorwegwacht;
- 3e compagnie Kanaalwacht.
De bevelhebber van Afdeling IV was Kapitein De Bruyne Henri.
Volgens de structuur van de Vlaamsche Wacht werd elke compagnie onderverdeeld in drie pelotons. Elk peloton werd dan nog eens onderverdeeld in vier groepen.
Het is niet de bedoeling om de hele geschiedenis van de Vlaamsche Wacht te behandelen en daarom zal het artikel zich beperken tot de structuur en geschiedenis van Afdeling II en Afdeling IV. Die specifieke onderdelen hadden een bijzondere link met de gemeente Balen en de omliggende streek.
Anno 1943 omvatte de Vlaamsche Wacht drie Afdelingen met 12 compagnieën en bestond de getalsterkte in totaal uit 2.209 manschappen. In 1944 was het ledenaantal opgelopen tot 2.604. De Vlaamsche Wacht had toen reeds vier Afdelingen en een Verbindingsstaf in Brussel. Het Wachtkorps bestond toen uit 16 compagnieën en twee opleidingscompagnies in Gent en in Kontich.
Afdeling I
Afdeling I had Gent als garnizoensstad en telde een totaal van 4 actieve compagnieën en 1 opleidingscompagnie. De bevelhebber van Afdeling I was Majoor De Ron Felix.
Afdeling II
Afdeling II had Antwerpen als garnizoensstad en telde een totaal van 6 actieve compagnieën en 1 opleidingscompagnie. De bevelhebber van de Afdeling was Majoor De Bruyne Jef.
Afdeling III
Afdeling III had Brugge als garnizoensstad en telde een totaal van 3 actieve compagnieën. De bevelhebber van de eenheid was Majoor Wambeke Jan.
Afdeling IV
Afdeling IV had Brussel als garnizoensstad en telde een totaal van 3 actieve compagnieën:
- 1e en 2e compagnie Spoorwegwacht;
- 3e compagnie Kanaalwacht.
De bevelhebber van Afdeling IV was Kapitein De Bruyne Henri.
Volgens de structuur van de Vlaamsche Wacht werd elke compagnie onderverdeeld in drie pelotons. Elk peloton werd dan nog eens onderverdeeld in vier groepen.
Het is niet de bedoeling om de hele geschiedenis van de Vlaamsche Wacht te behandelen en daarom zal het artikel zich beperken tot de structuur en geschiedenis van Afdeling II en Afdeling IV. Die specifieke onderdelen hadden een bijzondere link met de gemeente Balen en de omliggende streek.
2. Afdeling II der Vlaamsche Wacht
2.1 De compagnieën van Afdeling II
De bevelhebber van Wachtafdeling II was Majoor Jozef De Bruyne en het stafkwartier bevond zich in de Van Schoonbekestraat in Antwerpen. De verschillende compagnieën van de Afdeling waren gekazerneerd in Antwerpen, Maaseik, Beverlo, Waterschei en Berchem. Alle compagnieën hadden een vaste standplaats, met uitzondering van de compagnies in Waterschei en Maaseik die onderling wisselden. Die aflossing gebeurde om de drie maanden.
2.1 De compagnieën van Afdeling II
De bevelhebber van Wachtafdeling II was Majoor Jozef De Bruyne en het stafkwartier bevond zich in de Van Schoonbekestraat in Antwerpen. De verschillende compagnieën van de Afdeling waren gekazerneerd in Antwerpen, Maaseik, Beverlo, Waterschei en Berchem. Alle compagnieën hadden een vaste standplaats, met uitzondering van de compagnies in Waterschei en Maaseik die onderling wisselden. Die aflossing gebeurde om de drie maanden.
1e compagnie
De eerste compagnie was gekazerneerd in de Kazerne St- Joris ofwel in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagniechefs waren(bij de oprichting) Kapitein Uten Jan en (later opgevolgd door) Kapitein Louwet Walter.
De eerste compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Via het gemeentearchief werd ontdekt dat bij aanvang van de Wachtpost bij de Poederfabriek van Balen-Wezel (P.R.B.) de 1e compagnie instond voor de bewaking van de fabrieksterreinen.
2e compagnie
De tweede compagnie was eveneens gekazerneerd in de Kazerne St- Joris of in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagniechefs waren (bij de oprichting) Eerste-Luitenant Marcel Ghijsen, (later opgevolgd door) Kapitein De Canck Albert en (nog eens opgevolgd door) Eerste-Luitenant Lode Maris.
De tweede compagnie kreeg dezelfde bewakingsposten aangewezen als de eerste compagnie:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Via het gemeentearchief werd ontdekt dat de Wachtpost aan de Poederfabriek in Balen-Wezel vanaf augustus 1942 werd overgenomen door de 2e compagnie.
De eerste compagnie was gekazerneerd in de Kazerne St- Joris ofwel in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagniechefs waren(bij de oprichting) Kapitein Uten Jan en (later opgevolgd door) Kapitein Louwet Walter.
De eerste compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Via het gemeentearchief werd ontdekt dat bij aanvang van de Wachtpost bij de Poederfabriek van Balen-Wezel (P.R.B.) de 1e compagnie instond voor de bewaking van de fabrieksterreinen.
2e compagnie
De tweede compagnie was eveneens gekazerneerd in de Kazerne St- Joris of in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagniechefs waren (bij de oprichting) Eerste-Luitenant Marcel Ghijsen, (later opgevolgd door) Kapitein De Canck Albert en (nog eens opgevolgd door) Eerste-Luitenant Lode Maris.
De tweede compagnie kreeg dezelfde bewakingsposten aangewezen als de eerste compagnie:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Via het gemeentearchief werd ontdekt dat de Wachtpost aan de Poederfabriek in Balen-Wezel vanaf augustus 1942 werd overgenomen door de 2e compagnie.
3e compagnie
De derde compagnie werd gekazerneerd in de Sint-Joriskazerne van Antwerpen, het Fort van Berchem (de Dupontkazerne), de kazerne in Maaseik en het Kamp bij Waterschei. De compagnie chef was Peeters Willem. Hij bekleedde die functie vanaf de oprichting tot de Bevrijdingsdagen van september 1944.
De derde compagnie kreeg net als de 1e en 2e compagnie dezelfde bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
In de gecodeerde berichten van de Inlichtingendienst ‘Luc en Marc’ werd eveneens teruggevonden dat er leden der Vlaamsche Wacht uit de eerste vier compagnieën werden ingezet om de bruggen van het Kempisch en het Albertkanaal te bewaken. De inlichtingsagenten van die dienst waren bijzonder actief in de streek van de Antwerpse- en Limburgse Kempen. Die clandestiene activiteiten hadden te maken met de aanwezigheid van het grote militaire kamp van Leopoldsburg. Via de geheime verslagen van de inlichtingsagenten kon we heel wat meer te weten worden gekomen over de militaire bezetting in de Limburgse gemeenten:
Service Marc: Inlichtingendienst Luc-Marc
Occupation militaire des communes Limburgoise
Inlichtingsagent VN/AR 223B
Feuille 54 - Courrier 12 du 02/06/43
- Pont Bree-Kinrooi: 15 gardes Flamands
- Lommel Barrier: 12 gardes noires
Feuille 53 - Courrier L3 du 14/07/43
- Bree: 15 Flamands de garde au pont
- Maaseyck: 100 gardesFlamands a la caserne
Feuille 52- Courrier L2 du 14/07/43
- Lommel: 30 gardesFlamands (ponts du canal)
Feuille 51 - Courrier L2 du 14/07/43
- Beringen: Pont canal 10 gardesFlamands
De derde compagnie werd gekazerneerd in de Sint-Joriskazerne van Antwerpen, het Fort van Berchem (de Dupontkazerne), de kazerne in Maaseik en het Kamp bij Waterschei. De compagnie chef was Peeters Willem. Hij bekleedde die functie vanaf de oprichting tot de Bevrijdingsdagen van september 1944.
De derde compagnie kreeg net als de 1e en 2e compagnie dezelfde bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
In de gecodeerde berichten van de Inlichtingendienst ‘Luc en Marc’ werd eveneens teruggevonden dat er leden der Vlaamsche Wacht uit de eerste vier compagnieën werden ingezet om de bruggen van het Kempisch en het Albertkanaal te bewaken. De inlichtingsagenten van die dienst waren bijzonder actief in de streek van de Antwerpse- en Limburgse Kempen. Die clandestiene activiteiten hadden te maken met de aanwezigheid van het grote militaire kamp van Leopoldsburg. Via de geheime verslagen van de inlichtingsagenten kon we heel wat meer te weten worden gekomen over de militaire bezetting in de Limburgse gemeenten:
Service Marc: Inlichtingendienst Luc-Marc
Occupation militaire des communes Limburgoise
Inlichtingsagent VN/AR 223B
Feuille 54 - Courrier 12 du 02/06/43
- Pont Bree-Kinrooi: 15 gardes Flamands
- Lommel Barrier: 12 gardes noires
Feuille 53 - Courrier L3 du 14/07/43
- Bree: 15 Flamands de garde au pont
- Maaseyck: 100 gardesFlamands a la caserne
Feuille 52- Courrier L2 du 14/07/43
- Lommel: 30 gardesFlamands (ponts du canal)
Feuille 51 - Courrier L2 du 14/07/43
- Beringen: Pont canal 10 gardesFlamands
4e compagnie
De vierde compagnie was gekazerneerd in de Kazerne St- Joris ofwel in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagnie chef was Kapitein Michel Bergs.
De vierde compagnie kreeg net zoals de anderecompagnieën van Afdeling II de volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Dood van Vlaamsche Wachter Petrus Feyen uit Retie
Toen de aanslagen van het Limburgse gewapende verzet tegen de collaborateurs in de herfst van 1943 frequenter werden viel er ook een slachtoffer te betreuren in de vierde compagnie. Het verhaal hierna werd integraal overgenomen uit het boek ‘Terreur in oorlogstijd’:
“Op 29 oktober 1943 keerden drie Vlaamsche Wachters vanuit Beringen terug naar hun kazerne te Beverlo. Plots werden zij beschoten. Eén van hen, Petrus Feyen bleef op slag dood. Pieter Feyen was afkomstig van Retie. Hij was 30 jaar en lid van de IIe wachtafdeling 4e compagnie. Behalve Vlaamsche Wachter was Feyen ook lid van het VNV.”
De vierde compagnie was gekazerneerd in de Kazerne St- Joris ofwel in de Generaal Drubbelkazerne in Antwerpen. De compagnie chef was Kapitein Michel Bergs.
De vierde compagnie kreeg net zoals de anderecompagnieën van Afdeling II de volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefooncentrale, militaire opslagplaatsen, elektriciteitscentrales, militaire bakkerij, Feldzeugstelle, kolenopslagplaatsen bij de Kielse vest, waterwerken te Mortsel, centrales te Kiel en te Merksem, haveninstellingen, forten te Walem.
- Limburg: bewaken van de kanaalbruggen te Beringen, Lommel en Bree. Wachtposten in de kazerne te Maaseik. Bewaking en bescherming van de Russische mijnarbeiders in het Kamp van Waterschei alsook de Poederfabriek van Kaulille.
Dood van Vlaamsche Wachter Petrus Feyen uit Retie
Toen de aanslagen van het Limburgse gewapende verzet tegen de collaborateurs in de herfst van 1943 frequenter werden viel er ook een slachtoffer te betreuren in de vierde compagnie. Het verhaal hierna werd integraal overgenomen uit het boek ‘Terreur in oorlogstijd’:
“Op 29 oktober 1943 keerden drie Vlaamsche Wachters vanuit Beringen terug naar hun kazerne te Beverlo. Plots werden zij beschoten. Eén van hen, Petrus Feyen bleef op slag dood. Pieter Feyen was afkomstig van Retie. Hij was 30 jaar en lid van de IIe wachtafdeling 4e compagnie. Behalve Vlaamsche Wachter was Feyen ook lid van het VNV.”
5e compagnie
De vijfde compagnie was gekazerneerd in de kazerne Sint-Joris, de Generaal Drubbelkazerne of de kazerne van de Begijnevest in Antwerpen. Bij de oprichting werd de compagnie geleid door Eerste-Luitenant De Canck Albert. Later nam hij het bevel over van de tweede compagnie met de rang van Kapitein.
De vijfde compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: kolenlager Kielse Vest, graansilo’s in de Antwerpse haven, aardappellager Antwerpen-zuid, telefooncentrale Kielse Vest, waterwerken Walem, verschillende haveninstellingen en dokken, ontluizingsstelle Cadixstraat, veldbakkerij van Kiel en Hoboken en het ijsfabriek ‘De Noordster’ te Borgerhout.
- Limburg: Limburgse mijnen.
De vijfde compagnie bezat eveneens de muziekkapel van Afdeling II. De vijfde compagnie werd uiteindelijk opgedoekt in december 1943 en de manschappen en kaders werden verdeeld onder de andere compagnieën. In de vijfde compagnie waren eveneens Balenaren actief.
Balense Vlaamsche Wachters in de 5e compagnie: Ferdinand en Karel Vanden Broek
Carolus Ludovicus (Karel) Vanden Broek werd geboren in Balen op 16 juni 1921 en zijn broer Ferdinand, eveneens geboren in Balen, op 14 juni 1923. Karel en Ferdinand lieten zich in 1941 inlijven binnen het VAVV en gingen aan de arbeid in de werkkampen van het VAVV op de Maat in Mol en te Winterslag in het kamp van Bokrijk.
Aan de Maat in Mol werden de manschapen van het VAVV ondergebracht in het Kasteel van de Maat en op den Diel. De manschappen kregen de opdracht om bomen te rooien en vruchtbare velden aan te leggen om er aardappelen en andere groenten op te telen. Die groenten werden geoogst en in de grote steden, waar de honger meer en meer toesloeg, onder de behoeftige bevolking verdeeld. In de werkkampen werden de arbeidsmannen gehuisvest, gekleed en gevoed. Zij ontvingen een uniform, een werkpak, een sporttenue alsook ondergoed en toiletgerief. Drie dekens en een paar lakens werden de vrijwilligers in gebruik gegeven. Gezien het werk in open lucht, was voor de mannen een dubbel rantsoen eten voorzien, dat door geschoolde koks werd bereid. Een dagelijkse soldij van 3 Fr. werd uitbetaald. De gehuwden en de personen die hun ouders ten laste namen, ontvingen daarenboven nog een speciale vergoeding.
Nog in hetzelfde jaar sloten de broers Vanden Broek zich aan bij de Vlaamsche Wacht. Ferdinand en Karel werden, na hun opleiding in de St-Joriskazerne te Antwerpen, begin 1942, ingedeeld bij de vijfde compagnie van Afdeling II der Vlaamsche Wacht.
In het boek ‘Vlaanderen in uniform - Deel 2’ staat een beknopt overzicht van de verschillende pelotonoversten, onderofficieren en brigadiers–wachters en van de verschillende bewakingsposten die de manschappen moesten bewaken:
“Vlaamsche Wacht - II afdeling – 5e compagnie
Kazerne St.- Joris of Generaal DrubbelkazerneBegijnevest Antwerpen.
Brigadiers- Wachters: […] gebroeders Vanden Broek […]”
Gedurende zijn dienst bij de Vlaamsche Wacht nam Ferdinand, in augustus 1942, het besluit om zich te melden als vrijwilliger voor het Vlaams Legioen. Toen broer Ferdinand zich vrijwillig meldde voor het Legioen wilde ook Karel mee naar het oostfront vertrekken. Ferdinand kon Karel, als oudste broer van het gezin, overtuigen om thuis te blijven en voor de familie te zorgen. Als lid van de Vlaamsche Wacht had Karel in Vlaanderen zijn handen vol. In december 1943 werd de 5e compagnie opgedoekt en werd Karel, samen met de rest van de manschappen, overgeplaatst naar andere eenheden.
Beide broers kwamen om het leven tijdens de gevechten in Rusland. Ferdinand sneuvelde op 22 maart 1943 nabij Krasny-Bor en Karel liet het leven in Petznik op 17 februari 1945.
De vijfde compagnie was gekazerneerd in de kazerne Sint-Joris, de Generaal Drubbelkazerne of de kazerne van de Begijnevest in Antwerpen. Bij de oprichting werd de compagnie geleid door Eerste-Luitenant De Canck Albert. Later nam hij het bevel over van de tweede compagnie met de rang van Kapitein.
De vijfde compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: kolenlager Kielse Vest, graansilo’s in de Antwerpse haven, aardappellager Antwerpen-zuid, telefooncentrale Kielse Vest, waterwerken Walem, verschillende haveninstellingen en dokken, ontluizingsstelle Cadixstraat, veldbakkerij van Kiel en Hoboken en het ijsfabriek ‘De Noordster’ te Borgerhout.
- Limburg: Limburgse mijnen.
De vijfde compagnie bezat eveneens de muziekkapel van Afdeling II. De vijfde compagnie werd uiteindelijk opgedoekt in december 1943 en de manschappen en kaders werden verdeeld onder de andere compagnieën. In de vijfde compagnie waren eveneens Balenaren actief.
Balense Vlaamsche Wachters in de 5e compagnie: Ferdinand en Karel Vanden Broek
Carolus Ludovicus (Karel) Vanden Broek werd geboren in Balen op 16 juni 1921 en zijn broer Ferdinand, eveneens geboren in Balen, op 14 juni 1923. Karel en Ferdinand lieten zich in 1941 inlijven binnen het VAVV en gingen aan de arbeid in de werkkampen van het VAVV op de Maat in Mol en te Winterslag in het kamp van Bokrijk.
Aan de Maat in Mol werden de manschapen van het VAVV ondergebracht in het Kasteel van de Maat en op den Diel. De manschappen kregen de opdracht om bomen te rooien en vruchtbare velden aan te leggen om er aardappelen en andere groenten op te telen. Die groenten werden geoogst en in de grote steden, waar de honger meer en meer toesloeg, onder de behoeftige bevolking verdeeld. In de werkkampen werden de arbeidsmannen gehuisvest, gekleed en gevoed. Zij ontvingen een uniform, een werkpak, een sporttenue alsook ondergoed en toiletgerief. Drie dekens en een paar lakens werden de vrijwilligers in gebruik gegeven. Gezien het werk in open lucht, was voor de mannen een dubbel rantsoen eten voorzien, dat door geschoolde koks werd bereid. Een dagelijkse soldij van 3 Fr. werd uitbetaald. De gehuwden en de personen die hun ouders ten laste namen, ontvingen daarenboven nog een speciale vergoeding.
Nog in hetzelfde jaar sloten de broers Vanden Broek zich aan bij de Vlaamsche Wacht. Ferdinand en Karel werden, na hun opleiding in de St-Joriskazerne te Antwerpen, begin 1942, ingedeeld bij de vijfde compagnie van Afdeling II der Vlaamsche Wacht.
In het boek ‘Vlaanderen in uniform - Deel 2’ staat een beknopt overzicht van de verschillende pelotonoversten, onderofficieren en brigadiers–wachters en van de verschillende bewakingsposten die de manschappen moesten bewaken:
“Vlaamsche Wacht - II afdeling – 5e compagnie
Kazerne St.- Joris of Generaal DrubbelkazerneBegijnevest Antwerpen.
Brigadiers- Wachters: […] gebroeders Vanden Broek […]”
Gedurende zijn dienst bij de Vlaamsche Wacht nam Ferdinand, in augustus 1942, het besluit om zich te melden als vrijwilliger voor het Vlaams Legioen. Toen broer Ferdinand zich vrijwillig meldde voor het Legioen wilde ook Karel mee naar het oostfront vertrekken. Ferdinand kon Karel, als oudste broer van het gezin, overtuigen om thuis te blijven en voor de familie te zorgen. Als lid van de Vlaamsche Wacht had Karel in Vlaanderen zijn handen vol. In december 1943 werd de 5e compagnie opgedoekt en werd Karel, samen met de rest van de manschappen, overgeplaatst naar andere eenheden.
Beide broers kwamen om het leven tijdens de gevechten in Rusland. Ferdinand sneuvelde op 22 maart 1943 nabij Krasny-Bor en Karel liet het leven in Petznik op 17 februari 1945.
Overlijden Vlaamsche Wachter Hubert Prinsen uit Mol
Wachter Hubert Prinsen werd geboren te Turnhout op 11 januari 1925 en overleed na een Britse luchtaanval op de haven van Antwerpen op 5 mei 1943. Hubert Prinsen was 18 jaar en lid van Afdeling II, 5e compagnie der Vlaamsche Wacht. Hij werd begraven te Mol op zaterdag 8 mei 1943.
Een volgend relaas, over het overlijden van Hubert Prinsen, van de hand van A. Bonte kon worden teruggevonden in het Maandblad Berkenkruis:
“Op die bewuste dag in mei 1943 was ik pas op de wachtpost aangekomen om er wachtdienst te doen. Het waren voedseldepots van de OT (OrganisationTodt) en de Wehrmacht, die wij dienden te bewaken. Amper een half uur voor ik op wacht moest kwam dit onverwachte bombardement. Het ganse wachtlokaal (boven de gaarkeuken) lag in puin. Na onszelf bevrijd te hebben uit deze ruïne, begaven wij ons direct naar de plaatsen waar onze kameraden op wacht stonden, ongeveer 7 à 8 man. Ik snelde naar de wachtpost die ik om 19 uur zou aflossen. Daar trof ik een ware ravage aan; de honderden tonnen haring, die hier in een open hangar opgestapeld lagen, werden onderste boven gewoeld. Op de plaats waar ik moest wacht-lopen vond ik mijn vriend Hubert Prinsen, zeer zwaar gewond naast een klein schuilhokje van de dokwerkers. Gezien het late uur was er niemand nog onder de hangars te bespeuren. Met nog een kameraad heb ik dan Hubert op een ladder gelegd, Zijn verwondingen zijn te gruwelijk om dit neer te schrijven. Zijn geweer had hij nog in de hand geklemd. Hij wou dit onder geen voorwendsel lossen. Bij het opheffen van onze vriend brak de ladder middendoor. Dan heb ik een deur afgebroken van dat schuilhokje en heb Hubert alzo tot op de weg kunnen dragen tot aan een camion van een particuliere firma, die onze verwondene naar de kliniek.”
Wachter Hubert Prinsen werd geboren te Turnhout op 11 januari 1925 en overleed na een Britse luchtaanval op de haven van Antwerpen op 5 mei 1943. Hubert Prinsen was 18 jaar en lid van Afdeling II, 5e compagnie der Vlaamsche Wacht. Hij werd begraven te Mol op zaterdag 8 mei 1943.
Een volgend relaas, over het overlijden van Hubert Prinsen, van de hand van A. Bonte kon worden teruggevonden in het Maandblad Berkenkruis:
“Op die bewuste dag in mei 1943 was ik pas op de wachtpost aangekomen om er wachtdienst te doen. Het waren voedseldepots van de OT (OrganisationTodt) en de Wehrmacht, die wij dienden te bewaken. Amper een half uur voor ik op wacht moest kwam dit onverwachte bombardement. Het ganse wachtlokaal (boven de gaarkeuken) lag in puin. Na onszelf bevrijd te hebben uit deze ruïne, begaven wij ons direct naar de plaatsen waar onze kameraden op wacht stonden, ongeveer 7 à 8 man. Ik snelde naar de wachtpost die ik om 19 uur zou aflossen. Daar trof ik een ware ravage aan; de honderden tonnen haring, die hier in een open hangar opgestapeld lagen, werden onderste boven gewoeld. Op de plaats waar ik moest wacht-lopen vond ik mijn vriend Hubert Prinsen, zeer zwaar gewond naast een klein schuilhokje van de dokwerkers. Gezien het late uur was er niemand nog onder de hangars te bespeuren. Met nog een kameraad heb ik dan Hubert op een ladder gelegd, Zijn verwondingen zijn te gruwelijk om dit neer te schrijven. Zijn geweer had hij nog in de hand geklemd. Hij wou dit onder geen voorwendsel lossen. Bij het opheffen van onze vriend brak de ladder middendoor. Dan heb ik een deur afgebroken van dat schuilhokje en heb Hubert alzo tot op de weg kunnen dragen tot aan een camion van een particuliere firma, die onze verwondene naar de kliniek.”
6e compagnie
De zesde compagnie was eerst gekazerneerd in het fort van Berchem en daarna in de Generaal Drubbelkazerne. In 1943 werd de compagnie overgeplaatst naar Beverlo en Waterschei. In 1944 werd de eenheid terug overgeplaatst naar de Drubbelkazerne in Antwerpen. Einde augustus 1944 werd de compagnie opnieuw verlegd naar het Fort van Wilrijk, met het oog op de verdediging van Antwerpen en in het bijzonder bij de stellingen aan de Wezenberg.
Bij de oprichting was de compagniechef Kapitein Wambeke Jan. Hij werd later opgevolgd door Eerste-Luitenant, later Kapitein, Louwet Walter.
De zesde compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefoon- en elektriciteitscentrale van Berchem en Borgerhout, kolenlager Kielse Vest, Fort van Zwijndrecht, Fort van Walem en Kruibeke.
- Limburg: Russische mijnwerkerskampen van Waterschei.
In het boek ‘Russische krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945, leven en werken in oorlogstijd’ staat eveneens vermeld dat de zesde compagnie een tijdje actief was in Beringen. Eén compagnie van de Vlaamsche Wacht stond in voor de bewaking van de Russische gevangenen in Beringen, Zolder en Houthalen. De Vlaamsche Wachters waren van 2 augustus tot hun vertrek op 9 september 1942 ingekwartierd in klaslokalen van het Gemeentelijk Sint-Jozefscollege te Beringen.
“Flämische Wachtabteilung II – Schule Kohlenminenstrasse. Anförderung 17/07/1942.
Voor het vertrek van de Vlaamsche Wachtafdeling II – 6e Kompagnie – Feldpostnummer 09425 Y naar haar nieuw kwartier in Maaseik op 9 september 1942, maakte O/OFF Van Mol de geleverde meubilering en gebruiksvoorwerpen weer aan de gemeente Beringen over.”
9e compagnie
Over het bestaan van de negende compagnie zijn slechts enkele sporadische gegevens voor handen. Het is mogelijk dat die compagnie, ontstaan in 1941, later werd opgedoekt en de manschappen werden verdeeld over de andere compagnieën. In de periode 1941-1942 was de compagnie alvast gelegen te Leopoldsburg in het Kamp van Beverlo. De compagniechef was Eerste-Luitenant Van de Perre.
Over de bewakingsposten, die de 9e compagnie aangewezen kreeg, is niets gekend. Omdat de eenheid in Beverlo gekazerneerd werd, moeten de bewakingsposten zich bevonden hebben in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
De zesde compagnie was eerst gekazerneerd in het fort van Berchem en daarna in de Generaal Drubbelkazerne. In 1943 werd de compagnie overgeplaatst naar Beverlo en Waterschei. In 1944 werd de eenheid terug overgeplaatst naar de Drubbelkazerne in Antwerpen. Einde augustus 1944 werd de compagnie opnieuw verlegd naar het Fort van Wilrijk, met het oog op de verdediging van Antwerpen en in het bijzonder bij de stellingen aan de Wezenberg.
Bij de oprichting was de compagniechef Kapitein Wambeke Jan. Hij werd later opgevolgd door Eerste-Luitenant, later Kapitein, Louwet Walter.
De zesde compagnie kreeg volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: telefoon- en elektriciteitscentrale van Berchem en Borgerhout, kolenlager Kielse Vest, Fort van Zwijndrecht, Fort van Walem en Kruibeke.
- Limburg: Russische mijnwerkerskampen van Waterschei.
In het boek ‘Russische krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945, leven en werken in oorlogstijd’ staat eveneens vermeld dat de zesde compagnie een tijdje actief was in Beringen. Eén compagnie van de Vlaamsche Wacht stond in voor de bewaking van de Russische gevangenen in Beringen, Zolder en Houthalen. De Vlaamsche Wachters waren van 2 augustus tot hun vertrek op 9 september 1942 ingekwartierd in klaslokalen van het Gemeentelijk Sint-Jozefscollege te Beringen.
“Flämische Wachtabteilung II – Schule Kohlenminenstrasse. Anförderung 17/07/1942.
Voor het vertrek van de Vlaamsche Wachtafdeling II – 6e Kompagnie – Feldpostnummer 09425 Y naar haar nieuw kwartier in Maaseik op 9 september 1942, maakte O/OFF Van Mol de geleverde meubilering en gebruiksvoorwerpen weer aan de gemeente Beringen over.”
9e compagnie
Over het bestaan van de negende compagnie zijn slechts enkele sporadische gegevens voor handen. Het is mogelijk dat die compagnie, ontstaan in 1941, later werd opgedoekt en de manschappen werden verdeeld over de andere compagnieën. In de periode 1941-1942 was de compagnie alvast gelegen te Leopoldsburg in het Kamp van Beverlo. De compagniechef was Eerste-Luitenant Van de Perre.
Over de bewakingsposten, die de 9e compagnie aangewezen kreeg, is niets gekend. Omdat de eenheid in Beverlo gekazerneerd werd, moeten de bewakingsposten zich bevonden hebben in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
Opleidingscompagnie
De IIe Wachtafdeling had tevens een opleidingscompagnie in de rangen opgenomen. Alle nieuwe rekruten werden daarin ondergebracht voor de duur van de opleiding. Sinds 1943 gebeurde de opleiding in de kazerne van Kontich en niet meer in Maria-ter-Heide. De compagniechef van de opleidingscompagnie was Kapitein Jan De Meulder.
Tijdens de opleiding van de rekruten werden volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: Kontich kazerne, draaibrug Lier, spoorwegbrug Lisp-Lier, brug Herentalse poort Lier en het zwembad van Lier.
3. Afdeling IV der Vlaamsche Wacht
De IVe Afdeling der Vlaamsche Wacht werd onderverdeeld in twee verschillende groepen: de Kanaalwacht en de Spoorwegwacht.
3.1 Spoorwegwacht
De Spoorwegwacht ontstond in de schoot van de Vlaamsche Wacht en werd in het voorjaar van 1943 opgericht. Die wachteenheid was voordien beter bekent onder de naam ‘Baanwacht’.
Uit volgend schrijven van het VNV bleek dat de spoorweginstallaties reeds eerder bewaakt werden:
“Werfactie voor Vlaamsche Spoorwegwachtafdeeling voorheen Baanwacht.
Er werd aan de positie der Baanwacht en aan de voorwaarden van inschrijving en van tewerkstelling, wijzigingen aangebracht. Er werd besloten dat die bewakingsdienst en het er voor op te richten apparaat in het raam van de activiteit der Vlaamsche Wacht zal ondergebracht worden.”
(‘Mededeelingen voor de leden van het VNV arrondissement Mechelen’, 1e jaar Nr. 3 Zomermaand 1943.)
De werving gebeurde door de algemene propagandaleiding van het VNV. De gehele administratie ervan werd verzekerd door de Duitse Eisenbahndienst. De algehele leiding was Duits en stond onder bevel van de Eisenbahnbetriebsdirection Brüssel.
De militaire opleiding van deze wachters gebeurde door enkele instructeurs der Vlaamsche Wacht. De rekruten kregen hun opleiding in de kazerne van Kontich. De instructeurs van dienst waren Hauptmann Abrech en Eerste-Luitenant Roger Senepart. De opgeleide rekruten droegen hetzelfde uniform als de Vlaamsche Wacht, maar met een kenteken zonder Afdelingsnummer. Ook de kraagspiegels waren iets kleiner. Als bewapening droegen de wachters een geweer met bajonet.
Het hoofddoel van de bewakingsopdracht was o.a. het veiligstellen van tunnels en bruggen van het spoorwegennetwerk.
Propagandafolder voor aanwerving van de Spoorwegwacht
“SPOORWEGWACHT
Met het doel de veiligheid der bevoorrading onzer bevolking te verzekeren langs den spoorwegen, is er eene GEWAPENDE SPOORWEGWACHT in wording.
VOORWAARDEN
Alle mannen en jongelingen van 17 tot 55 jaar, kunnen onmiddellijk in dienst treden, indien ze:
a) Lichamelijk geschikt zijn.
b) Niet in kontraktbreuk zijn in Duitschland.
c) Van goed gedrag en zeden zijn.
Zij zullen enkel ingezet worden aan de stations en spoorwegen van de Vlaamsche Gewesten, dit voor den duur van de oorlog. De leden van de Spoorwegwacht, die bij het vervullen van hun dienst voldoening schenken, zullen door den Militairen Bevelhebber, voor hun verdere loopbaan ondersteund worden. Stel niet langer uit, U als kandidaat te melden, want het ledenaantal is beperkt.
VERGOEDINGEN
Ongehuwden:
Steungeld (voor de ouders) - 750, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.221 fr. per maand
Gehuwden:
Steungeld (voor de vrouw) - 1.125, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.596, - fr. per maand
Kindertoeslag:
225 fr. per kind en per maand
Verplegingsgeld:
Al de manschappen in dienst, die thuis overnachten, bekomen voor hun zelfverpleging, 40 fr. per dag met Duitsche rantsoenzegels.
Kosteloos:
a) huisvesting
b) verpleging
c) kleedij
d) ondergoed
e) geneeskundige zorgen
f) gebruik van tram en trein
Voor inlichtingen en aanwerving:
SPOORWEGWACHT VL. WACHTAFDLG.
Wervingsdienst: De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Wachtmeester VALCKE A.
Wervingsdienstoverste
N.B.: Bij aanwerving: U voorzien van
a) bewijs van goed gedrag en zeden
b) toiletgerief
De reis wordt terugbetaald.”
Dienstcontract voor de Spoorwegwacht
"Eisenbahn – Betriebsdirection Brüssel
Dienstcontract voor leden van de Eisenbahnwachtdienst.
1. Loon: Het loon bedraagt * … fr. per uur, iedereen zaterdag betaalbaar in wekelijkse voorschotten op basis van het aantal gewerkte uren. De op het ogenblik van kracht zijnde sociale en fiscale bijdragen worden hiervan afgehouden (* algemeen werd aangenomen dat de wachters aan 7,50 fr. per uur bezoldigd werden).
2. Werktijd: Er dient per week minstens 72 uren gewerkt te worden, in perioden van tenminste 12 uren. In geval van noodzakelijkheid wordt de werktijd tot 84 uren per week verlengd.
3. Verpleging: De leden van de Eisenbahnwachdienst krijgen geen verpleging.
4. Verzekering tegen ziektes en ongevallen: De leden van de Eisenbahnwachdienst zijn verzekerd tegen ziekte en ongevallen door de tussenkomst van de Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen.
5. Verlof: na verloop van minstens één jaar dienst kan onbetaald verlof verleend worden in volgende mate: bij voleindiging van het 25e levensjaar 8 dagen, 30e levensjaar 10 dagen, 35e levensjaar 12 dagen en voor het 40e levensjaar 14 dagen. Voor gehuwden wordt telkens een aanvullend verlof toegestaan van 5 dagen. De Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen betaald de vergoeding voor het verlof tot 6 dagen in evenredigheid met de ouderdom. Reizen of onkosten worden tijdens het verlof niet vergoed.
6. Familievergoeding: De door de Belgische wet voorziene familievergoeding wordt aan de belanghebbende uitbetaald door de Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen.
7. Dienst buiten het omschreven werkgebied: Voor de dienst buiten de grens van het Wachbereich wordt een vergoeding van … fr. verstrekt, ingeval deze dienst langer dan 6 uur duurt.
8. Taak en plichten: De taak te vervullen door de leden van de Eisenbahnwachdienst is vervat in het dienstreglement dat aan eenieder overhandigd wordt bij zijn indiensttreding. Door de ondertekening van het tegenwoordig contract verplichten zij zich de hen opgelegde taak te aanvaarden en dit dienstreglement gewetensvol in acht te nemen.
9. Opzet: De proeftijd bedraagt een maand met wederzijds schriftelijke opzeggingsrecht. Na verloop van de eerste maand bedraagt de wederzijdse opzeggingstermijn 7 dagen."
In april 1943 werd de groep van de Spoorwegwacht ondergebracht in het klein kasteeltje te Brussel. Luitenant Marcel Elbers kreeg daar het bevel als plaatsvervangend Compagniechef. Later kwam er versterking van de nieuw opgeleide rekruten uit de kazerne van Kontich. Kapitein Jan De Meulder nam dan de leiding over.
De IIe Wachtafdeling had tevens een opleidingscompagnie in de rangen opgenomen. Alle nieuwe rekruten werden daarin ondergebracht voor de duur van de opleiding. Sinds 1943 gebeurde de opleiding in de kazerne van Kontich en niet meer in Maria-ter-Heide. De compagniechef van de opleidingscompagnie was Kapitein Jan De Meulder.
Tijdens de opleiding van de rekruten werden volgende bewakingsposten aangewezen:
- Antwerpen: Kontich kazerne, draaibrug Lier, spoorwegbrug Lisp-Lier, brug Herentalse poort Lier en het zwembad van Lier.
3. Afdeling IV der Vlaamsche Wacht
De IVe Afdeling der Vlaamsche Wacht werd onderverdeeld in twee verschillende groepen: de Kanaalwacht en de Spoorwegwacht.
3.1 Spoorwegwacht
De Spoorwegwacht ontstond in de schoot van de Vlaamsche Wacht en werd in het voorjaar van 1943 opgericht. Die wachteenheid was voordien beter bekent onder de naam ‘Baanwacht’.
Uit volgend schrijven van het VNV bleek dat de spoorweginstallaties reeds eerder bewaakt werden:
“Werfactie voor Vlaamsche Spoorwegwachtafdeeling voorheen Baanwacht.
Er werd aan de positie der Baanwacht en aan de voorwaarden van inschrijving en van tewerkstelling, wijzigingen aangebracht. Er werd besloten dat die bewakingsdienst en het er voor op te richten apparaat in het raam van de activiteit der Vlaamsche Wacht zal ondergebracht worden.”
(‘Mededeelingen voor de leden van het VNV arrondissement Mechelen’, 1e jaar Nr. 3 Zomermaand 1943.)
De werving gebeurde door de algemene propagandaleiding van het VNV. De gehele administratie ervan werd verzekerd door de Duitse Eisenbahndienst. De algehele leiding was Duits en stond onder bevel van de Eisenbahnbetriebsdirection Brüssel.
De militaire opleiding van deze wachters gebeurde door enkele instructeurs der Vlaamsche Wacht. De rekruten kregen hun opleiding in de kazerne van Kontich. De instructeurs van dienst waren Hauptmann Abrech en Eerste-Luitenant Roger Senepart. De opgeleide rekruten droegen hetzelfde uniform als de Vlaamsche Wacht, maar met een kenteken zonder Afdelingsnummer. Ook de kraagspiegels waren iets kleiner. Als bewapening droegen de wachters een geweer met bajonet.
Het hoofddoel van de bewakingsopdracht was o.a. het veiligstellen van tunnels en bruggen van het spoorwegennetwerk.
Propagandafolder voor aanwerving van de Spoorwegwacht
“SPOORWEGWACHT
Met het doel de veiligheid der bevoorrading onzer bevolking te verzekeren langs den spoorwegen, is er eene GEWAPENDE SPOORWEGWACHT in wording.
VOORWAARDEN
Alle mannen en jongelingen van 17 tot 55 jaar, kunnen onmiddellijk in dienst treden, indien ze:
a) Lichamelijk geschikt zijn.
b) Niet in kontraktbreuk zijn in Duitschland.
c) Van goed gedrag en zeden zijn.
Zij zullen enkel ingezet worden aan de stations en spoorwegen van de Vlaamsche Gewesten, dit voor den duur van de oorlog. De leden van de Spoorwegwacht, die bij het vervullen van hun dienst voldoening schenken, zullen door den Militairen Bevelhebber, voor hun verdere loopbaan ondersteund worden. Stel niet langer uit, U als kandidaat te melden, want het ledenaantal is beperkt.
VERGOEDINGEN
Ongehuwden:
Steungeld (voor de ouders) - 750, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.221 fr. per maand
Gehuwden:
Steungeld (voor de vrouw) - 1.125, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.596, - fr. per maand
Kindertoeslag:
225 fr. per kind en per maand
Verplegingsgeld:
Al de manschappen in dienst, die thuis overnachten, bekomen voor hun zelfverpleging, 40 fr. per dag met Duitsche rantsoenzegels.
Kosteloos:
a) huisvesting
b) verpleging
c) kleedij
d) ondergoed
e) geneeskundige zorgen
f) gebruik van tram en trein
Voor inlichtingen en aanwerving:
SPOORWEGWACHT VL. WACHTAFDLG.
Wervingsdienst: De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Wachtmeester VALCKE A.
Wervingsdienstoverste
N.B.: Bij aanwerving: U voorzien van
a) bewijs van goed gedrag en zeden
b) toiletgerief
De reis wordt terugbetaald.”
Dienstcontract voor de Spoorwegwacht
"Eisenbahn – Betriebsdirection Brüssel
Dienstcontract voor leden van de Eisenbahnwachtdienst.
1. Loon: Het loon bedraagt * … fr. per uur, iedereen zaterdag betaalbaar in wekelijkse voorschotten op basis van het aantal gewerkte uren. De op het ogenblik van kracht zijnde sociale en fiscale bijdragen worden hiervan afgehouden (* algemeen werd aangenomen dat de wachters aan 7,50 fr. per uur bezoldigd werden).
2. Werktijd: Er dient per week minstens 72 uren gewerkt te worden, in perioden van tenminste 12 uren. In geval van noodzakelijkheid wordt de werktijd tot 84 uren per week verlengd.
3. Verpleging: De leden van de Eisenbahnwachdienst krijgen geen verpleging.
4. Verzekering tegen ziektes en ongevallen: De leden van de Eisenbahnwachdienst zijn verzekerd tegen ziekte en ongevallen door de tussenkomst van de Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen.
5. Verlof: na verloop van minstens één jaar dienst kan onbetaald verlof verleend worden in volgende mate: bij voleindiging van het 25e levensjaar 8 dagen, 30e levensjaar 10 dagen, 35e levensjaar 12 dagen en voor het 40e levensjaar 14 dagen. Voor gehuwden wordt telkens een aanvullend verlof toegestaan van 5 dagen. De Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen betaald de vergoeding voor het verlof tot 6 dagen in evenredigheid met de ouderdom. Reizen of onkosten worden tijdens het verlof niet vergoed.
6. Familievergoeding: De door de Belgische wet voorziene familievergoeding wordt aan de belanghebbende uitbetaald door de Algemene kas voor de verdeling van de sociale en fiscale bijdragen.
7. Dienst buiten het omschreven werkgebied: Voor de dienst buiten de grens van het Wachbereich wordt een vergoeding van … fr. verstrekt, ingeval deze dienst langer dan 6 uur duurt.
8. Taak en plichten: De taak te vervullen door de leden van de Eisenbahnwachdienst is vervat in het dienstreglement dat aan eenieder overhandigd wordt bij zijn indiensttreding. Door de ondertekening van het tegenwoordig contract verplichten zij zich de hen opgelegde taak te aanvaarden en dit dienstreglement gewetensvol in acht te nemen.
9. Opzet: De proeftijd bedraagt een maand met wederzijds schriftelijke opzeggingsrecht. Na verloop van de eerste maand bedraagt de wederzijdse opzeggingstermijn 7 dagen."
In april 1943 werd de groep van de Spoorwegwacht ondergebracht in het klein kasteeltje te Brussel. Luitenant Marcel Elbers kreeg daar het bevel als plaatsvervangend Compagniechef. Later kwam er versterking van de nieuw opgeleide rekruten uit de kazerne van Kontich. Kapitein Jan De Meulder nam dan de leiding over.
De Spoorwegwacht bestond uit twee compagnieën:
1e compagnie
De eerste compagnie van de Spoorwegwacht was gelegerd in het Klein Kasteeltje te Brussel. De compagnie chef was Kapitein Marc Schmidt.
De 1e compagnie kreeg volgende bewakingsposten toegewezen:
- Het vormingsstation van Schaarbeek en sommige stations en treinverbindingen in en om Brussel.
2e Compagnie
De tweede compagnie van de Spoorwegwacht werd opgericht in Antwerpen, later werd de compagnie overgeplaatst naar Leuven. De 2e compagnie van de Spoorwegwacht was gelegerd te Leuven in de Stadschool naast het legerdepot De Bay in de Tiensestraat. Vanaf 14 mei 1944 nam de 2e compagnie spoorwegwacht intrek in het kasteel Heykant inRotselaer. De eenheid verbleef daar tot 4 september 1944.
De compagnie chef was Kapitein Frans Tack en kreeg de volgende bewakingsopdrachten toegewezen:
- Leuven: Bewaking van de watertoren en wachtdienst langs de spoorlijn naar Rotselaar en Sint-Joris-Weert.
- Rotselaar: Wachtdienst op de spoorlijn naar Aarschot.
- Aarschot: Wachtdienst op de spoorlijn naar Testelt.
- Testelt: Wachtdienst op de spoorlijn naar Diest.
Uit een schrijven van de Oberfeldkommandantur 672 Brüssel (OFK 672) staat vast dat op 13 januari 1944 in totaal 245 officieren, onderofficieren en wachters in dienst waren bij de Eisenbahn – Betriebsdirection Brüssel.
1e compagnie
De eerste compagnie van de Spoorwegwacht was gelegerd in het Klein Kasteeltje te Brussel. De compagnie chef was Kapitein Marc Schmidt.
De 1e compagnie kreeg volgende bewakingsposten toegewezen:
- Het vormingsstation van Schaarbeek en sommige stations en treinverbindingen in en om Brussel.
2e Compagnie
De tweede compagnie van de Spoorwegwacht werd opgericht in Antwerpen, later werd de compagnie overgeplaatst naar Leuven. De 2e compagnie van de Spoorwegwacht was gelegerd te Leuven in de Stadschool naast het legerdepot De Bay in de Tiensestraat. Vanaf 14 mei 1944 nam de 2e compagnie spoorwegwacht intrek in het kasteel Heykant inRotselaer. De eenheid verbleef daar tot 4 september 1944.
De compagnie chef was Kapitein Frans Tack en kreeg de volgende bewakingsopdrachten toegewezen:
- Leuven: Bewaking van de watertoren en wachtdienst langs de spoorlijn naar Rotselaar en Sint-Joris-Weert.
- Rotselaar: Wachtdienst op de spoorlijn naar Aarschot.
- Aarschot: Wachtdienst op de spoorlijn naar Testelt.
- Testelt: Wachtdienst op de spoorlijn naar Diest.
Uit een schrijven van de Oberfeldkommandantur 672 Brüssel (OFK 672) staat vast dat op 13 januari 1944 in totaal 245 officieren, onderofficieren en wachters in dienst waren bij de Eisenbahn – Betriebsdirection Brüssel.
Balenaar Karel Vanden Broek bij de IV Afdeling - Spoorwegwacht
Toen de 5e compagnie van Wachtafdeling II in december 1943 werd opgedoekt door de leiding van de Vlaamsche Wacht werd Karel Vanden Broek ingedeeld bij de IVe Wachtafdeling, 2e compagnie Spoorwegwacht.
Eerst bewaakte hij samen met de rest van de compagnie het spoorwegennetwerk rond Antwerpen. Omdat het Leuvense spoorwegennetwerk dikwijls het doelwit van sabotage werd, kwam de 2e compagnie Spoorwegwacht van Antwerpen naar Leuven over. Karel werd eerst gekazerneerd te Leuven in de Stadsschool aan de Tiense Vest. Naarmate de oorlog vorderde en de geallieerde luchtbombardementen in aantal toenamen, kwamen ook veel Belgische steden onder vuur te liggen. Om die reden werd de Vlaamsche Wacht ingezet als hulp aan de bevolking van steden en dorpen die door bombardementen waren getroffen. De taak van de Wachters bestond uit het bergen van slachtoffers, verzorgen van gekwetsten, puin ruimen, huizen terug bewoonbaar maken, enz. Zo was Karel getuige van het bombardement op Leuven. Die tragedie, Leuven werd bij vergissing gebombardeerd, maakte grote indruk op Karel.
Daarnaast was hij ook ooggetuige van het bombardement op Beverlo in de nacht van 11 op 12 mei 1944. Ook Beverlo werd per vergissing gebombardeerd want het eigenlijke doelwit van de geallieerde bommenwerpers was het Kamp van Beverlo. De ravage was niet te overzien en er moesten tientallen doden geborgen worden. Door het bombardement op Leuven moest de leiding van de Vlaamsche Wacht een ander onderkomen zoeken voor de manschappen. Vanaf 14 mei 1944 tot 4 september 1944 werd Karel gelegerd op het kasteel Heykant in Rotselaer.
In september 1944 nam Karel het besluit om zich, via de Vlaamsche Wacht, te melden voor het oostfront. Beide broers kwamen uiteindelijk om het leven tijdens de gevechten in Rusland. Ferdinand sneuvelde op 22 maart 1943 nabij Krasny-Bor en Karel sneuvelde in Petznik op 17 februari 1945.
De Spoorwegwacht in de gemeente Balen
Dat de gemeente Balen in het vizier kwam van de leidinggevenden der Spoorwegwacht is niet verwonderlijk. Over Balens grondgebied liepen, en lopen nog steeds, twee verschillende spoorlijnen: de lijn Mol-Lommel met aftakking naar de Balense fabrieken en de lijn Mol-Leopoldsburg.
Dat die twee spoorlijnen, vanuit Duits standpunt, moesten beschermd worden tegen sabotage is bijzonder interessant. In Balen lagen namelijk belangrijke fabrieken zoals de P.R.B. (productie van dynamiet) en de Vieille Montagne (aanmaak non-ferro metalen). Het vervoer van de afgewerkte- en ingevoerde producten gebeurde bovendien meestal per spoor. Daarnaast lag er een grote legerbasis bij Leopoldsburg en gebeurde het transport van de inkomende- en uitgaande troepen altijd per spoor.
De gemeente Balen ontving op 21 juni 1943 het volgende schrijven van de Vlaamsche Wacht:
“VL. Wacht & Spoorwegwacht
Wervingsdienst
De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Aan den Heer Burgemeester
Van en te Balen
Geachte Heer Burgemeester,
Met het oog op een speciale werving voor de SPOORWEGWACHT, bevolen door den Milit. Bevelhebber van Belgie en Noordfrankrijk, verzoeken wij U beleefd, ons zoo gauw mogelijk, een lijstje te doen geworden van inwoners Uwer gemeente, welke hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ingesloten zenden wij U de beknopte voorwaarden en een dezer dagen zal een onzer afgevaardigden U een bezoek brengen om U desnoods verdere inlichtingen te verschaffen. De Spoorwegwachters zullen enkel in Vlaanderen ingezet worden en dit zoo dicht mogelijk bij huis.
Dank bij voorbaat
Hou-zee
Wachtmeester Bert VALCKE
Wervingsdienstoverste”
De gemeente Balen schreef een korte maar duidelijke brief terug naar de wervingsdienst der Vlaamsche Wacht om te melden dat het bestuur niet op het aanbod wenste in te gaan:
“Gemeente Balen-Neet: 24 juni 1943
Aan de Heer B. Valcke
Wervingsdienstoverste Spoorwegwacht
De Keizerlei 30/I Antwerpen
Als gevolg van uwen brief van 21 juni jl. heb ik de eer U te doen kennen dat volgens mijne meening het niet in mijne bevoegdheid valt U de gevraagde lijst te laten geworden.
Met alle achting, De Burgemeester”
3.2 Kanaalwacht
3e compagnie
De derde compagnie, Kanaalwacht genaamd, was gelegerd in het Kasteeltje Pittelbeek aan de Maastrichtse Steenweg in Hasselt. De compagniechef was (bij de oprichting) Eerste-Luitenant Raskin, opgevolgd in 1944 door Kapitein Van Rompaey.
Toen de 5e compagnie van Wachtafdeling II in december 1943 werd opgedoekt door de leiding van de Vlaamsche Wacht werd Karel Vanden Broek ingedeeld bij de IVe Wachtafdeling, 2e compagnie Spoorwegwacht.
Eerst bewaakte hij samen met de rest van de compagnie het spoorwegennetwerk rond Antwerpen. Omdat het Leuvense spoorwegennetwerk dikwijls het doelwit van sabotage werd, kwam de 2e compagnie Spoorwegwacht van Antwerpen naar Leuven over. Karel werd eerst gekazerneerd te Leuven in de Stadsschool aan de Tiense Vest. Naarmate de oorlog vorderde en de geallieerde luchtbombardementen in aantal toenamen, kwamen ook veel Belgische steden onder vuur te liggen. Om die reden werd de Vlaamsche Wacht ingezet als hulp aan de bevolking van steden en dorpen die door bombardementen waren getroffen. De taak van de Wachters bestond uit het bergen van slachtoffers, verzorgen van gekwetsten, puin ruimen, huizen terug bewoonbaar maken, enz. Zo was Karel getuige van het bombardement op Leuven. Die tragedie, Leuven werd bij vergissing gebombardeerd, maakte grote indruk op Karel.
Daarnaast was hij ook ooggetuige van het bombardement op Beverlo in de nacht van 11 op 12 mei 1944. Ook Beverlo werd per vergissing gebombardeerd want het eigenlijke doelwit van de geallieerde bommenwerpers was het Kamp van Beverlo. De ravage was niet te overzien en er moesten tientallen doden geborgen worden. Door het bombardement op Leuven moest de leiding van de Vlaamsche Wacht een ander onderkomen zoeken voor de manschappen. Vanaf 14 mei 1944 tot 4 september 1944 werd Karel gelegerd op het kasteel Heykant in Rotselaer.
In september 1944 nam Karel het besluit om zich, via de Vlaamsche Wacht, te melden voor het oostfront. Beide broers kwamen uiteindelijk om het leven tijdens de gevechten in Rusland. Ferdinand sneuvelde op 22 maart 1943 nabij Krasny-Bor en Karel sneuvelde in Petznik op 17 februari 1945.
De Spoorwegwacht in de gemeente Balen
Dat de gemeente Balen in het vizier kwam van de leidinggevenden der Spoorwegwacht is niet verwonderlijk. Over Balens grondgebied liepen, en lopen nog steeds, twee verschillende spoorlijnen: de lijn Mol-Lommel met aftakking naar de Balense fabrieken en de lijn Mol-Leopoldsburg.
Dat die twee spoorlijnen, vanuit Duits standpunt, moesten beschermd worden tegen sabotage is bijzonder interessant. In Balen lagen namelijk belangrijke fabrieken zoals de P.R.B. (productie van dynamiet) en de Vieille Montagne (aanmaak non-ferro metalen). Het vervoer van de afgewerkte- en ingevoerde producten gebeurde bovendien meestal per spoor. Daarnaast lag er een grote legerbasis bij Leopoldsburg en gebeurde het transport van de inkomende- en uitgaande troepen altijd per spoor.
De gemeente Balen ontving op 21 juni 1943 het volgende schrijven van de Vlaamsche Wacht:
“VL. Wacht & Spoorwegwacht
Wervingsdienst
De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Aan den Heer Burgemeester
Van en te Balen
Geachte Heer Burgemeester,
Met het oog op een speciale werving voor de SPOORWEGWACHT, bevolen door den Milit. Bevelhebber van Belgie en Noordfrankrijk, verzoeken wij U beleefd, ons zoo gauw mogelijk, een lijstje te doen geworden van inwoners Uwer gemeente, welke hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ingesloten zenden wij U de beknopte voorwaarden en een dezer dagen zal een onzer afgevaardigden U een bezoek brengen om U desnoods verdere inlichtingen te verschaffen. De Spoorwegwachters zullen enkel in Vlaanderen ingezet worden en dit zoo dicht mogelijk bij huis.
Dank bij voorbaat
Hou-zee
Wachtmeester Bert VALCKE
Wervingsdienstoverste”
De gemeente Balen schreef een korte maar duidelijke brief terug naar de wervingsdienst der Vlaamsche Wacht om te melden dat het bestuur niet op het aanbod wenste in te gaan:
“Gemeente Balen-Neet: 24 juni 1943
Aan de Heer B. Valcke
Wervingsdienstoverste Spoorwegwacht
De Keizerlei 30/I Antwerpen
Als gevolg van uwen brief van 21 juni jl. heb ik de eer U te doen kennen dat volgens mijne meening het niet in mijne bevoegdheid valt U de gevraagde lijst te laten geworden.
Met alle achting, De Burgemeester”
3.2 Kanaalwacht
3e compagnie
De derde compagnie, Kanaalwacht genaamd, was gelegerd in het Kasteeltje Pittelbeek aan de Maastrichtse Steenweg in Hasselt. De compagniechef was (bij de oprichting) Eerste-Luitenant Raskin, opgevolgd in 1944 door Kapitein Van Rompaey.
Propagandafolder voor aanwerving bij de Kanaalwacht
De volgende propagandafolder illustreert dat de vergoedingen en andere voordelen, alsook de aanwervingsvoorwaarden voor een indiensttreding bij de Kanaalwacht net dezelfde waren als bij aanwerving van de Spoorwegwacht. Alleen werd bij de aanwerving de reis blijkbaar niet terugbetaald.
“KANAALWACHT
Met het doel de veiligheid der bevoorrading onzer bevolking te verzekeren langs de kanalen, is er eene GEWAPENDE KANAALWACHT in wording.
VOORWAARDEN
Alle mannen en jongelingen van 17 jaar, kunnen onmiddellijk in dienst treden, indien ze:<
A) Lichamelijk geschikt zijn.
B) Niet in kontraktbreuk zijn in Duitschland.
C) Van goed gedrag en zeden zijn.
Zij zullen enkel ingezet worden langs de kanalen en waterwegen van de Vlaamsche Gewesten, dit voor den duur van de oorlog. De leden van de Kanaalwacht, die bij het vervullen van hun dienst voldoening schenken, zullen door den Militairen Bevelhebber, voor hun verdere loopbaan ondersteund worden. Stel niet langer uit, U als kandidaat te melden, want het ledenaantal is beperkt.
VERGOEDINGEN
Ongehuwden:
Steungeld (voor de ouders) - 750, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.221 fr. per maand
Gehuwden:
Steungeld (voor de vrouw) - 1.125, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.596, - fr. per maand
Kindertoeslag: - 225 fr. per kind en per maand.
Verplegingsgeld: Al de manschappen in dienst, die thuis overnachten, bekomen voor hun zelfverpleging, 40 fr. per dag met Duitsche rantsoenzegels.
Kosteloos:
a) huisvesting
b) verpleging
c) kleedij
d) ondergoed
e) geneeskundige zorgen
f) gebruik van tram en trein
Voor inlichtingen en aanwerving:
KANAALWACHT VL. WACHTAFDLG.
Wervingsdienst: De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Wachtmeester VALCKE A.
Wervingsdienstoverste
N.B.: Bij aanwerving: U voorzien van
a) bewijs van goed gedrag en zeden (zonder zegel)
b) toiletgerief"
Bewakingsposten
De opdracht van de Kanaalwacht bestond erin om het Albertkanaal en het Kempisch kanaal te bewaken in de provincie Limburg en de Antwerpse Kempen. De wachtposten liepen van Herentals tot Lanaken en Veldwezelt. De twee eerste pelotons werden door de peloton oversten gecontroleerd per fiets. Het derde peloton lag te ver uit elkaar gespreid en werd gecontroleerd per auto.
Het doel van de opdracht was: de sluizen bewaken tegen aanslagen en sabotage. Daarom werden de wachtposten meestal ondergebracht bij de sasseniers. Er waren wachtposten in Lanaken, Neerhagen, Gellik, Veldwezelt, Genk, Hasselt, Diepenbeek, Kwaadmechelen en in Herentals bij het grote en het kleine sas.
De manschappen van de kanaalwacht droegen anno 1943 het uniform der Vlaamsche Wacht, maar zonder Afdelingsnummer op het kenteken. Vanaf de zomer van 1944 droegen zij het Feldgraue uniform van de Wehrmacht met leeuwenschildje op de rechterarm.
De Kanaalwacht in de gemeente Olmen
Ook de gemeente Olmen kwam in het vizier te liggen van de leidinggevenden der Vlaamsche Wacht. Olmen, gelegen aan het verbindingskanaal Dessel-Kwaadmechelen, was dan ook interessant voor het Duitse militaire bestuur.
De gemeente Olmen ontving in augustus 1943 een rondschrijven van de Vlaamsche Wacht, al dan niet correct aangepast door de wervingsoverste, naar aanleiding der oprichting van de gewapende Kanaalwacht.
“VL. Wacht & Spoorwegwacht
Antwerpen, den 27 augustus 1943
Wervingsdienst
De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Aan den Heer Burgemeester
Van en te Olmen
Geachte Heer Burgemeester,
Met het oog op een speciale werving voor de KANAALWACHT, bevolen door den Milit. Bevelhebber van België en Noordfrankrijk, verzoeken wij U beleefd, ons zoo gauw mogelijk, een lijstje te doen geworden van inwoners Uwer gemeente, welke hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ingesloten zenden wij U de beknopte voorwaarden en een dezer dagen zal een onzer afgevaardigden U een bezoek brengen om U desnoods verdere inlichtingen te verschaffen. De Spoorwegwachters zullen enkel in Vlaanderen ingezet worden en dit zoo dicht mogelijk bij huis.
Dank bij voorbaat
Hou-zee
Wachtmeester Bert VALCKE Wervingsdienstoverste"
De standaard brief, komende vanuit het Wervingsbureau der Vlaamsche Wacht op de Keizerlei te Antwerpen, was nog niet volledig aangepast. De brief, gericht aan de gemeente Olmen, handelde duidelijk over de oprichting van een gewapende Kanaalwacht. In de helft van de brief staat echter een vermelding van ‘Spoorwegwachters’. De passage illustreert dat de Kanaalwacht en de Spoorwegwacht deel uitmaakten van eenzelfde groepering, met dezelfde standaardbrieven voor werving. Het antwoord van de gemeente Olmen op deze brief van de Vlaamsche Wacht kon tot op heden nog niet worden achterhaald.
De Vlaamsche Wacht tijdens de septemberdagen van 1944
Tijdens de septemberdagen van 1944 kwamen enkele compagnies in contact met oprukkende Britse troepen. Er werden gevechten geleverd aan de Wezenberg en aan de Turnhoutse Poort in Antwerpen. Daar vielen verscheidene doden onder de Vlaamsche Wachters en er werden enkelen krijgsgevangen genomen.
Het gros van de compagnieën werd ontbonden. De meeste manschappen trokken via Turnhout en Eindhoven richting Duitsland. De 4e compagnie kreeg het bevel om de achterhoede te vormen bij Waterschei. Losse eenheden komende vanuit Hasselt en Antwerpen werden aldaar opgevangen, alvorens richting Duitsland te trekken. Eén van de verzamelplaatsen, die de Vlaamsche Wacht als toevluchtsoord kreeg aangewezen, was de Lüneburgerheide. Het overgrote deel van de manschappen der Vlaamsche Wacht stapte over naar de Waffen-SS. Zij traden toe tot de pas opgerichte Divisie Langemarck.
Bronnen
BALEN, Gemeentearchief Balen, Briefwisseling Provincie – Gemeentebestuur Balen-Neet.
BALEN, Gemeentearchief Balen, Briefwisseling gemeentebestuur Balen-Neet – Vlaamsche Wacht.
Berkenkruis, Maandblad der Oud-oostfront Gemeenschap, Jaargangen 1973 - 2006.
BOUVROUX, J., Terreur in oorlogstijd, 1985.
BRUSSEL, Cegesoma, Archief Inlichtingendienst Luc en Marc.
CHRISTIAENS, Belgische partizanen verhalen, s.d.
ERVINCK, L., Rouwprentjesalbum Vlaamse oostfronters en andere gesneuvelden, 1992.
Interview Tom Vanleeuwen – Leon Vanden Broeck, (6 augustus 2012 en 6 april 2017).
Interview Bram Dierckx – Valkenborgs, (2010 en 2011).
Kempisch Annoncenblad, Jaargangen 1941-1942.
PUT, J., Russische krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945, leven en werken in oorlogstijd, 2002, 446.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008, 365.
Van Weselo tot Wezel: 1998,Molse kamer voor heemkunde, 616.
VINCKX, J, Vlaanderen in uniform - Deel II (Vlaamse Wacht), 1981, 418.
De volgende propagandafolder illustreert dat de vergoedingen en andere voordelen, alsook de aanwervingsvoorwaarden voor een indiensttreding bij de Kanaalwacht net dezelfde waren als bij aanwerving van de Spoorwegwacht. Alleen werd bij de aanwerving de reis blijkbaar niet terugbetaald.
“KANAALWACHT
Met het doel de veiligheid der bevoorrading onzer bevolking te verzekeren langs de kanalen, is er eene GEWAPENDE KANAALWACHT in wording.
VOORWAARDEN
Alle mannen en jongelingen van 17 jaar, kunnen onmiddellijk in dienst treden, indien ze:<
A) Lichamelijk geschikt zijn.
B) Niet in kontraktbreuk zijn in Duitschland.
C) Van goed gedrag en zeden zijn.
Zij zullen enkel ingezet worden langs de kanalen en waterwegen van de Vlaamsche Gewesten, dit voor den duur van de oorlog. De leden van de Kanaalwacht, die bij het vervullen van hun dienst voldoening schenken, zullen door den Militairen Bevelhebber, voor hun verdere loopbaan ondersteund worden. Stel niet langer uit, U als kandidaat te melden, want het ledenaantal is beperkt.
VERGOEDINGEN
Ongehuwden:
Steungeld (voor de ouders) - 750, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.221 fr. per maand
Gehuwden:
Steungeld (voor de vrouw) - 1.125, - fr. per maand
Soldij ( 1- 11 en 21 d.m.) - 471, - fr. per maand
Samen - 1.596, - fr. per maand
Kindertoeslag: - 225 fr. per kind en per maand.
Verplegingsgeld: Al de manschappen in dienst, die thuis overnachten, bekomen voor hun zelfverpleging, 40 fr. per dag met Duitsche rantsoenzegels.
Kosteloos:
a) huisvesting
b) verpleging
c) kleedij
d) ondergoed
e) geneeskundige zorgen
f) gebruik van tram en trein
Voor inlichtingen en aanwerving:
KANAALWACHT VL. WACHTAFDLG.
Wervingsdienst: De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Wachtmeester VALCKE A.
Wervingsdienstoverste
N.B.: Bij aanwerving: U voorzien van
a) bewijs van goed gedrag en zeden (zonder zegel)
b) toiletgerief"
Bewakingsposten
De opdracht van de Kanaalwacht bestond erin om het Albertkanaal en het Kempisch kanaal te bewaken in de provincie Limburg en de Antwerpse Kempen. De wachtposten liepen van Herentals tot Lanaken en Veldwezelt. De twee eerste pelotons werden door de peloton oversten gecontroleerd per fiets. Het derde peloton lag te ver uit elkaar gespreid en werd gecontroleerd per auto.
Het doel van de opdracht was: de sluizen bewaken tegen aanslagen en sabotage. Daarom werden de wachtposten meestal ondergebracht bij de sasseniers. Er waren wachtposten in Lanaken, Neerhagen, Gellik, Veldwezelt, Genk, Hasselt, Diepenbeek, Kwaadmechelen en in Herentals bij het grote en het kleine sas.
De manschappen van de kanaalwacht droegen anno 1943 het uniform der Vlaamsche Wacht, maar zonder Afdelingsnummer op het kenteken. Vanaf de zomer van 1944 droegen zij het Feldgraue uniform van de Wehrmacht met leeuwenschildje op de rechterarm.
De Kanaalwacht in de gemeente Olmen
Ook de gemeente Olmen kwam in het vizier te liggen van de leidinggevenden der Vlaamsche Wacht. Olmen, gelegen aan het verbindingskanaal Dessel-Kwaadmechelen, was dan ook interessant voor het Duitse militaire bestuur.
De gemeente Olmen ontving in augustus 1943 een rondschrijven van de Vlaamsche Wacht, al dan niet correct aangepast door de wervingsoverste, naar aanleiding der oprichting van de gewapende Kanaalwacht.
“VL. Wacht & Spoorwegwacht
Antwerpen, den 27 augustus 1943
Wervingsdienst
De Keizerlei 30/1
Antwerpen
Aan den Heer Burgemeester
Van en te Olmen
Geachte Heer Burgemeester,
Met het oog op een speciale werving voor de KANAALWACHT, bevolen door den Milit. Bevelhebber van België en Noordfrankrijk, verzoeken wij U beleefd, ons zoo gauw mogelijk, een lijstje te doen geworden van inwoners Uwer gemeente, welke hiervoor in aanmerking kunnen komen. Ingesloten zenden wij U de beknopte voorwaarden en een dezer dagen zal een onzer afgevaardigden U een bezoek brengen om U desnoods verdere inlichtingen te verschaffen. De Spoorwegwachters zullen enkel in Vlaanderen ingezet worden en dit zoo dicht mogelijk bij huis.
Dank bij voorbaat
Hou-zee
Wachtmeester Bert VALCKE Wervingsdienstoverste"
De standaard brief, komende vanuit het Wervingsbureau der Vlaamsche Wacht op de Keizerlei te Antwerpen, was nog niet volledig aangepast. De brief, gericht aan de gemeente Olmen, handelde duidelijk over de oprichting van een gewapende Kanaalwacht. In de helft van de brief staat echter een vermelding van ‘Spoorwegwachters’. De passage illustreert dat de Kanaalwacht en de Spoorwegwacht deel uitmaakten van eenzelfde groepering, met dezelfde standaardbrieven voor werving. Het antwoord van de gemeente Olmen op deze brief van de Vlaamsche Wacht kon tot op heden nog niet worden achterhaald.
De Vlaamsche Wacht tijdens de septemberdagen van 1944
Tijdens de septemberdagen van 1944 kwamen enkele compagnies in contact met oprukkende Britse troepen. Er werden gevechten geleverd aan de Wezenberg en aan de Turnhoutse Poort in Antwerpen. Daar vielen verscheidene doden onder de Vlaamsche Wachters en er werden enkelen krijgsgevangen genomen.
Het gros van de compagnieën werd ontbonden. De meeste manschappen trokken via Turnhout en Eindhoven richting Duitsland. De 4e compagnie kreeg het bevel om de achterhoede te vormen bij Waterschei. Losse eenheden komende vanuit Hasselt en Antwerpen werden aldaar opgevangen, alvorens richting Duitsland te trekken. Eén van de verzamelplaatsen, die de Vlaamsche Wacht als toevluchtsoord kreeg aangewezen, was de Lüneburgerheide. Het overgrote deel van de manschappen der Vlaamsche Wacht stapte over naar de Waffen-SS. Zij traden toe tot de pas opgerichte Divisie Langemarck.
Bronnen
BALEN, Gemeentearchief Balen, Briefwisseling Provincie – Gemeentebestuur Balen-Neet.
BALEN, Gemeentearchief Balen, Briefwisseling gemeentebestuur Balen-Neet – Vlaamsche Wacht.
Berkenkruis, Maandblad der Oud-oostfront Gemeenschap, Jaargangen 1973 - 2006.
BOUVROUX, J., Terreur in oorlogstijd, 1985.
BRUSSEL, Cegesoma, Archief Inlichtingendienst Luc en Marc.
CHRISTIAENS, Belgische partizanen verhalen, s.d.
ERVINCK, L., Rouwprentjesalbum Vlaamse oostfronters en andere gesneuvelden, 1992.
Interview Tom Vanleeuwen – Leon Vanden Broeck, (6 augustus 2012 en 6 april 2017).
Interview Bram Dierckx – Valkenborgs, (2010 en 2011).
Kempisch Annoncenblad, Jaargangen 1941-1942.
PUT, J., Russische krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945, leven en werken in oorlogstijd, 2002, 446.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008, 365.
Van Weselo tot Wezel: 1998,Molse kamer voor heemkunde, 616.
VINCKX, J, Vlaanderen in uniform - Deel II (Vlaamse Wacht), 1981, 418.
Augustus 2017
In deze maand Augustus staan twee Amerikaanse (inerte) kogelhulzen in de schijnwerper. De stukken zijn afkomstig van een 'Vliegend Fort' (Flying Fortress) dat op 17 augustus 1943 ten val kwam in Balen-Schoor. De koperen hulzen werd vlak na het voorval teruggevonden nabij de Steenweg op Leopoldsburg en mee naar huis genomen door een (toenmalig) Balens jongetje, dat net zoals vele andere inwoners de rampplaats ging bezoeken.
Missie Schweinfurt - 17 augustus 1943
Op 17 augustus 1943 voerde de Amerikaanse Luchtmacht een dubbele missie uit gericht op de Vliegtuigfabrieken bij Regensburg en de Metaalindustrie (kogellagers fabrieken) in Schweinfurt. Maar liefst 376 B-17 bommenwerpers stegen die dag op vanuit Engeland om de twee Duitse steden aan te vallen. De 91st Bomb Group van de Amerikaanse Luchtmacht (USAAF) leidde de raid op Schweinfurt, die werd uitgevoerd met 230 toestellen. Onmiddellijk nadat de bommenwerpers boven het continent kwamen aanvliegen, werden zij het doelwit van talrijke Duitse jachtvliegtuigen. Uiteindelijk gingen 60 vliegtuigen verloren tijdens de missies van 17 augustus 1943. Het eerste toestel dat fataal werd geraakt, was B-17F (Nummer 225) met serienummer 42-5225 en bijnaam 'V-Packette'.
Het verhaal van Vliegend Fort 42-5225 - 'V-Packette'
Het toestel met lettercode OR-S kreeg de bijnaam ‘V-Packette’ en behoorde toe aan het 323rd Squadron van de 91st Bomb Group USAAF. De bommenwerper werd bestuurd door Pilot 2nd/Lt. Don S. Von der Heyde.
De volledige crew bestond uit de volgende personen:
2nd/Lt. Don S. VON DER HEYDE - Pilot - SN 0-793468;
2nd/Lt. Donald PRIMEAU - Co-Pilot - SN 0-799857;
S/Sgt. Dick L. SPARMAN - Waist Gunner - SN 39610180;
2nd/Lt. Edgar J. YELLE - Navigator - SN 0-678811;
S/Sgt. Mack D. WALTON - Tail Gunner - SN 14078078;
Sgt. Homer J. MITTS - Ball-Turret Gunner - SN 34364935;
S/Sgt. Peter COMAC - Top-Turret Gunner - SN 13028702;
T/Sgt. John R. KLOPOLSKY - Wireless Operator - SN 39240963;
S/Sgt. Bill F. WANNEMACHER - Waist Gunner - SN 32427503;
2nd/Lt. Walter Junior S. BROWN - Bombardier - SN 0-734644.
Op 17 augustus 1943 voerde de Amerikaanse Luchtmacht een dubbele missie uit gericht op de Vliegtuigfabrieken bij Regensburg en de Metaalindustrie (kogellagers fabrieken) in Schweinfurt. Maar liefst 376 B-17 bommenwerpers stegen die dag op vanuit Engeland om de twee Duitse steden aan te vallen. De 91st Bomb Group van de Amerikaanse Luchtmacht (USAAF) leidde de raid op Schweinfurt, die werd uitgevoerd met 230 toestellen. Onmiddellijk nadat de bommenwerpers boven het continent kwamen aanvliegen, werden zij het doelwit van talrijke Duitse jachtvliegtuigen. Uiteindelijk gingen 60 vliegtuigen verloren tijdens de missies van 17 augustus 1943. Het eerste toestel dat fataal werd geraakt, was B-17F (Nummer 225) met serienummer 42-5225 en bijnaam 'V-Packette'.
Het verhaal van Vliegend Fort 42-5225 - 'V-Packette'
Het toestel met lettercode OR-S kreeg de bijnaam ‘V-Packette’ en behoorde toe aan het 323rd Squadron van de 91st Bomb Group USAAF. De bommenwerper werd bestuurd door Pilot 2nd/Lt. Don S. Von der Heyde.
De volledige crew bestond uit de volgende personen:
2nd/Lt. Don S. VON DER HEYDE - Pilot - SN 0-793468;
2nd/Lt. Donald PRIMEAU - Co-Pilot - SN 0-799857;
S/Sgt. Dick L. SPARMAN - Waist Gunner - SN 39610180;
2nd/Lt. Edgar J. YELLE - Navigator - SN 0-678811;
S/Sgt. Mack D. WALTON - Tail Gunner - SN 14078078;
Sgt. Homer J. MITTS - Ball-Turret Gunner - SN 34364935;
S/Sgt. Peter COMAC - Top-Turret Gunner - SN 13028702;
T/Sgt. John R. KLOPOLSKY - Wireless Operator - SN 39240963;
S/Sgt. Bill F. WANNEMACHER - Waist Gunner - SN 32427503;
2nd/Lt. Walter Junior S. BROWN - Bombardier - SN 0-734644.
Navigator Edgar Yelle was die ochtend pas gearriveerd op de basis van het squadron. Door een gebrek aan navigators werd hij onmiddelijk ingezet en toegevoegd aan de crew van Don Von der Heyde.
Toestel 42-5225 maakte deel uit van de missie naar Schweinfurt en bevond zich aan de buitenkant van de formatie. Op die kwetsbare positie werd het vliegtuig meermaals aangevallen door Duitse jachtvliegtuigen van het 4./Jagdgeschwader 26. Wellicht werd de bommenwerper finaal neergehaald door Ofw. Friedrich Lindelaub en Staffelkapitän Artur Beese.
Het vliegtuig werd tijdens luchtgevecht zodanig toegetakeld waardoor het toestel volledig onbestuurbaar werd en vervolgens aan het tollen ging. De bemanningsleden hadden, op twee personen na, geen schijn van kans om het toestel te verlaten. De crash van het gevaarte in de velden van Balen-Schoor vond plaats omstreeks 13.58u en ging vooraf door een explosie. De restanten van het toestel kwamen hoofdzakelijk terecht op de Steenweg naar Leopoldsburg. Er kwamen echter ook heel wat onderdelen in de omliggende velden terecht.
Het exploderen van de bommenwerper werd eveneens waargenomen door Inlichtingendienst 'Luc en Marc' (uit Leopoldsburg) en gerapporteerd aan Londen: “L’appareil (bombardier) explosé à Balen-Nethe “Flying Forteress”; des aviateurs ont été amenés à la Feldgendarmerie de Bourg-Lépold. Des personnes en ont vus quartre.” (Uit: Archief Luc en Marc, Feuille 123, VN.AR./223 Ba/223 B10.)
Toestel 42-5225 maakte deel uit van de missie naar Schweinfurt en bevond zich aan de buitenkant van de formatie. Op die kwetsbare positie werd het vliegtuig meermaals aangevallen door Duitse jachtvliegtuigen van het 4./Jagdgeschwader 26. Wellicht werd de bommenwerper finaal neergehaald door Ofw. Friedrich Lindelaub en Staffelkapitän Artur Beese.
Het vliegtuig werd tijdens luchtgevecht zodanig toegetakeld waardoor het toestel volledig onbestuurbaar werd en vervolgens aan het tollen ging. De bemanningsleden hadden, op twee personen na, geen schijn van kans om het toestel te verlaten. De crash van het gevaarte in de velden van Balen-Schoor vond plaats omstreeks 13.58u en ging vooraf door een explosie. De restanten van het toestel kwamen hoofdzakelijk terecht op de Steenweg naar Leopoldsburg. Er kwamen echter ook heel wat onderdelen in de omliggende velden terecht.
Het exploderen van de bommenwerper werd eveneens waargenomen door Inlichtingendienst 'Luc en Marc' (uit Leopoldsburg) en gerapporteerd aan Londen: “L’appareil (bombardier) explosé à Balen-Nethe “Flying Forteress”; des aviateurs ont été amenés à la Feldgendarmerie de Bourg-Lépold. Des personnes en ont vus quartre.” (Uit: Archief Luc en Marc, Feuille 123, VN.AR./223 Ba/223 B10.)
Het lot van de bemanningsleden
Twee bemanningsleden konden tijdig het toestel verlaten, Edgar J. Yelle en Walter J.S. Brown. De eerste wist via een ontsnappingsnetwerk uit handen van de Duitse bezetter te blijven en keerde eveneens terug naar Engeland. De tweede overlevende werd al snel gearresteerd door de Duitsers en opgesloten in Krijgsgevangenenkamp Stammlager Luft III nabij Sagan.
De acht andere bemanningsleden hadden geen enkele kans meer om uit het vliegtuig te geraken en kwamen om bij de crash. Aanvankelijk werden zij allen op 20 augustus 1943 door de Duitse bezetter in Fort III (Borsbeek) begraven, vlakbij het vliegveld van Deurne-Antwerpen. De manschappen werden allen begraven in Blok E/10 van de tijdelijke begraafplaats bij Fort III.
We will remember them…
Vijf bemanningsleden werden later overgebracht naar de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neupré, ook wel Ardennes American Cemetery genaamd:
Don Von der Heyde - Plot B, Row 39, Grave 33;
Homer Mitts - Plot D, Row 6, Grave 32;
Peter Comac - Plot D, Row 6, Grave 33;
John Klopolsky - Plot D, Row 6, Grave 26;
Bill Wannemacher - Plot D, Row 6, Grave 29.
Drie bemanningsleden werden na de oorlog gerepatrieerd naar de Verenigde Staten:
Dick Sparman - ligt momenteel begraven in Montana;
Don Primeau – rust in Massachutes;
Mack Walton – ligt begraven op Nashville National Cemetery.
Twee bemanningsleden konden tijdig het toestel verlaten, Edgar J. Yelle en Walter J.S. Brown. De eerste wist via een ontsnappingsnetwerk uit handen van de Duitse bezetter te blijven en keerde eveneens terug naar Engeland. De tweede overlevende werd al snel gearresteerd door de Duitsers en opgesloten in Krijgsgevangenenkamp Stammlager Luft III nabij Sagan.
De acht andere bemanningsleden hadden geen enkele kans meer om uit het vliegtuig te geraken en kwamen om bij de crash. Aanvankelijk werden zij allen op 20 augustus 1943 door de Duitse bezetter in Fort III (Borsbeek) begraven, vlakbij het vliegveld van Deurne-Antwerpen. De manschappen werden allen begraven in Blok E/10 van de tijdelijke begraafplaats bij Fort III.
We will remember them…
Vijf bemanningsleden werden later overgebracht naar de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neupré, ook wel Ardennes American Cemetery genaamd:
Don Von der Heyde - Plot B, Row 39, Grave 33;
Homer Mitts - Plot D, Row 6, Grave 32;
Peter Comac - Plot D, Row 6, Grave 33;
John Klopolsky - Plot D, Row 6, Grave 26;
Bill Wannemacher - Plot D, Row 6, Grave 29.
Drie bemanningsleden werden na de oorlog gerepatrieerd naar de Verenigde Staten:
Dick Sparman - ligt momenteel begraven in Montana;
Don Primeau – rust in Massachutes;
Mack Walton – ligt begraven op Nashville National Cemetery.
Maar ook een Balens oorlogsslachtoffer…
Naast de materiële schade aan heel wat omliggende velden rondom de crashplaats, viel echter ook een burgerslachtoffer te betreuren. Ten gevolge van de crash werd Louis Eyckmans, inwoner van Balen-Hulsen, zwaargewond. Hij werd getroffen door een verdwaalde kogel, afkomstig uit het luchtgevecht tussen de Amerikaanse bommenwerper en de Duitse jagers.
Mijnwerker Louis Eyckmans was 43 jaar en gehuwd met Maria Virginia Jansen. Het gezin Eyckmans-Jansen woonde in Grees (Balen-Hulsen). Louis werd geboren in Balen op 25 oktober 1899 en overleed ten gevolge van de opgelopen verwondingen in het gasthuis van Mol op 21 augustus 1943.
Naast de materiële schade aan heel wat omliggende velden rondom de crashplaats, viel echter ook een burgerslachtoffer te betreuren. Ten gevolge van de crash werd Louis Eyckmans, inwoner van Balen-Hulsen, zwaargewond. Hij werd getroffen door een verdwaalde kogel, afkomstig uit het luchtgevecht tussen de Amerikaanse bommenwerper en de Duitse jagers.
Mijnwerker Louis Eyckmans was 43 jaar en gehuwd met Maria Virginia Jansen. Het gezin Eyckmans-Jansen woonde in Grees (Balen-Hulsen). Louis werd geboren in Balen op 25 oktober 1899 en overleed ten gevolge van de opgelopen verwondingen in het gasthuis van Mol op 21 augustus 1943.
Dankwoord
Met dank aan Mr. F. Valkenborghs voor de schenking.
Bronnen
91st Bomb Group, 2017 (www. 91stbombgroup.com).
Archief Balen Bevrijd, Documentatie over B-17 42-5225.
Brussel, Cegesoma, Archief Inlichtingendienst Luc en Marc, 1943.
‘Burgerlijke Stand Mol’, Het Kempisch Weekblad, (28 augustus 1943), 2.
DE DECKER, C. en ROBA, J.L., De val van de vliegende forten, 17 augustus 1943 – 6 oktober 1943, Erpe, 2004, 31 en 84.
DE MULDER, B., Boeing B-17 Flying Fortress registry, 2014.
Fields of Honor, 2017 (www.fieldsofhonor-database.com).
Kempense Kranten, 2017 (www.kempensekranten.be).
LOUCHE, M., Luc and Marc calling London, Brussel, 1991.
Luchtvaartgeschiedenis, 2017 (www. luchtvaartgeschiedenis.be/content/b-17-bij-balen).
MILLER, D.L., Masters of the Air, De Amerikaanse bommenwerperspiloten die tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen Nazi-Duitsland vochten, Uithoorn, 2014.
VERONICO, N.A., Bloody skies, U.S. Eight Air Force battle damage in World War II, Mechaniesburg, 2014.
WASHINGTON, National Archives, Missing Air Crew Reports, 1942-1947, Missing Air Crew Report 280.
Met dank aan Mr. F. Valkenborghs voor de schenking.
Bronnen
91st Bomb Group, 2017 (www. 91stbombgroup.com).
Archief Balen Bevrijd, Documentatie over B-17 42-5225.
Brussel, Cegesoma, Archief Inlichtingendienst Luc en Marc, 1943.
‘Burgerlijke Stand Mol’, Het Kempisch Weekblad, (28 augustus 1943), 2.
DE DECKER, C. en ROBA, J.L., De val van de vliegende forten, 17 augustus 1943 – 6 oktober 1943, Erpe, 2004, 31 en 84.
DE MULDER, B., Boeing B-17 Flying Fortress registry, 2014.
Fields of Honor, 2017 (www.fieldsofhonor-database.com).
Kempense Kranten, 2017 (www.kempensekranten.be).
LOUCHE, M., Luc and Marc calling London, Brussel, 1991.
Luchtvaartgeschiedenis, 2017 (www. luchtvaartgeschiedenis.be/content/b-17-bij-balen).
MILLER, D.L., Masters of the Air, De Amerikaanse bommenwerperspiloten die tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen Nazi-Duitsland vochten, Uithoorn, 2014.
VERONICO, N.A., Bloody skies, U.S. Eight Air Force battle damage in World War II, Mechaniesburg, 2014.
WASHINGTON, National Archives, Missing Air Crew Reports, 1942-1947, Missing Air Crew Report 280.
September 2017
Het Object van de Maand September 2017 belicht enkele artefacten die betrekking hebben op het 2nd Battalion van de Argyll & Sutherland Highlanders (ASH). Die eenheid maakte onderdeel uit van de 15th Scottish Infantry Division en was actief in onze streek tussen 13 en 21 september 1944. De manschappen leverden tijdens die periode o.a. strijd in Mol-Donk en Geel ten Aard.
1. De persoonlijke documenten van een soldaat binnen het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders
De Schot Samuel Napier werd geboren op 25 mei 1919 en was loodgieter van beroep. Hij was gehuwd en woonde voor de oorlog in 94 South Drive in het dorp Inverness (Schotland). Sam Napier was aangesloten bij de Ancient Free Gardeners en kreeg lidnummer 450/24.
Hij trad in dienst bij het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders in Perth (Schotland) op 11 december 1941. Sam Napier kreeg Army Number 2992954. Hij was soldaat (private) in een Mortar Platoon van de eenheid, samen met zijn strijdmakkers Eddie Burke, Josh Walsh (uit Walthamstow London) en Andrew ‘Andy’ McDougall (uit Glasgow).
De Schot Samuel Napier werd geboren op 25 mei 1919 en was loodgieter van beroep. Hij was gehuwd en woonde voor de oorlog in 94 South Drive in het dorp Inverness (Schotland). Sam Napier was aangesloten bij de Ancient Free Gardeners en kreeg lidnummer 450/24.
Hij trad in dienst bij het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders in Perth (Schotland) op 11 december 1941. Sam Napier kreeg Army Number 2992954. Hij was soldaat (private) in een Mortar Platoon van de eenheid, samen met zijn strijdmakkers Eddie Burke, Josh Walsh (uit Walthamstow London) en Andrew ‘Andy’ McDougall (uit Glasgow).
Na zijn indiensttreding doorliep Samual Napier een aantal militaire opleidingen en cursussen. Zo volgde hij 8 weken rijlessen; doorliep hij twee gasproeven en nam hij deel aan de schietoefeningen op bataljonsniveau. Daarnaast kreeg hij ook tal van vaccinaties voor o.a. tetanus en tyfus.
In het Soldier’s service and Pay Book van Samuel Napier werden ook zijn persoonlijke uitrustings- en uniformstukken beschreven. Zo verkreeg hij van het leger de volgende zaken: een set webbing anklets (beenstukken); een battle dress uniformvest; een paar ankle boots (bottines); een muts en helm; een greatcoat (overjas); een stel canvas schoenen en een battle dress broek.
Op 8 maart 1944 kreeg hij 10 dagen verlof. De volgende verlofperiode ging pas in op 2 september 1945. Hij was dus zeker één van de mannen die actief waren binnen onze regio in september 1944.
In het Soldier’s service and Pay Book van Samuel Napier werden ook zijn persoonlijke uitrustings- en uniformstukken beschreven. Zo verkreeg hij van het leger de volgende zaken: een set webbing anklets (beenstukken); een battle dress uniformvest; een paar ankle boots (bottines); een muts en helm; een greatcoat (overjas); een stel canvas schoenen en een battle dress broek.
Op 8 maart 1944 kreeg hij 10 dagen verlof. De volgende verlofperiode ging pas in op 2 september 1945. Hij was dus zeker één van de mannen die actief waren binnen onze regio in september 1944.
2. Het oorlogsdagboek van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders (13-21 September 1944)
In september 1944 maakte het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders deel uit van de 227th Infantry Brigade, één van de drie brigades die samen de 15th Scottish Infantry Division vormden. Daarnaast bestond de 227th Brigade uit het 10th Battalion Highland Light Infantry (HLI) en het 2nd Battalion Gordon Highlanders.
Op 13 september 1944 kreeg de 227th Brigade de opdracht om de posities van de 50th Northumbrian Division over te nemen nabij het bruggenhoofd aan het Albertkanaal nabij Geel-Stelen. Omdat de Duitsers die dag de stellingen aan het Albertkanaal verlieten en zich terugtrokken achter het Kempisch Kanaal, kreeg de brigade nieuwe objectieven. Het 2nd Bn. Gordon Highlanders werd uitgezonden naar Meerhout, het 10th Bn. HLI naar Mol-Centrum en het 2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders (ASH) naar Mol-Donk.
Tegen 18.00u waren de troepen van het 2nd Bn. ASH erin geslaagd om het Albertkanaal bij Geel-Stelen over te steken en vervolgens op te rukken in de richting van Mol. Het objectief van die eenheid was de brug van Mol-Donk bereiken en vrijwaren van vernieling. Tegen 19.30u kon de brug inderdaad worden bereikt, maar die was omstreeks 16.00u reeds vernietigd door de Duitsers. De Highlanders kwamen meteen onder vuur te liggen en waren genoodzaakt om post te vatten bij de brug langs de hoofdwegen, wachtende op nieuwe orders. Aan de overzijde van het Kempisch Kanaal werd nabij een woning op Dessels grondgebied een Duits 88mm kanon waargenomen. Het hoofdkwartier van het 2nd Bn. ASH werd die avond geïnstalleerd in Mol-Achterbos.
Op 14 september werden in de voormiddag enkele patrouilles uitgestuurd. Omdat er geen direct contact werd gemaakt met de vijand aan de overzijde van het kanaal, werden de patrouilles stopgezet. Het Duitse 88mm kanon werd gelokaliseerd en goed in het oog gehouden. Die dag werd opnieuw gewacht op verdere bevelen, net zoals op 15 september. Om de posities van het 2nd Bn. ASH te versterken, werden ook kleinere eenheden van het 1st Bn. Middlesex Regiment naar Mol-Donk gestuurd. De troepen van het Middlesex Regiment waren gespecialiseerd in machinegeweren en kregen om die reden vaak een ondersteunende functie bij andere eenheden.
Rond 15.10u vatte, op 15 september 1944, een vuurgevecht aan tussen een kleine groep Duitsers en de A Company van het 2nd Bn. ASH. Eén van de Duisters werd daarbij ofwel gewond ofwel gedood. Daarna startte hevig artillerievuur op de stellingen van de Highlanders. Vooral de troepen van C Company, die zich hadden opgesteld rondom de glasfabriek en de elektriciteitscentrale, kreeg het hard te verduren. Die Company had eveneens een observatiepost geïnstalleerd in een schoorsteen van de elektriciteitscentrale. De Duitsers kregen de observatiepost in de gaten en openden zeer accuraat het vuur op de schouwpijp. Van de 15 schoten, miste slechts 1 het doel. Het doelwit kwam zwaar gehavend uit de strijd, maar bleef als bij wonder wel rechtstaan.
In september 1944 maakte het 2nd Battalion Argyll and Sutherland Highlanders deel uit van de 227th Infantry Brigade, één van de drie brigades die samen de 15th Scottish Infantry Division vormden. Daarnaast bestond de 227th Brigade uit het 10th Battalion Highland Light Infantry (HLI) en het 2nd Battalion Gordon Highlanders.
Op 13 september 1944 kreeg de 227th Brigade de opdracht om de posities van de 50th Northumbrian Division over te nemen nabij het bruggenhoofd aan het Albertkanaal nabij Geel-Stelen. Omdat de Duitsers die dag de stellingen aan het Albertkanaal verlieten en zich terugtrokken achter het Kempisch Kanaal, kreeg de brigade nieuwe objectieven. Het 2nd Bn. Gordon Highlanders werd uitgezonden naar Meerhout, het 10th Bn. HLI naar Mol-Centrum en het 2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders (ASH) naar Mol-Donk.
Tegen 18.00u waren de troepen van het 2nd Bn. ASH erin geslaagd om het Albertkanaal bij Geel-Stelen over te steken en vervolgens op te rukken in de richting van Mol. Het objectief van die eenheid was de brug van Mol-Donk bereiken en vrijwaren van vernieling. Tegen 19.30u kon de brug inderdaad worden bereikt, maar die was omstreeks 16.00u reeds vernietigd door de Duitsers. De Highlanders kwamen meteen onder vuur te liggen en waren genoodzaakt om post te vatten bij de brug langs de hoofdwegen, wachtende op nieuwe orders. Aan de overzijde van het Kempisch Kanaal werd nabij een woning op Dessels grondgebied een Duits 88mm kanon waargenomen. Het hoofdkwartier van het 2nd Bn. ASH werd die avond geïnstalleerd in Mol-Achterbos.
Op 14 september werden in de voormiddag enkele patrouilles uitgestuurd. Omdat er geen direct contact werd gemaakt met de vijand aan de overzijde van het kanaal, werden de patrouilles stopgezet. Het Duitse 88mm kanon werd gelokaliseerd en goed in het oog gehouden. Die dag werd opnieuw gewacht op verdere bevelen, net zoals op 15 september. Om de posities van het 2nd Bn. ASH te versterken, werden ook kleinere eenheden van het 1st Bn. Middlesex Regiment naar Mol-Donk gestuurd. De troepen van het Middlesex Regiment waren gespecialiseerd in machinegeweren en kregen om die reden vaak een ondersteunende functie bij andere eenheden.
Rond 15.10u vatte, op 15 september 1944, een vuurgevecht aan tussen een kleine groep Duitsers en de A Company van het 2nd Bn. ASH. Eén van de Duisters werd daarbij ofwel gewond ofwel gedood. Daarna startte hevig artillerievuur op de stellingen van de Highlanders. Vooral de troepen van C Company, die zich hadden opgesteld rondom de glasfabriek en de elektriciteitscentrale, kreeg het hard te verduren. Die Company had eveneens een observatiepost geïnstalleerd in een schoorsteen van de elektriciteitscentrale. De Duitsers kregen de observatiepost in de gaten en openden zeer accuraat het vuur op de schouwpijp. Van de 15 schoten, miste slechts 1 het doel. Het doelwit kwam zwaar gehavend uit de strijd, maar bleef als bij wonder wel rechtstaan.
Rond 19.00u diezelfde dag kregen de troepen van het 2nd Bn. ASH orders om zich klaar te maken voor de oversteek van het kanaal. Op 16 september 1944 planden de geallieerden een ultieme aanval om uit het bruggenhoofd bij Geel ten Aard door te breken.
Daarnaast moest er ook bij Sas 6 een doorbraak worden geforceerd door het 2nd Bn. Gordon Highlanders, ondersteund door o.a. troepen van het 10th Bn. Highland Light Infantry en het 2nd Bn. ASH. Het opzet van de actie was als volgt: het 2nd Bn. Gordon Highlanders moest de oversteek maken en het bruggenhoofd beveiligen, de troepen van het 10th Bn. HLI moesten vanuit het bruggenhoofd optrekken naar Dessel en het 2nd. Bn ASH moest oprukken naar het oosten van Dessel en de zone tussen het dorp en het kanaal bezetten.
Omstreeks 02.30u, op 16 september 1944, kwam het uiteindelijke bevel om op te rukken. Na het bestuderen van bijkomende luchtfoto's bleek echter dat de kaarten die de Schotten gebruikten reeds verouderd waren en er op de geplande positie van de aanval niet één, maar wel twee kanalen moesten worden overgestoken. Omstreeks 06.00u trachtten de eerste troepen van het 2nd Bn. Gordon Highlanders het eerste kanaal over te steken door middel van vlotten en planken. Zij werden daarbij ook geholpen door lokale schippersfamilies. De oversteek van de Gordons bij het (tweede) Kempisch Kanaal en Sas 6 werd al snel teruggeslagen door scherpschutters en hevig Duits machinegeweer- en mortiervuur. De Duitsers verwachtten namelijk een aanval via dat punt en stelden machinegeweren op die de omgeving van de sluis volledig onder vuur konden nemen. De Duitse opponenten waren dan ook niet van de minsten. De stellingen aan de noordelijke zijde van het kanaal werden namelijk bewaakt door het I/SS-Grenadier-Regiment Landsturm Nederland. De eerste Schotse manschappen die de voetgangersbrug bij Sas 6 probeerden over te steken, liepen dan ook recht in een hinderlaag. Daarbij kwamen zes mannen van het 2nd Bn. Gordon Highlanders om het leven.
Daarnaast moest er ook bij Sas 6 een doorbraak worden geforceerd door het 2nd Bn. Gordon Highlanders, ondersteund door o.a. troepen van het 10th Bn. Highland Light Infantry en het 2nd Bn. ASH. Het opzet van de actie was als volgt: het 2nd Bn. Gordon Highlanders moest de oversteek maken en het bruggenhoofd beveiligen, de troepen van het 10th Bn. HLI moesten vanuit het bruggenhoofd optrekken naar Dessel en het 2nd. Bn ASH moest oprukken naar het oosten van Dessel en de zone tussen het dorp en het kanaal bezetten.
Omstreeks 02.30u, op 16 september 1944, kwam het uiteindelijke bevel om op te rukken. Na het bestuderen van bijkomende luchtfoto's bleek echter dat de kaarten die de Schotten gebruikten reeds verouderd waren en er op de geplande positie van de aanval niet één, maar wel twee kanalen moesten worden overgestoken. Omstreeks 06.00u trachtten de eerste troepen van het 2nd Bn. Gordon Highlanders het eerste kanaal over te steken door middel van vlotten en planken. Zij werden daarbij ook geholpen door lokale schippersfamilies. De oversteek van de Gordons bij het (tweede) Kempisch Kanaal en Sas 6 werd al snel teruggeslagen door scherpschutters en hevig Duits machinegeweer- en mortiervuur. De Duitsers verwachtten namelijk een aanval via dat punt en stelden machinegeweren op die de omgeving van de sluis volledig onder vuur konden nemen. De Duitse opponenten waren dan ook niet van de minsten. De stellingen aan de noordelijke zijde van het kanaal werden namelijk bewaakt door het I/SS-Grenadier-Regiment Landsturm Nederland. De eerste Schotse manschappen die de voetgangersbrug bij Sas 6 probeerden over te steken, liepen dan ook recht in een hinderlaag. Daarbij kwamen zes mannen van het 2nd Bn. Gordon Highlanders om het leven.
Door de felle Duitse weerstand annuleerde de 227th Infantry Brigade de aanvalspoging uiteindelijk. Het 2nd Bn. ASH keerde rond 10.30u al terug naar de oude posities nabij de brug van Mol-Donk. Diezelfde dag kwamen er reeds nieuwe orders. De troepen moesten zich klaar maken om zich te begeven naar de sector van de 44th Brigade.
Op 17 september 1944 werden de troepen verlegd naar Geel en kreeg het 2nd Bn. ASH het bevel om zich naar het bruggenhoofd van Geel ten Aard te begeven. Tegen 23.30u namen zij de posities van de Royal Scottish Fussiliers in. (Zie ook Object van de Maand Maart 2017.) Op die posities bleef het bataljon tot in de late avond van 20 september 1944. Omstreeks 23.50u verliet de laatste man van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders het bruggenhoofd van Geel ten Aard.
De troepen trokken zich op 21 september 1944 terug achter de frontlijn, ten zuiden van Geel. De mannen van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders konden daar voor het eerst bekomen van de strijd aan het Kempisch Kanaal. De soldaten kregen de kans om een bad te nemen, genoten van wat rust en kregen ook propere kleren. Normaal gezien was er een periode van vier dagen rust voorzien. Die plannen wijzigden echter snel. Een dag later trokken de troepen reeds op in de richting van Meerveldhoven nabij Eindhoven (Nederland). De 227th Brigade kwam eveneens onder het commando van de 7th Armoured Division te staan.
Tijdens de strijd in de Kempen werd het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders getroffen door zware verliezen in de rangen. Vooral de strijd bij Geel ten Aard had verregaande gevolgen voor de eenheid met trieste hoogtepunten op 18, 19 en 20 september 1944. Naast de vele gewonden, vielen er een kleine twintig doden te betreuren binnen het bataljon. Thans liggen er 13 (geïdentificeerde) dodelijke slachtoffers van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders begraven op de militaire oorlogsbegraafplaatsen in Geel en Kasterlee.
3. Lijst van omgekomen soldaten uit het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders – September 1944
De volgende personen uit het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders kwamen om het leven tijdens de strijd aan het Kempisch Kanaal. Hun laatste rustplaatsen zijn heden terug te vinden op Geel War Cemetery (5 personen) en Kasterlee War Cemetery (8 personen). De graven liggen telkens in blokken van vier of vijf naast elkaar.
Op 17 september 1944 werden de troepen verlegd naar Geel en kreeg het 2nd Bn. ASH het bevel om zich naar het bruggenhoofd van Geel ten Aard te begeven. Tegen 23.30u namen zij de posities van de Royal Scottish Fussiliers in. (Zie ook Object van de Maand Maart 2017.) Op die posities bleef het bataljon tot in de late avond van 20 september 1944. Omstreeks 23.50u verliet de laatste man van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders het bruggenhoofd van Geel ten Aard.
De troepen trokken zich op 21 september 1944 terug achter de frontlijn, ten zuiden van Geel. De mannen van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders konden daar voor het eerst bekomen van de strijd aan het Kempisch Kanaal. De soldaten kregen de kans om een bad te nemen, genoten van wat rust en kregen ook propere kleren. Normaal gezien was er een periode van vier dagen rust voorzien. Die plannen wijzigden echter snel. Een dag later trokken de troepen reeds op in de richting van Meerveldhoven nabij Eindhoven (Nederland). De 227th Brigade kwam eveneens onder het commando van de 7th Armoured Division te staan.
Tijdens de strijd in de Kempen werd het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders getroffen door zware verliezen in de rangen. Vooral de strijd bij Geel ten Aard had verregaande gevolgen voor de eenheid met trieste hoogtepunten op 18, 19 en 20 september 1944. Naast de vele gewonden, vielen er een kleine twintig doden te betreuren binnen het bataljon. Thans liggen er 13 (geïdentificeerde) dodelijke slachtoffers van het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders begraven op de militaire oorlogsbegraafplaatsen in Geel en Kasterlee.
3. Lijst van omgekomen soldaten uit het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders – September 1944
De volgende personen uit het 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders kwamen om het leven tijdens de strijd aan het Kempisch Kanaal. Hun laatste rustplaatsen zijn heden terug te vinden op Geel War Cemetery (5 personen) en Kasterlee War Cemetery (8 personen). De graven liggen telkens in blokken van vier of vijf naast elkaar.
ANDREWS Raymond Speed
24 jaar
Overleden op 18/09/1944
Corporal
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 957443
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf langs de Steenweg Geel-Turnhout
Herbegraven op 23 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.6.
BAKER John
21 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 5774313
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf nabij Geel ten Aard
Herbegraven op 25 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.9.
FINDLAY John
29 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Servie Number 2990323
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis in Geel ten Aard
Herbegraven op 20 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.3.
GARDNER Albert George
18 jaar
Overleden op 19/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14707996
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis in Geel ten Aard
Herbegraven op 20 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.2.
GASKELL Robert
29 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 3526448
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis aan de noordelijke kanaaloever in Geel ten Aard
Herbegraven op 25 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.4.
KELLY Ronald
20 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2993040
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf nabij Geel ten Aard
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.1.
LEMMON Walter William
35 jaar
Overleden op 20/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14592060
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.17.
MORETON Laurence Leigh Erskine
Military Cross (London Gazette 21 december 1944)
Overleden op 19/09/1944
Major – Bevelhebber van B Company
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 174529
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf aan de noordelijke zijde van het Maas-Scheldekanaal
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.8.
NEVILLE John Thomas
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2980935
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf aan de noordelijke zijde van het Maas-Scheldekanaal
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.7.
PATERSON Thomas
22 jaar
Overleden op 19/09/1944
Corporal
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2992962
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.15.
POOL Reginald Lionel
20 jaar
Overleden op 17/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14002606
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.19.
SCOTT James Robert Nisbet
20 jaar
Overleden op 19/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14681292
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.16.
WOTHERSPOON Alexander
37 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14211309
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.18.
Bronnen
BALEN, Archief- en documentatiemappen Werkgroep Balen Bevrijd.
BALEN, Foto’s graven 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders - Bram Dierckx.
Battle for the Locks, 2017 (www.battleforthelocks.be).
DIDDEN, J. en SWARTS, M., Autumn Gale / Herbst Sturm, 2013.
FREIBURG, Bundesarchiv, Kriegstagebücher, Kriegstagbuch LXXXVIII Armee Korps, september 1944.
GEEL, Stadsarchief Geel, Beeldbank en fotocollectie.
GEERINGS, G., Collin Brown, Zoektocht naar een klein meisje, Jaarboek VVG Mol, 10 (2016), 67-76.
‘Individual files’, Commonwealth War Graves Commission, (www.cwgc.org).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LONDEN, National Archives, Grave Concentration Reports, Gheel British Cemetery, 1945.
LONDEN, National Archives, Grave Concentration Reports, Casterle British Cemetery, 1945.
LONDEN, National Archives, War diary 2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary 2nd Bn. Gordon Highlanders, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary 10th Bn. Highland Light Infantry, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary HQ 44th, 46th and 227th Infantry Brigade, September 1944.
‘September 1944 - De bevrijdingsgevechten te Geel’, Jaarboek G.G.G., 39 (2004).
MARTIN, H.G., The history of the 15th Scottish Division 1939-1945, 1948.
24 jaar
Overleden op 18/09/1944
Corporal
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 957443
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf langs de Steenweg Geel-Turnhout
Herbegraven op 23 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.6.
BAKER John
21 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 5774313
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf nabij Geel ten Aard
Herbegraven op 25 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.9.
FINDLAY John
29 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Servie Number 2990323
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis in Geel ten Aard
Herbegraven op 20 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.3.
GARDNER Albert George
18 jaar
Overleden op 19/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14707996
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis in Geel ten Aard
Herbegraven op 20 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.2.
GASKELL Robert
29 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 3526448
Oorspronkelijk begraven in een tuin achter een huis aan de noordelijke kanaaloever in Geel ten Aard
Herbegraven op 25 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.4.
KELLY Ronald
20 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2993040
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf nabij Geel ten Aard
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY II.E.1.
LEMMON Walter William
35 jaar
Overleden op 20/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14592060
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.17.
MORETON Laurence Leigh Erskine
Military Cross (London Gazette 21 december 1944)
Overleden op 19/09/1944
Major – Bevelhebber van B Company
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 174529
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf aan de noordelijke zijde van het Maas-Scheldekanaal
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.8.
NEVILLE John Thomas
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2980935
Oorspronkelijk begraven in een veldgraf aan de noordelijke zijde van het Maas-Scheldekanaal
Herbegraven op 21 juni 1945
KASTERLEE WAR CEMETERY I.E.7.
PATERSON Thomas
22 jaar
Overleden op 19/09/1944
Corporal
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 2992962
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.15.
POOL Reginald Lionel
20 jaar
Overleden op 17/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14002606
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.19.
SCOTT James Robert Nisbet
20 jaar
Overleden op 19/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14681292
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.16.
WOTHERSPOON Alexander
37 jaar
Overleden op 18/09/1944
Private
2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders
Service Number 14211309
Oorspronkelijk begraven op de begraafplaats van het Psychiatrisch Hospitaal Geel
Herbegraven op 24 mei 1945
GEEL WAR CEMETERY I.C.18.
Bronnen
BALEN, Archief- en documentatiemappen Werkgroep Balen Bevrijd.
BALEN, Foto’s graven 2nd Bn. Argyll & Sutherland Highlanders - Bram Dierckx.
Battle for the Locks, 2017 (www.battleforthelocks.be).
DIDDEN, J. en SWARTS, M., Autumn Gale / Herbst Sturm, 2013.
FREIBURG, Bundesarchiv, Kriegstagebücher, Kriegstagbuch LXXXVIII Armee Korps, september 1944.
GEEL, Stadsarchief Geel, Beeldbank en fotocollectie.
GEERINGS, G., Collin Brown, Zoektocht naar een klein meisje, Jaarboek VVG Mol, 10 (2016), 67-76.
‘Individual files’, Commonwealth War Graves Commission, (www.cwgc.org).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LONDEN, National Archives, Grave Concentration Reports, Gheel British Cemetery, 1945.
LONDEN, National Archives, Grave Concentration Reports, Casterle British Cemetery, 1945.
LONDEN, National Archives, War diary 2nd Bn. Argyll and Sutherland Highlanders, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary 2nd Bn. Gordon Highlanders, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary 10th Bn. Highland Light Infantry, September 1944.
LONDEN, National Archives, War diary HQ 44th, 46th and 227th Infantry Brigade, September 1944.
‘September 1944 - De bevrijdingsgevechten te Geel’, Jaarboek G.G.G., 39 (2004).
MARTIN, H.G., The history of the 15th Scottish Division 1939-1945, 1948.
Oktober 2017
De maanden september en oktober van het jaar 1944 stonden voor het merendeel van de Belgische bevolking in het teken van de Bevrijding en het einde van de Duitse bezettingsjaren. Zij die collaboreerden of actief waren in organisaties van de Nieuwe Orde kwamen terecht in een storm van volkswoede en gerechtelijke procedures. Voor die bevolkingsgroep was de oorlog nog niet meteen afgelopen en begon de zogenaamde repressie.
Ook in Balen startte de lokale bevolking vlak na de bevrijding met het arresteren van al dan niet vermeende collaborateurs. Dat gebeurde zeer ongeordend en chaotisch. De lokale afdeling van het Geheim Leger trad echter kordaat op tegen de volkswoede en nam de bewaking op zich van alle Balense burgers die slachtoffer werden van de volksrepressie alsook trachtten de verzetsleden de bezittingen van die personen minimaal te beschermen. Zo werden uiteindelijk, met goedkeuring van de burgemeester en de lokale ordediensten, tientallen personen opgesloten in de gevangenis van het toenmalige Gemeentehuis in de Vaartstraat en wachtten zij daar hun verdere hechtenis en proces af.
De straatrepressie in Balen en Olmen werd niet direct gekenmerkt door grove baldadigheden ten aanzien van collaborateurs. De lokale leden van de weerstand zagen eerder streng toe op de snelle en correcte arrestatie van enkele personen en voorkwamen in zekere zin een echte volkswoede ten aanzien van al dan niet vermeende collaborateurs of nieuwe orde gezinden.
Maar niet overal verliepen die arrestaties even keurig… Op vele plaatsen in Vlaanderen gebeurden de aanhoudingen van collaborateurs dan ook zonder enig onderscheid te maken tussen de gewone leden van Nieuwe Orde-organisaties en de leidende figuren. De eerste volks- of straatrepressie werd in de eerste plaats aangevuurd door de jarenlange haat en opgekropte woede ten aanzien van de bezetter en ging dan ook heel vaak gepaard met plunderingen of vernielingen, mishandelingen en publieke vernederingen. De Belgische regering (in Londen) kon aanvankelijk maar zeer moeilijk greep krijgen op de lokale gebeurtenissen en moest bij gebrek aan afdoende ordediensten de zaak laten bedaren. Ook de lokale overheden moesten de (wan)toestanden dikwijls laten begaan.
Om die eerste gevangenen op te vangen, werden naast de bestaande officiële gevangenissen ook 170 nieuwe gemeentelijke centra ingericht. Omwille van plaatsgebrek kwamen die centra dikwijls in scholen, militaire of oude fabrieksgebouwen tot stand. Op 8 september 1944 keerde de Belgische regering terug naar België en trachtte zij vat te krijgen op de situatie. In de maanden na de bevrijding nam de hogere overheid het bestuur van de gemeentelijke centra over en tegen januari 1945 waren reeds 117 gemeentelijke centra gesloten.
Na de capitulatie ven het Derde Rijk in mei 1945 en de talrijke berichten over de ontdekkingen van de Concentratiekampen, ontstond een nieuwe repressiegolf. Vele collaborateurs, die reeds vrijgelaten waren uit de gemeentelijke centra, werden opnieuw in hechtenis genomen. Daarnaast keerden ook een grote groep nieuwe beklaagden en verdachten uit Duitsland terug: namelijk zij die mee hadden gestreden bij de militaire organen van het Derde Rijk. Om de plotse aangroei van gevangenen op te vangen, werden nieuwe centra geopend. Zo kwam ook het ‘Interneringscentrum Beverlo’ of I.C.B. in Leopoldsburg tot stand.
Hieronder volgt alvast een beknopte geschiedenis van het zogenaamde Interneringscentrum Beverlo, geïllustreerd met enkele unieke tijdsdocumenten en fotomaterialen uit de repressieperiode die betrekking hebben op het interneringscentrum in het nabijgelegen Leopoldsburg. Het gevangenenkamp had trouwens een link met de gemeente Balen. In het I.C.B. was namelijk ook een Balenaar actief.
Ook in Balen startte de lokale bevolking vlak na de bevrijding met het arresteren van al dan niet vermeende collaborateurs. Dat gebeurde zeer ongeordend en chaotisch. De lokale afdeling van het Geheim Leger trad echter kordaat op tegen de volkswoede en nam de bewaking op zich van alle Balense burgers die slachtoffer werden van de volksrepressie alsook trachtten de verzetsleden de bezittingen van die personen minimaal te beschermen. Zo werden uiteindelijk, met goedkeuring van de burgemeester en de lokale ordediensten, tientallen personen opgesloten in de gevangenis van het toenmalige Gemeentehuis in de Vaartstraat en wachtten zij daar hun verdere hechtenis en proces af.
De straatrepressie in Balen en Olmen werd niet direct gekenmerkt door grove baldadigheden ten aanzien van collaborateurs. De lokale leden van de weerstand zagen eerder streng toe op de snelle en correcte arrestatie van enkele personen en voorkwamen in zekere zin een echte volkswoede ten aanzien van al dan niet vermeende collaborateurs of nieuwe orde gezinden.
Maar niet overal verliepen die arrestaties even keurig… Op vele plaatsen in Vlaanderen gebeurden de aanhoudingen van collaborateurs dan ook zonder enig onderscheid te maken tussen de gewone leden van Nieuwe Orde-organisaties en de leidende figuren. De eerste volks- of straatrepressie werd in de eerste plaats aangevuurd door de jarenlange haat en opgekropte woede ten aanzien van de bezetter en ging dan ook heel vaak gepaard met plunderingen of vernielingen, mishandelingen en publieke vernederingen. De Belgische regering (in Londen) kon aanvankelijk maar zeer moeilijk greep krijgen op de lokale gebeurtenissen en moest bij gebrek aan afdoende ordediensten de zaak laten bedaren. Ook de lokale overheden moesten de (wan)toestanden dikwijls laten begaan.
Om die eerste gevangenen op te vangen, werden naast de bestaande officiële gevangenissen ook 170 nieuwe gemeentelijke centra ingericht. Omwille van plaatsgebrek kwamen die centra dikwijls in scholen, militaire of oude fabrieksgebouwen tot stand. Op 8 september 1944 keerde de Belgische regering terug naar België en trachtte zij vat te krijgen op de situatie. In de maanden na de bevrijding nam de hogere overheid het bestuur van de gemeentelijke centra over en tegen januari 1945 waren reeds 117 gemeentelijke centra gesloten.
Na de capitulatie ven het Derde Rijk in mei 1945 en de talrijke berichten over de ontdekkingen van de Concentratiekampen, ontstond een nieuwe repressiegolf. Vele collaborateurs, die reeds vrijgelaten waren uit de gemeentelijke centra, werden opnieuw in hechtenis genomen. Daarnaast keerden ook een grote groep nieuwe beklaagden en verdachten uit Duitsland terug: namelijk zij die mee hadden gestreden bij de militaire organen van het Derde Rijk. Om de plotse aangroei van gevangenen op te vangen, werden nieuwe centra geopend. Zo kwam ook het ‘Interneringscentrum Beverlo’ of I.C.B. in Leopoldsburg tot stand.
Hieronder volgt alvast een beknopte geschiedenis van het zogenaamde Interneringscentrum Beverlo, geïllustreerd met enkele unieke tijdsdocumenten en fotomaterialen uit de repressieperiode die betrekking hebben op het interneringscentrum in het nabijgelegen Leopoldsburg. Het gevangenenkamp had trouwens een link met de gemeente Balen. In het I.C.B. was namelijk ook een Balenaar actief.
1. Het ontstaan van Interneringscentrum Beverlo (I.C.B.)
Het Gevangenenkamp of Interneringscentrum Beverlo werd opgericht in juni 1945 en kwam tot stand als centrum voor personen die na de Bevrijding werden verdacht van of veroordeeld wegens wapendracht tegen België en zijn geallieerden op basis van art. 113 en art. 117 van het Strafwetboek. Meer specifiek (aanvankelijk toch) voor verdachten en veroordeelden die jonger waren dan 55 jaar en ook bekwaam om te werken.
In de volksmond ontstond zo al snel de idee dat Beverlo een Kamp was voor ‘SS-mannen’. De groep van veroordeelden wegens wapendacht tegen België was echter veel ruimer en meer verscheiden van samenstelling. Onder de veroordeelden bevonden zich o.a. personen die rechtstreeks en onrechtstreeks lid waren geweest van het Duitse leger, zoals bijvoorbeeld voormalige leden van de Waffen-SS, SS-Wallonie, SS-Vlaanderen, het Légion Wallonie, het Vlaams Legioen en de Kriegsmarine.
Omdat de interpretatie van art.113 van het Strafwetboek door de Belgische krijgsauditeurs werd verruimd naar het wetens vervullen voor de vijand van taken van strijd, vervoer, werk of bewaking, die normaal op de vijandelijke legers of hun diensten rusten, ontstond een veel grotere groep veroordeelden. Om die reden werden ook leden van paramilitaire organisaties zoals bijvoorbeeld de NSKK, de Organisation Todt, de Vlaamsche Wacht, de Garde Wallone, de Fabriekswacht, en de Spoorwegwacht veroordeeld wegens wapendracht. Maar ook leden van Duitse politiediensten alsook leden van paramilitaire groeperingen die verbonden waren aan politieke partijen. Onder die laatste groep bevonden zich bijvoorbeeld leden van de Dietsche Militie - Zwarte Brigade van het VNV, het Veiligheidskorps van de DeVlag en de Formations de Combat van Rex. Tot slot werden ook leden van de V.A.V.V. tot de groep van ‘wapendragers tegen België’ gerekend.
De groep van veroordeelden die in het Interneringscentrum Beverlo terecht kwam, was met andere woorden zeer gevarieerd en had een zeer gevarieerde achtergrond. Ook in de strafmaat waren er grote verschillen.
Het interneringscentrum Beverlo werd ingericht in de zuidoosthoek van het voormalige Infanteriekamp in Leopoldsburg en opende op 20 juni 1945 de deuren. Er kwamen uiteindelijk 4 secties tot stand: Kamp E, F, G en H. Het interneringscentrum werd ingericht als gemeenschapsgevangenis, waar gevangenen voortdurend in groep leefden.
Op het einde van juni 1945 bevonden zich ongeveer 444 gevangenen in het Interneringscentrum Beverlo. Het betrof 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Sint-Gillis die reeds veroordeeld waren en meteen aan het werk werden gezet (aangekomen op 21 juni 1945). Daarnaast volgden nog 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Hasselt, die nog voor de krijgsraad dienden te verschijnen (aangekomen op 23 juni 1945) en uiteindelijk 404 personen uit de gevangenissen van Gent, Brugge Erbisoeul en ook uit het Cavaleriekamp van Beverlo(aangekomen op 26 juni 1945).
Ook voor de opening van het eigenlijke I.C.B. waren er in Leopoldsburg al enkele gevangenen ondergebracht. Zij werden aanvankelijk opgesloten in het intact gebleven Cavaleriekamp, dat tijdens de oorlog was gebruikt voor de internering van politieke gevangenen. Die eerste gevangenen verhuisden na de opening naar het Interneringscentrum gelegen in het Infanteriekamp.
Het aantal gevangenen steeg snel en Beverlo groeide uit tot de grootste instelling van het land. Tot in september 1948 schommelde het bevolkingsaantal van het gevangenenkamp voortdurend. Gemiddeld verbleven er zo’n 3.200 gedetineerden. In januari 1946 werd het maximale aantal van 4.500 gevangenen bereikt. Door de invrijheidsstelling van steeds meer gevangenen en de overbrenging van gedetineerden naar andere instellingen, daalde het aantal geleidelijk. In 1948 daalde de bezetting van 3.181 naar 1.224 personen. Een jaar later, op 31 december 1949, werd de instelling opgeheven.
Het Gevangenenkamp of Interneringscentrum Beverlo werd opgericht in juni 1945 en kwam tot stand als centrum voor personen die na de Bevrijding werden verdacht van of veroordeeld wegens wapendracht tegen België en zijn geallieerden op basis van art. 113 en art. 117 van het Strafwetboek. Meer specifiek (aanvankelijk toch) voor verdachten en veroordeelden die jonger waren dan 55 jaar en ook bekwaam om te werken.
In de volksmond ontstond zo al snel de idee dat Beverlo een Kamp was voor ‘SS-mannen’. De groep van veroordeelden wegens wapendacht tegen België was echter veel ruimer en meer verscheiden van samenstelling. Onder de veroordeelden bevonden zich o.a. personen die rechtstreeks en onrechtstreeks lid waren geweest van het Duitse leger, zoals bijvoorbeeld voormalige leden van de Waffen-SS, SS-Wallonie, SS-Vlaanderen, het Légion Wallonie, het Vlaams Legioen en de Kriegsmarine.
Omdat de interpretatie van art.113 van het Strafwetboek door de Belgische krijgsauditeurs werd verruimd naar het wetens vervullen voor de vijand van taken van strijd, vervoer, werk of bewaking, die normaal op de vijandelijke legers of hun diensten rusten, ontstond een veel grotere groep veroordeelden. Om die reden werden ook leden van paramilitaire organisaties zoals bijvoorbeeld de NSKK, de Organisation Todt, de Vlaamsche Wacht, de Garde Wallone, de Fabriekswacht, en de Spoorwegwacht veroordeeld wegens wapendracht. Maar ook leden van Duitse politiediensten alsook leden van paramilitaire groeperingen die verbonden waren aan politieke partijen. Onder die laatste groep bevonden zich bijvoorbeeld leden van de Dietsche Militie - Zwarte Brigade van het VNV, het Veiligheidskorps van de DeVlag en de Formations de Combat van Rex. Tot slot werden ook leden van de V.A.V.V. tot de groep van ‘wapendragers tegen België’ gerekend.
De groep van veroordeelden die in het Interneringscentrum Beverlo terecht kwam, was met andere woorden zeer gevarieerd en had een zeer gevarieerde achtergrond. Ook in de strafmaat waren er grote verschillen.
Het interneringscentrum Beverlo werd ingericht in de zuidoosthoek van het voormalige Infanteriekamp in Leopoldsburg en opende op 20 juni 1945 de deuren. Er kwamen uiteindelijk 4 secties tot stand: Kamp E, F, G en H. Het interneringscentrum werd ingericht als gemeenschapsgevangenis, waar gevangenen voortdurend in groep leefden.
Op het einde van juni 1945 bevonden zich ongeveer 444 gevangenen in het Interneringscentrum Beverlo. Het betrof 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Sint-Gillis die reeds veroordeeld waren en meteen aan het werk werden gezet (aangekomen op 21 juni 1945). Daarnaast volgden nog 20 leden van de Waffen-SS uit de gevangenis van Hasselt, die nog voor de krijgsraad dienden te verschijnen (aangekomen op 23 juni 1945) en uiteindelijk 404 personen uit de gevangenissen van Gent, Brugge Erbisoeul en ook uit het Cavaleriekamp van Beverlo(aangekomen op 26 juni 1945).
Ook voor de opening van het eigenlijke I.C.B. waren er in Leopoldsburg al enkele gevangenen ondergebracht. Zij werden aanvankelijk opgesloten in het intact gebleven Cavaleriekamp, dat tijdens de oorlog was gebruikt voor de internering van politieke gevangenen. Die eerste gevangenen verhuisden na de opening naar het Interneringscentrum gelegen in het Infanteriekamp.
Het aantal gevangenen steeg snel en Beverlo groeide uit tot de grootste instelling van het land. Tot in september 1948 schommelde het bevolkingsaantal van het gevangenenkamp voortdurend. Gemiddeld verbleven er zo’n 3.200 gedetineerden. In januari 1946 werd het maximale aantal van 4.500 gevangenen bereikt. Door de invrijheidsstelling van steeds meer gevangenen en de overbrenging van gedetineerden naar andere instellingen, daalde het aantal geleidelijk. In 1948 daalde de bezetting van 3.181 naar 1.224 personen. Een jaar later, op 31 december 1949, werd de instelling opgeheven.
2. De structuur en indeling van het I.C.B.
De gedetineerden werden uiteindelijk in vier secties van het voormalige infanteriekamp onderverdeeld op basis van de aard van hun straf.
- Kamp E: de gedetineerden met de meest zware of levenslange veroordelingen;
- Kamp F: de gedetineerden die werkonbekwaamheid waren;
- Kamp G: de gedetineerden van de buitencommando’s;
- Kamp H: aanvankelijk een kamp voor jongeren (opgeheven op 4 juni 1946) en nadien volledig ingevuld door de kampadministratie, de infirmerie en de Welfare. Er verbleven slechts enkele gevangenen in deze sectie.
Het complete Interneringscentrum te Beverlo was volledig omheind met een hoge prikkeldraad en wachttorens. De bewakingstorensstonden op regelmatige afstand van elkaar en werden bemand door wachters met machinegeweren. Ook de verschillende Secties waren onafhankelijk omheind en volledig, met uitzondering van de toegangen, van elkaar afgesloten. Tussen de verschillende secties was er slechts één, goed bewaakte doorgang. De gevangenen waren ook niet gemachtigd om te pendelen tussen de verschillende secties, met uitzondering van enkele gevangenen die een speciale toelating hadden.
Elk sectie bestond ongeveer uit dezelfde structuur, met uitzondering van de jongerenafdeling (Kamp H) die kleiner was. De secties waren onderverdeeld in Blokken, die telkens vijf of vier grote kamers (8 op 6 meter) en twee of drie kleine kamers bevatten. In een grote kamer werden een dertigtal mensen ondergebracht, in de kleine kamers vier man.
De invulling van elke sectie was gelijklopend, maar had telkens eigen kenmerken. In Kamp H was het hele bestuursapparaat van het interneringscentrum gevestigd. De officiële hoofdingang van het Interneringscentrum bevond zich eveneens in Kamp H. Daarnaast waren in Kamp H o.a. de lokalen van de administratie gevestigd, de burelen van de directeurs, het economaat en de boekhouding, het bureel van censuur, de telefooncentrale en de infirmerie. Kamp H bevatte echter ook een bezoekzaal voor familieleden van gedetineerden, een openluchttheater, een drukkerij, een schildersatelier, een testcinema en nog enkele kleinere werkplaatsen voor gedetineerden.
Vanuit Sectie H kon ook Sectie G worden betreden. In dat onderdeel waren een toneel- en cinemazaal terug te vinden, alsook een rooms-katholieke kapel, een atelier voor marmerbewerking, een smidse en fietsherstelplaats.
Sectie G gaf op haar beurt toegang tot Sectie F. Die sectie beschikte over een protestantse kapel, de keukeninstallatie van het kamp, een kleermakerij en een rustoord voor de geinterneerden die in de koolmijnen werkten. Een gedeelte van Sectie F, werd begin 1948 overgeheveld naar Sectie E.
Sectie E was het verst verwijderd van de toegangspoort en enkel toegankelijk vanuit Sectie F. In het onderdeel waren onder andere de centrale bibliotheek van het kamp, maar ook het zwembad, en het strafcellenblok gevestigd. Daarnaast waren er ook een atelier voor hout- en aluminiumbewerking, het kunstatelier, het vak- en educatiecentrum, een boekbinderij, een toneelbarak, een schoenmakerij, een horlogemakerij en tevens het bureel van de Sociale Dienst aanwezig.
3. Bestuur, personeel en bewaking
Het Interneringscentrum Beverlo kwam in juni 1945 onder leiding van inspecteur Albert Luyckx te staan. Voorheen was het kamp toegewezen aan een voorlopig beheerder. Na de oprichting van de Penitentiaire Mijncentra (PMI) kreeg Luyckx ook de taak en titel van Inspecteur van die instellingen toegewezen.
In juli 1948 overleed Luyckx te Retie en kwam directeur Robert De Leeuw aan het hoofd te staan van de instelling. Die laatste leidde het kamp tot 31 december 1949, wanneer de instelling werd opgeheven.
De directeur werd bijgestaan door twee adjuncten, namelijk zaakvoerder-directeur De Vlieger en disciplinair-directeur R. Gydé. Daarnaast waren er nog vier sectieoversten: L. Swerts (Kamp E), R. Cavens (Kamp H), E. Swinnen en G. Gisteling.
Het interneringscentrum bezat ook een administratieve dienst die bestond uit een griffie en een eigenlijke administratie. De griffie bestond uit een griffie-chef, enkele vrije bedienden en een paar gedetineerden. De administratie bestond uit een aantal vrije opstellers en klerken, een veertigtal gedetineerden en stond onder leiding van een Bureelhoofd Konings.
In het relatief korte bestaan van het interneringscentrum zijn ook de volgende personen noemenswaardig: de militaire hoofdaalmoezenier E.H. Berghmans, afwisselend bijgestaan door de paters-aalmoezeniers Edfriedus, Juvenalis, Marcus, Florentinus, Govardus, Kutbertus, e.a. en voor de protestantse gelovigen dominees Marchal en Deelstra; de militaire hoofdgeneesheer Dr. Vandevelde, die beurtelings werd bijgestaan door de geneesheren Herbillon, Nolens, Vannerum en ook dokter Stuyck uit Balen.
De gedetineerden werden uiteindelijk in vier secties van het voormalige infanteriekamp onderverdeeld op basis van de aard van hun straf.
- Kamp E: de gedetineerden met de meest zware of levenslange veroordelingen;
- Kamp F: de gedetineerden die werkonbekwaamheid waren;
- Kamp G: de gedetineerden van de buitencommando’s;
- Kamp H: aanvankelijk een kamp voor jongeren (opgeheven op 4 juni 1946) en nadien volledig ingevuld door de kampadministratie, de infirmerie en de Welfare. Er verbleven slechts enkele gevangenen in deze sectie.
Het complete Interneringscentrum te Beverlo was volledig omheind met een hoge prikkeldraad en wachttorens. De bewakingstorensstonden op regelmatige afstand van elkaar en werden bemand door wachters met machinegeweren. Ook de verschillende Secties waren onafhankelijk omheind en volledig, met uitzondering van de toegangen, van elkaar afgesloten. Tussen de verschillende secties was er slechts één, goed bewaakte doorgang. De gevangenen waren ook niet gemachtigd om te pendelen tussen de verschillende secties, met uitzondering van enkele gevangenen die een speciale toelating hadden.
Elk sectie bestond ongeveer uit dezelfde structuur, met uitzondering van de jongerenafdeling (Kamp H) die kleiner was. De secties waren onderverdeeld in Blokken, die telkens vijf of vier grote kamers (8 op 6 meter) en twee of drie kleine kamers bevatten. In een grote kamer werden een dertigtal mensen ondergebracht, in de kleine kamers vier man.
De invulling van elke sectie was gelijklopend, maar had telkens eigen kenmerken. In Kamp H was het hele bestuursapparaat van het interneringscentrum gevestigd. De officiële hoofdingang van het Interneringscentrum bevond zich eveneens in Kamp H. Daarnaast waren in Kamp H o.a. de lokalen van de administratie gevestigd, de burelen van de directeurs, het economaat en de boekhouding, het bureel van censuur, de telefooncentrale en de infirmerie. Kamp H bevatte echter ook een bezoekzaal voor familieleden van gedetineerden, een openluchttheater, een drukkerij, een schildersatelier, een testcinema en nog enkele kleinere werkplaatsen voor gedetineerden.
Vanuit Sectie H kon ook Sectie G worden betreden. In dat onderdeel waren een toneel- en cinemazaal terug te vinden, alsook een rooms-katholieke kapel, een atelier voor marmerbewerking, een smidse en fietsherstelplaats.
Sectie G gaf op haar beurt toegang tot Sectie F. Die sectie beschikte over een protestantse kapel, de keukeninstallatie van het kamp, een kleermakerij en een rustoord voor de geinterneerden die in de koolmijnen werkten. Een gedeelte van Sectie F, werd begin 1948 overgeheveld naar Sectie E.
Sectie E was het verst verwijderd van de toegangspoort en enkel toegankelijk vanuit Sectie F. In het onderdeel waren onder andere de centrale bibliotheek van het kamp, maar ook het zwembad, en het strafcellenblok gevestigd. Daarnaast waren er ook een atelier voor hout- en aluminiumbewerking, het kunstatelier, het vak- en educatiecentrum, een boekbinderij, een toneelbarak, een schoenmakerij, een horlogemakerij en tevens het bureel van de Sociale Dienst aanwezig.
3. Bestuur, personeel en bewaking
Het Interneringscentrum Beverlo kwam in juni 1945 onder leiding van inspecteur Albert Luyckx te staan. Voorheen was het kamp toegewezen aan een voorlopig beheerder. Na de oprichting van de Penitentiaire Mijncentra (PMI) kreeg Luyckx ook de taak en titel van Inspecteur van die instellingen toegewezen.
In juli 1948 overleed Luyckx te Retie en kwam directeur Robert De Leeuw aan het hoofd te staan van de instelling. Die laatste leidde het kamp tot 31 december 1949, wanneer de instelling werd opgeheven.
De directeur werd bijgestaan door twee adjuncten, namelijk zaakvoerder-directeur De Vlieger en disciplinair-directeur R. Gydé. Daarnaast waren er nog vier sectieoversten: L. Swerts (Kamp E), R. Cavens (Kamp H), E. Swinnen en G. Gisteling.
Het interneringscentrum bezat ook een administratieve dienst die bestond uit een griffie en een eigenlijke administratie. De griffie bestond uit een griffie-chef, enkele vrije bedienden en een paar gedetineerden. De administratie bestond uit een aantal vrije opstellers en klerken, een veertigtal gedetineerden en stond onder leiding van een Bureelhoofd Konings.
In het relatief korte bestaan van het interneringscentrum zijn ook de volgende personen noemenswaardig: de militaire hoofdaalmoezenier E.H. Berghmans, afwisselend bijgestaan door de paters-aalmoezeniers Edfriedus, Juvenalis, Marcus, Florentinus, Govardus, Kutbertus, e.a. en voor de protestantse gelovigen dominees Marchal en Deelstra; de militaire hoofdgeneesheer Dr. Vandevelde, die beurtelings werd bijgestaan door de geneesheren Herbillon, Nolens, Vannerum en ook dokter Stuyck uit Balen.
Bij de oprichting van het I.C.B. werd de gehele bewaking toevertrouwd aan de militaire overheid. In juni 1945 werd de bewaking verzekerd door één compagnie van het 47ste Bataljon Fuseliers. Door de snelle groei van het interneringscentrum werd het bewakingspersoneel aangevuld met een tweede compagnie. Daarnaast werden ook miliciens van andere bataljons met bewakingsopdrachten ingeschakeld, zoals soldaten van het 6de en het 29ste Bataljon Fuseliers.
Tegen het einde van 1945 werd de bewaking opgesplitst. De buitenbewaking en de wachttorens bleven in handen van de militaire bewakingseenheden. De interne bewaking gebeurde van dan af aan door burgers. In geval van opstanden of onlusten kon echter nog steeds beroep worden gedaan op eenheden van het leger. Aan het hoofd van de militaire en burgerlijke bewaarders kwam de Heer Coox te staan. Hij werd als hoofdbewaker ook wel de ‘adjudant’ of ‘majoor’ genoemd.
De interne bewaking bestond uit twee hoofdbewaarders, die elkaar afwisselden en enkele bewaarders per sectie. Zij werden bijgestaan door een toegewezen aantal bewaarders. Met uitzondering van de hoofdbewaarder, die sporadisch voorzien was van een wapen, waren alle burgerlijke bewaarders steeds onbewapend.
Aanvankelijk bestond het interne bewakingskorps niet uit gevormde beroepsmensen, maar werden de bewakers veelal gerekruteerd uit de rangen van het Verzet of de Weerstand. Het betrof meestal tijdelijke aanstellingen. Door een gebrek aan personeel en de naoorlogse tijdsgeest waren er niet meteen hoge eisen voor de aanstellingen. Dat had zeker ook gevolgen ten aanzien van het dagelijkse leven van de geïnterneerden.
De buitenbewaking van het centrum, alsook de bewaking tijdens het escorteren van gedetineerden bleef tot in 1948 in handen van de militaire overheid. Op 1 mei 1948 nam een rijkswachteenheid die taak over. De bijzondere wachteenheid van de Rijkswacht stond onder leiding van pelotonscommandant N. Rathé en had een getalsterkte van 115 man.
Om ontsnappingen in te perken en de gevangenen herkenbaar te maken, werden de geïnterneerden verplicht een kenteken aan te brengen op de kledij. Aanvankelijk diende de gevangenen een driehoek, gemaakt uit een opvallend gekleurd stukje stof, aan te brengen op de rugzijde van de jas of mantel. Ook op de rechter broekspijp moest een dergelijk kenteken worden opgenaaid. De driehoek werd later vervangen door een bruine armband met de letters I.C.B. Daarnaast kregen de gevangenen ook een interneringsnummer en werden die bijhorende cijfers op de kledij genaaid.
Tegen het einde van 1945 werd de bewaking opgesplitst. De buitenbewaking en de wachttorens bleven in handen van de militaire bewakingseenheden. De interne bewaking gebeurde van dan af aan door burgers. In geval van opstanden of onlusten kon echter nog steeds beroep worden gedaan op eenheden van het leger. Aan het hoofd van de militaire en burgerlijke bewaarders kwam de Heer Coox te staan. Hij werd als hoofdbewaker ook wel de ‘adjudant’ of ‘majoor’ genoemd.
De interne bewaking bestond uit twee hoofdbewaarders, die elkaar afwisselden en enkele bewaarders per sectie. Zij werden bijgestaan door een toegewezen aantal bewaarders. Met uitzondering van de hoofdbewaarder, die sporadisch voorzien was van een wapen, waren alle burgerlijke bewaarders steeds onbewapend.
Aanvankelijk bestond het interne bewakingskorps niet uit gevormde beroepsmensen, maar werden de bewakers veelal gerekruteerd uit de rangen van het Verzet of de Weerstand. Het betrof meestal tijdelijke aanstellingen. Door een gebrek aan personeel en de naoorlogse tijdsgeest waren er niet meteen hoge eisen voor de aanstellingen. Dat had zeker ook gevolgen ten aanzien van het dagelijkse leven van de geïnterneerden.
De buitenbewaking van het centrum, alsook de bewaking tijdens het escorteren van gedetineerden bleef tot in 1948 in handen van de militaire overheid. Op 1 mei 1948 nam een rijkswachteenheid die taak over. De bijzondere wachteenheid van de Rijkswacht stond onder leiding van pelotonscommandant N. Rathé en had een getalsterkte van 115 man.
Om ontsnappingen in te perken en de gevangenen herkenbaar te maken, werden de geïnterneerden verplicht een kenteken aan te brengen op de kledij. Aanvankelijk diende de gevangenen een driehoek, gemaakt uit een opvallend gekleurd stukje stof, aan te brengen op de rugzijde van de jas of mantel. Ook op de rechter broekspijp moest een dergelijk kenteken worden opgenaaid. De driehoek werd later vervangen door een bruine armband met de letters I.C.B. Daarnaast kregen de gevangenen ook een interneringsnummer en werden die bijhorende cijfers op de kledij genaaid.
4. Leefomstandigheden en dagelijkse leven
Het dagelijkse leven in het Interneringscentrum Beverlo en de omstandigheden in het kamp werden gekenmerkt door twee verschillende perioden: een moeilijke opstart van het I.C.B. en een bloeiperiode nadien.
4.1 Beginperiode en moeilijke opstart (1945-1946)
De leefomstandigheden in het interneringscentrum waren in de beginperiode 1945-1946 niet geheel ideaal. Overdag moesten de geïnterneerden, met uitzondering van de levenslang veroordeelden (die pas vanaf 1948 binnen het kamp aan het werk werden gezet), zware handarbeid verrichten. Die werkzaamheden bestonden aanvankelijk vooral uit de opruiming van het kamp en moesten vaak in versneld tempo gebeuren. Ten gevolge van de bombardementen in mei 1944 waren de gebouwen grotendeels verwoest. De gevangenen moesten het kamp zelf opnieuw bewoonbaar maken. Mede door de ‘helse’ ontvangst van gevangenen in die periode, kreeg het Interneringscentrum Beverlo van de gevangenen de bijnaam ‘Beverwald’ naar analogie met het Concentratiekamp Buchenwald.
Tijdens het werk kregen de gevangen bovendien vaak last van verbaal of fysiek geweld door de bewakers. Uit die beginperiode zijn tevens enkele incidenten bekend met dodelijke afloop. Zo gebeurde het dat de bewakers tijdens de nacht lukraak doorheen de barakken schoten ofwel gevangenen die tijdens de nacht het sanitair bezochten als schietschijf gebruikten. Enkele bekende dodelijke slachtoffers, die tijdens een schietincident omkwamen, zijn: Oktaaf de Nayer (7 oktober 1945) en de oorlogsburgemeester van Neerpelt Vermeulen (juli-augustus 1946).
De rantsoenen waren in de beginperiode zeer beperkt en pover van kwaliteit. Ook voor de buitenwereld waren voedselbonnen en rantsoenering nog steeds dagelijkse realiteit. Binnen in het centrum was het armoe troef op het vlak van voeding, kleding en huisvesting.
Het dagelijkse leven in het Interneringscentrum Beverlo en de omstandigheden in het kamp werden gekenmerkt door twee verschillende perioden: een moeilijke opstart van het I.C.B. en een bloeiperiode nadien.
4.1 Beginperiode en moeilijke opstart (1945-1946)
De leefomstandigheden in het interneringscentrum waren in de beginperiode 1945-1946 niet geheel ideaal. Overdag moesten de geïnterneerden, met uitzondering van de levenslang veroordeelden (die pas vanaf 1948 binnen het kamp aan het werk werden gezet), zware handarbeid verrichten. Die werkzaamheden bestonden aanvankelijk vooral uit de opruiming van het kamp en moesten vaak in versneld tempo gebeuren. Ten gevolge van de bombardementen in mei 1944 waren de gebouwen grotendeels verwoest. De gevangenen moesten het kamp zelf opnieuw bewoonbaar maken. Mede door de ‘helse’ ontvangst van gevangenen in die periode, kreeg het Interneringscentrum Beverlo van de gevangenen de bijnaam ‘Beverwald’ naar analogie met het Concentratiekamp Buchenwald.
Tijdens het werk kregen de gevangen bovendien vaak last van verbaal of fysiek geweld door de bewakers. Uit die beginperiode zijn tevens enkele incidenten bekend met dodelijke afloop. Zo gebeurde het dat de bewakers tijdens de nacht lukraak doorheen de barakken schoten ofwel gevangenen die tijdens de nacht het sanitair bezochten als schietschijf gebruikten. Enkele bekende dodelijke slachtoffers, die tijdens een schietincident omkwamen, zijn: Oktaaf de Nayer (7 oktober 1945) en de oorlogsburgemeester van Neerpelt Vermeulen (juli-augustus 1946).
De rantsoenen waren in de beginperiode zeer beperkt en pover van kwaliteit. Ook voor de buitenwereld waren voedselbonnen en rantsoenering nog steeds dagelijkse realiteit. Binnen in het centrum was het armoe troef op het vlak van voeding, kleding en huisvesting.
4.2 Bloeiperiode (1946-1949)
Geleidelijk aan verbeterden de leef- en werkomstandigheden in het Interneringscentrum. Vanaf 1946 ontstonden er echte werkateliers binnen het kamp. Het Interneringscentrum Beverlo beschikte onder andere over een keuken, een kleermakerij, een schoenmakerij, een drukkerij en een schrijnwerkerij. Daarnaast waren er ook groepen die dagelijks buiten het kamp gingen werken, de zogenaamde commando’s. De commando’s konden bestaan uit huishoudelijk werk in de keuken en kantine van de militaire bewakers; een commando dat hout bewerkte voor een onderneming; het aanleggen van wegen; een spoorwegcommando dat de spoorlijnen onderhield; een vliegpleincommando dat het vliegveld van Schaffen verzorgde. Een aanzienlijk deel van de gevangenen was ook actief in de Limburgse kolenmijnen.
De behandeling door de bewakers werd meer correct. De voedselrantsoenen bleven echter zeer pover, maar de gevangenen kregen wel de mogelijkheid om voedselpakketten te ontvangen en openden een eigen kantine. Door die extra voorzieningen kon de grote honger worden gestild.
De huisvesting verbeterde tevens aanzienlijk in de loop der jaren. De strozakken werden stilaan vervangen door stapelbedden en de Blokken voorzien van eigen meubels.
Ook kregen de gevangenen meer en meer kansen om religieuze, culturele en sportactiviteiten te organiseren of bij te wonen. Onder invloed van de Directeur van de Wederopvoedingsdienst, Mr. Hanssens, ontstond in juni 1945 de zogenaamde ‘Welfare’. Dat organisme had als hoofddoel de wederopvoeding van politieke delinquenten. Langzaam aan kwamen op die manier een breed gamma aan culturele, intellectuele en ontspanningsactiviteiten tot stand.
Hoewel in september 1945 reeds werd gestart met een eigen bibliotheek, ontstonden de meeste culturele initiatieven pas in de loop van het jaar 1946.
Begin 1946 kwamen interne tijdschriften of bladen tot stand, die werden opgesteld door enkele jongere gedetineerden, onder de benaming ‘De Snavel’ voor de Nederlandstaligen en ‘Patrimoine’ voor de Franstaligen. De titels wijzigden later in ‘Opbouw’ en ‘Le Journal sans Titre’. Daarnaast werden ook muurkranten voorzien.
Vanaf 1947 veranderde het interneringscentrum gestaag van een gevangenis naar een dorp, waarin talrijke muziekopvoeringen, toneelvoorstellingen en filmvertoningen plaatsvonden. Binnen in de kamers hadden de geïnterneerden voortaan ook lectuur en radio’s ter beschikking. Er was een eveneens een schilderatelier in het I.C.B. Daarnaast konden de gevangenen zichzelf ook bijscholen in talenclubs (o.a. Engels, Frans, Spaans, Russisch, …) en studiekringen en had het Interneringscentrum Beverlo een eigen vak- en educatiecentrum. Tegen 1948 waren in alle secties van het Interneringscentrum studiekringen ontstaan en actief.
Naast de culturele activiteiten ontstonden talrijke sportclubs in de verschillende secties. Vanaf januari 1946 werden de eerste initiatieven toegelaten. Er werden allerhande sporten beoefend zoals worstelen, volleybal, basket, kaatsen, boksen, atletiek, zwemmen, handbal. Voetbal was verboden. Geleidelijk aan ontstonden er ook wedstrijden tussen de verschillende secties van het centrum.
In mei 1947 werd in Kamp E een zelfgemaakt openlucht zwembad geopend. Iedere sectie kon op vaste tijdstippen over het bad beschikken, waarin maximum 40 gedetineerden werden toegelaten per half uur.
Alles gebeurde, mits goedkeuring van de directie, in de meeste gevallen op initiatief van de gevangenen zelf.
Geleidelijk aan verbeterden de leef- en werkomstandigheden in het Interneringscentrum. Vanaf 1946 ontstonden er echte werkateliers binnen het kamp. Het Interneringscentrum Beverlo beschikte onder andere over een keuken, een kleermakerij, een schoenmakerij, een drukkerij en een schrijnwerkerij. Daarnaast waren er ook groepen die dagelijks buiten het kamp gingen werken, de zogenaamde commando’s. De commando’s konden bestaan uit huishoudelijk werk in de keuken en kantine van de militaire bewakers; een commando dat hout bewerkte voor een onderneming; het aanleggen van wegen; een spoorwegcommando dat de spoorlijnen onderhield; een vliegpleincommando dat het vliegveld van Schaffen verzorgde. Een aanzienlijk deel van de gevangenen was ook actief in de Limburgse kolenmijnen.
De behandeling door de bewakers werd meer correct. De voedselrantsoenen bleven echter zeer pover, maar de gevangenen kregen wel de mogelijkheid om voedselpakketten te ontvangen en openden een eigen kantine. Door die extra voorzieningen kon de grote honger worden gestild.
De huisvesting verbeterde tevens aanzienlijk in de loop der jaren. De strozakken werden stilaan vervangen door stapelbedden en de Blokken voorzien van eigen meubels.
Ook kregen de gevangenen meer en meer kansen om religieuze, culturele en sportactiviteiten te organiseren of bij te wonen. Onder invloed van de Directeur van de Wederopvoedingsdienst, Mr. Hanssens, ontstond in juni 1945 de zogenaamde ‘Welfare’. Dat organisme had als hoofddoel de wederopvoeding van politieke delinquenten. Langzaam aan kwamen op die manier een breed gamma aan culturele, intellectuele en ontspanningsactiviteiten tot stand.
Hoewel in september 1945 reeds werd gestart met een eigen bibliotheek, ontstonden de meeste culturele initiatieven pas in de loop van het jaar 1946.
Begin 1946 kwamen interne tijdschriften of bladen tot stand, die werden opgesteld door enkele jongere gedetineerden, onder de benaming ‘De Snavel’ voor de Nederlandstaligen en ‘Patrimoine’ voor de Franstaligen. De titels wijzigden later in ‘Opbouw’ en ‘Le Journal sans Titre’. Daarnaast werden ook muurkranten voorzien.
Vanaf 1947 veranderde het interneringscentrum gestaag van een gevangenis naar een dorp, waarin talrijke muziekopvoeringen, toneelvoorstellingen en filmvertoningen plaatsvonden. Binnen in de kamers hadden de geïnterneerden voortaan ook lectuur en radio’s ter beschikking. Er was een eveneens een schilderatelier in het I.C.B. Daarnaast konden de gevangenen zichzelf ook bijscholen in talenclubs (o.a. Engels, Frans, Spaans, Russisch, …) en studiekringen en had het Interneringscentrum Beverlo een eigen vak- en educatiecentrum. Tegen 1948 waren in alle secties van het Interneringscentrum studiekringen ontstaan en actief.
Naast de culturele activiteiten ontstonden talrijke sportclubs in de verschillende secties. Vanaf januari 1946 werden de eerste initiatieven toegelaten. Er werden allerhande sporten beoefend zoals worstelen, volleybal, basket, kaatsen, boksen, atletiek, zwemmen, handbal. Voetbal was verboden. Geleidelijk aan ontstonden er ook wedstrijden tussen de verschillende secties van het centrum.
In mei 1947 werd in Kamp E een zelfgemaakt openlucht zwembad geopend. Iedere sectie kon op vaste tijdstippen over het bad beschikken, waarin maximum 40 gedetineerden werden toegelaten per half uur.
Alles gebeurde, mits goedkeuring van de directie, in de meeste gevallen op initiatief van de gevangenen zelf.
Mede door de culturele ontwikkeling binnen het I.C.B., alsook door het feit dat het een openluchtinstelling betrof, maakte dat het Interneringscentrum Beverlo een goede reputatie kreeg binnen het nationale en internationale gevangeniswezen alsook bij vele gedetineerden uit andere instellingen.
De materiele omstandigheden en pogingen van de overheid om de gevangenen terug op te voeden als goede staatsburgers, stonden echter in schril contract met de morele toestand van de gevangenen. De families van de geïnterneerden hadden het meestal heel moeilijk en kregen in die eerste periode vaak last van straatrepressie en volkswoede. Bovendien waren meestal de kostwinners van de familie geïnterneerd. Het minimale gevangenen-loon was heel vaak niet voldoende om de gezinsleden te onderhouden. Het gros van de geïnterneerden had eveneens het gevoel onterecht in hechtenis te zitten, een gevoel dat alleen maar werd versterkt door de zeer trage invrijheidstelling en relatief zware straffen voor ‘de gewone man’. De heropvoedingspogingen van de overheid hadden om die reden dan ook minimaal effect. Beverlo was en bleef immers een gevangenis voor iedere geïnterneerde.
Bronnen
Archief- en Documentatie Werkgroep Balen Bevrijd, Collectie Bram Dierckx en Collectie Tom Vanleeuwen.
CLERBOUT, G., En nu gaan ze boeten: repressie tegen zwarten in Vlaanderen na WO 2, 2015.
Fotoalbum Interneringscentrum Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
GHISTELINCK, G., Het Interneringscentrum van Beverlo te Leopoldsburg, 1945-1949, Het penitentiair beleid t.a.v. politieke gedetineerden: breuk of evolutie?, Proefschrift ingediend ter behaling van de graad van Doctir in de Criminologische Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, 2000-2001.
RAMAEKERS, W., Het dagelijkse leven in Interneringscentrum Beverlo (1945-1950), Onuitgegeven verhandeling voor het behalen van de graad van licentiaat in de Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven, 1987.
Tijdschrift Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders.
Tijdschrift Opbouw.
VAN DAMME, K., 'Het gebeurde gisteren', Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders, Nummer 1 (Januari 1975), 4-6.
VANHERP, W., Wij kregen geen pardon, Leuven, 1981.
VANHERP, W., Wij vragen geen pardon, Leuven, 1983.
De materiele omstandigheden en pogingen van de overheid om de gevangenen terug op te voeden als goede staatsburgers, stonden echter in schril contract met de morele toestand van de gevangenen. De families van de geïnterneerden hadden het meestal heel moeilijk en kregen in die eerste periode vaak last van straatrepressie en volkswoede. Bovendien waren meestal de kostwinners van de familie geïnterneerd. Het minimale gevangenen-loon was heel vaak niet voldoende om de gezinsleden te onderhouden. Het gros van de geïnterneerden had eveneens het gevoel onterecht in hechtenis te zitten, een gevoel dat alleen maar werd versterkt door de zeer trage invrijheidstelling en relatief zware straffen voor ‘de gewone man’. De heropvoedingspogingen van de overheid hadden om die reden dan ook minimaal effect. Beverlo was en bleef immers een gevangenis voor iedere geïnterneerde.
Bronnen
Archief- en Documentatie Werkgroep Balen Bevrijd, Collectie Bram Dierckx en Collectie Tom Vanleeuwen.
CLERBOUT, G., En nu gaan ze boeten: repressie tegen zwarten in Vlaanderen na WO 2, 2015.
Fotoalbum Interneringscentrum Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
GHISTELINCK, G., Het Interneringscentrum van Beverlo te Leopoldsburg, 1945-1949, Het penitentiair beleid t.a.v. politieke gedetineerden: breuk of evolutie?, Proefschrift ingediend ter behaling van de graad van Doctir in de Criminologische Wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, 2000-2001.
RAMAEKERS, W., Het dagelijkse leven in Interneringscentrum Beverlo (1945-1950), Onuitgegeven verhandeling voor het behalen van de graad van licentiaat in de Moderne Geschiedenis, K.U.Leuven, 1987.
Tijdschrift Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders.
Tijdschrift Opbouw.
VAN DAMME, K., 'Het gebeurde gisteren', Berkenkruis, Maandblad van de oud-oostfrontstrijders, Nummer 1 (Januari 1975), 4-6.
VANHERP, W., Wij kregen geen pardon, Leuven, 1981.
VANHERP, W., Wij vragen geen pardon, Leuven, 1983.
November 2017
Het Object van de maand November 2017 is een Duits munitiekistje, ofwel Patronenkasten Model 34, dat werd teruggevonden in de regio Balen-Leopoldsburg.
Het M34 munitiekoffertje werd oorspronkelijk ontwikkeld voor de Duitse MG34 machinegeweren en bevatte ongeveer 300 patronen. Ook nadat de latere MG42 machinegeweren werden geïntroduceerd in het Duitse leger, bleef hetzelfde type kistje in gebruik. Het getoonde exemplaar is vervaardigd uit aluminium en werd in een veldgrijze kleur afgewerkt.
Het M34 munitiekoffertje werd oorspronkelijk ontwikkeld voor de Duitse MG34 machinegeweren en bevatte ongeveer 300 patronen. Ook nadat de latere MG42 machinegeweren werden geïntroduceerd in het Duitse leger, bleef hetzelfde type kistje in gebruik. Het getoonde exemplaar is vervaardigd uit aluminium en werd in een veldgrijze kleur afgewerkt.
Op de bovenzijde van het kistje werden enkele eenheidsmarkeringen ‘14.S.St.A.5’ aangebracht en op de zijkant de afkorting S.M.G. Die laatste markering gaf aan dat het een munitiekistje betrof voor een Schweres Maschinengewehr of kortweg Smg (S.M.G.).
De eenheidsmarkering aan de bovenzijde duidde aan dat het kistje werd gebruikt door Kriegsmarine-soldaten van de 14. Schiffs-Stamm-Abteilung - 5. Kompanie.
De eenheidsmarkering aan de bovenzijde duidde aan dat het kistje werd gebruikt door Kriegsmarine-soldaten van de 14. Schiffs-Stamm-Abteilung - 5. Kompanie.
De oprichting van de 14. Schiffs-Stamm-Abteilung
Voor de oorlog was de eenheid gelegen in Glückstadt (Schleswig-Holstein) en maakte de 14. Abteilung, samen met de 10. en 12. Schiffs-Stamm-Abteilung, deel uit van het 2. Schiffs-Stamm-Regiment. Vanaf november 1939 viel de 14. Abteilung dan weer rechtstreeks onder commando van de 2. Admiral der Nordsee. Vlak na het uitbreken van de oorlog, wijzigden de structuren en standplaatsen van de meeste Kriegsmarine-eenheden.
Ook het 14. Schiffs-Stamm-Abteilung werd enige tijd na de Duitse inval, meer bepaald in september 1940, verplaatst naar de bezette gebieden en gestationeerd in Breda (Nederland).
Voor de oorlog was de eenheid gelegen in Glückstadt (Schleswig-Holstein) en maakte de 14. Abteilung, samen met de 10. en 12. Schiffs-Stamm-Abteilung, deel uit van het 2. Schiffs-Stamm-Regiment. Vanaf november 1939 viel de 14. Abteilung dan weer rechtstreeks onder commando van de 2. Admiral der Nordsee. Vlak na het uitbreken van de oorlog, wijzigden de structuren en standplaatsen van de meeste Kriegsmarine-eenheden.
Ook het 14. Schiffs-Stamm-Abteilung werd enige tijd na de Duitse inval, meer bepaald in september 1940, verplaatst naar de bezette gebieden en gestationeerd in Breda (Nederland).
De 14. S.St.A. in 'Beverloo-Belgien'
In oktober 1943 werd het 2. Schiffs-Stamm-Regiment grondig hervormd in het Belgische Leopoldsburg. Het Kamp van Beverlo was toen reeds uitgegroeid tot belangrijk vormingscentrum van de Duitse Kriegsmarine en werd de thuisbasis van het 2. Shiffs-Stamm-Regiment.
De eenheden die deel uitmaakten van het hervormde (Belgisch) 'Limburgse Regiment' waren de 14., 16., 20., 22. en 26. Schiffs-Stamm-Abteilungen. Het 2. Regiment stond dan weer rechtstreeks onder commando van de 2. Admiral der Nordsee.
In oktober 1943 werd het 2. Schiffs-Stamm-Regiment grondig hervormd in het Belgische Leopoldsburg. Het Kamp van Beverlo was toen reeds uitgegroeid tot belangrijk vormingscentrum van de Duitse Kriegsmarine en werd de thuisbasis van het 2. Shiffs-Stamm-Regiment.
De eenheden die deel uitmaakten van het hervormde (Belgisch) 'Limburgse Regiment' waren de 14., 16., 20., 22. en 26. Schiffs-Stamm-Abteilungen. Het 2. Regiment stond dan weer rechtstreeks onder commando van de 2. Admiral der Nordsee.
In mei 1944 werd het Kamp van Beverlo tot tweemaal toe het doelwit van geallieerde luchtbombardementen. Tot op het einde van die maand bleef het Kamp van Beverlo een belangrijk centrum voor de Duitse Kriegsmarine. Door de enorme verwoestingen ten gevolge van het tweede bombardement, op 28 mei 1944, waren vele gebouwen van het Kamp niet langer bruikbaar en weken de meeste Kriegsmarine-eenheden uit naar (onder andere) de Belgisch-Limburgse gemeente Eisden.
Dankwoord
Met expliciete dank aan de schenker van het munitiekistje!
Bronnen
Axis History Forum.
Collectie Bram Dierckx, Foto’s uit nalatenschap van Kriegsmarinesoldaat H. Dehnert.
Lexikon der Wehrmacht, 14. Schiffs-Stamm-Abteilung.
Dankwoord
Met expliciete dank aan de schenker van het munitiekistje!
Bronnen
Axis History Forum.
Collectie Bram Dierckx, Foto’s uit nalatenschap van Kriegsmarinesoldaat H. Dehnert.
Lexikon der Wehrmacht, 14. Schiffs-Stamm-Abteilung.
December 2017
Voor het Object van de Maand December wordt opnieuw een artefact uit de gewezen collaboratie tentoongesteld. Ditmaal beschrijven we een zeldzaam object komende van een in 1944 overleden Oostfrontvrijwilliger.
De Wehrpass ofwel soldatenpaspoort, die we deze maand in de kijker zetten, is uniek in zijn soort. Het getoonde item behoorde namelijk toe aan een streekgenoot en hij werd ingedeeld bij één van de kleinste eenheden, binnen de groepen Vlaamse vrijwilligers, die actief waren aan het Oostfront.
De Wehrpass ofwel soldatenpaspoort, die we deze maand in de kijker zetten, is uniek in zijn soort. Het getoonde item behoorde namelijk toe aan een streekgenoot en hij werd ingedeeld bij één van de kleinste eenheden, binnen de groepen Vlaamse vrijwilligers, die actief waren aan het Oostfront.
Definitie van een Wehrpass
De Wehrpass was een zeer uitgebreid documentatieboekje dat aan alle dienstplichtigen, in het Duitse leger, werd uitgereikt op het moment van registratie voor een militaire eenheid. De pas werd door de dienstplichtige of in dit geval vrijwilliger zelf bijgehouden tot zijn introductie in een bepaalde legereenheid.
Eenmaal de vrijwilliger intrede deed binnen een legereenheid leverde hij de Wehrpass in en ontving in ruil een persoonlijk Soldbuch. De Wehrpass werd vanaf dan bewaard bij de administratie van de eenheid waarbij de soldaat was aangesloten. De Wehrpass werd bij ontslag uit het leger terug overgemaakt aan de eigenaar en was deze verplicht bij te houden tot de leeftijd van 60 jaar. In geval van een met de dienst verband houdende dood, of als de vrijwilliger vermist werd in actie, stuurde men via het oorspronkelijke wervingsbureau de Wehrpass op naar de nabestaanden.
De 54 pagina’s tussen de grijze omslagen van de Wehrpass geven een overzicht van de militaire carrière van de eigenaar in chronologische volgorde. De uitgebreide en gedetailleerde gegevens die zijn opgenomen, omvatten onder meer informatie over de eigenaar met betrekking tot: gevechten, onderscheidingen, verwondingen, ziektes, promoties en diverse opmerkingen. Aan de binnenkant van de Wehrpass werd ruimte voorzien voor het opbergen van documenten. Meestal staat er ook een foto van de eigenaar in het document, al dan niet in burgerkledij of militair uniform. Gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog zijn er een drietal uitvoeringen bekend. Het getoonde exemplaar is de tweede in lijn en wordt door de vakmensen betiteld als midden-oorlogs (mid-war type). Op de buitenzijde werd eveneens 'Flame' gestempeld, wat aangeeft dat de oorspronkelijke eigenaar van het document een Vlaming was.
De Wehrpass was een zeer uitgebreid documentatieboekje dat aan alle dienstplichtigen, in het Duitse leger, werd uitgereikt op het moment van registratie voor een militaire eenheid. De pas werd door de dienstplichtige of in dit geval vrijwilliger zelf bijgehouden tot zijn introductie in een bepaalde legereenheid.
Eenmaal de vrijwilliger intrede deed binnen een legereenheid leverde hij de Wehrpass in en ontving in ruil een persoonlijk Soldbuch. De Wehrpass werd vanaf dan bewaard bij de administratie van de eenheid waarbij de soldaat was aangesloten. De Wehrpass werd bij ontslag uit het leger terug overgemaakt aan de eigenaar en was deze verplicht bij te houden tot de leeftijd van 60 jaar. In geval van een met de dienst verband houdende dood, of als de vrijwilliger vermist werd in actie, stuurde men via het oorspronkelijke wervingsbureau de Wehrpass op naar de nabestaanden.
De 54 pagina’s tussen de grijze omslagen van de Wehrpass geven een overzicht van de militaire carrière van de eigenaar in chronologische volgorde. De uitgebreide en gedetailleerde gegevens die zijn opgenomen, omvatten onder meer informatie over de eigenaar met betrekking tot: gevechten, onderscheidingen, verwondingen, ziektes, promoties en diverse opmerkingen. Aan de binnenkant van de Wehrpass werd ruimte voorzien voor het opbergen van documenten. Meestal staat er ook een foto van de eigenaar in het document, al dan niet in burgerkledij of militair uniform. Gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog zijn er een drietal uitvoeringen bekend. Het getoonde exemplaar is de tweede in lijn en wordt door de vakmensen betiteld als midden-oorlogs (mid-war type). Op de buitenzijde werd eveneens 'Flame' gestempeld, wat aangeeft dat de oorspronkelijke eigenaar van het document een Vlaming was.
Een SS-Kriegsberichter uit Mol
Marcel Luyten werd geboren in Lommel op 12 mei 1923. Het gezin Luyten verhuisde later naar Mol en was er woonachtig in de wijk Mol-Gompel. Hij doorliep zeven jaren van het lagere onderwijs om vervolgens nog twee jaar onderwijs te volgen op een middelbare school. Van beroep was Marcel Luyten slotenmaker. Hij was niet gehuwd en had geen kinderen. Op 1 september 1943 nam Marcel Luyten het besluit om zich vrijwillig te melden voor het Oostfront. Hij trad toe tot de pas opgerichte SS-Freiwilligen Sturmbrigade Langemarck. Na enkele dagen kreeg hij zijn definitief oproepingsbevel en vertrok hij naar de Vogezen in Frankrijk.
SS-Ausbildungsbatallion Sennheim
Het Elsasser stadje Sennheim, tegenwoordig Cernay geheten, is gelegen tussen Mulhausen en Thann op de baan Colmar-Belfort. Vandaag de dag is het plaatsje het begin of eindpunt, afhankelijk van uw rijrichting, van de beroemde Route Du Vin (Wijnroute van de Elzas).
In 1940, vlak na de capitulatie van Frankrijk, werd het oude hospitaal 'Sankt Andreas' in Sennheim door het Duitse leger omgebouwd en ingericht als een militaire kazerne. Het is in die kazerne dat duizenden Europese Vrijwilligers tijdens de oorlogsperiode hun eerste SS-basisopleiding kregen. In het midden stond een torengebouw met daarrond een zevental gebouwen. Later bleken deze gebouwen te klein door de grote toestroom van vrijwilligers en deden vele gebouwen uit de omgeving dienst als troepenlager.
Het militaire kamp was een Ausbildungslager (opleidingskamp) waar nieuwe rekruten een basisopleiding kregen en de militaire grondbeginselen (het 'soldaat zijn') tot zich namen. De rekruten maakten er geen kennis met wapens. De wapenopleiding volgde pas later bij de eenheden waar de nieuwe manschappen werden aangehecht. De duur van de basisopleiding betrof in het begin ongeveer een zestal weken. Naarmate de oorlog vorderde, werd de basisopleiding verkort.
Op 7 september 1943 kwam Marcel Luyten aan in het SS-Ausbildungslager van Sennheim. Volgens de medische controle werd hij 'voor de dienst geschikt' verklaard. De Wehrpass vermeldde namelijk de letters 'KV', wat de afkorting is voor 'Kriegsverwendungsfähig' ofwel 'oorlogsdeugdelijk'. Hij doorliep vervolgens een opleidingsperiode in Sennheim van 7 tot 12 september 1943. Voor Marcel Luyten was de basisopleiding al na vijf dagen ten einde en werd hij naar Breslau gezonden voor een meer militaire gerichte training.
SS-Ersatzbatallione Breslau
De Vlaamse vrijwilligers kregen te Breslau hun verdere opleiding als SS-vrijwilliger. De Vlaamse vrijwilligers werden ondergebracht in een oud schoolgebouw aan de Sternstrasse. Volgens de auteurs van het boek 'Vlamingen aan het Oostfront' verhuisden de meeste Vlamingen vanaf 15 oktober 1942 van het eerder gekende Ausbildungs und Ersatzbataillon Graz-Wetzelsdorf in Oostenrijk naar Breslau (Polen) en Shitomir (Oekraïne-Rusland). Andere bronnen geven dan weer aan dat de laatste Vlamingen het opleidingscentrum van Graz-Wetzelsdorf binnenkwamen op 18 april 1943.
Via de getuigenis van Toon Pauli, gepubliceerd in 'Vlaanderen in Uniform, Deel 6', kan een deel van het verhaal van Marcel Luyten als volgt worden gereconstrueerd:
“Onze trein uit Sennheim arriveerde in Breslau. Van het station ging het naar de Sternstrasse. Daar waren reeds een dertigtal Vlamingen, een deel komende van Lazaretten (veldhospitalen). Te Breslau kregen wij onze ‘Soldbuch’ (persoonlijk militair paspoort) en onze ‘Erkennungsmarke’ (plaatje met herkenningsnummer) waarop stond: ‘Ers. Btl. Ost.’ Voor het ochtendappèl gingen wij elke morgen gesloten naar de Kreuzschule enkele honderden meters verder. Van daaruit naar de Oberwiese. Er was mogelijkheid om het ‘Reichssportabzeichen’ (rijkssportkenteken) te behalen in het Hermann Goëringstadion. Te Breslau kregen wij geen opleiding met wapens. Dit gebeurde pas na onze aankomst te Milowitz.”
Marcel kwam aan in Breslau op 19 september 1943 en werd ingedeeld in de Stammkompagnie van de SS-Grenadier-Ersatz-Batallion-Ost - Zug Langemarck. Hij kreeg de Erkennungsmarke met nummer -5242- uitgereikt. Volgens zijn Wehrpass heeft hij schoenmaat 42,5 voor laarzen en voor het hoofddeksel maat 57. Zijn militaire opleiding in Breslau duurde welgeteld één maand want op 18 oktober 1943 was hij volwaardig SS-soldaat en werd Marcel Luyten ingeschreven op de SS-Stammrol met volgnummer 2949. Tot en met 6 december 1943 bleef hij in Breslau, maar dan in de Stammkompagnie van SS-Grenadier-Ersatz-Batallion-31.
Oprichting van de Sturmbrigade Langemarck te Milowitz
Het stadje Milowitz lag in het voormalige Tsjechoslowakije, even te noord-oosten van Praag. In het midden van de bossen en heidegebied van de stad lag het gigantische Truppenlager 'Böhmen' . De site besloeg een oppervlakte van ongeveer 40.000 hectare. Daar werd de pas opgerichte Vlaamse eenheid 6. SS Freiwillige Sturmbrigade Langemarck klaargestoomd voor het front in Oekraïne. Op 6 december 1943 deed de nieuwbakken Sturmbrigade een paradetocht door de stad Praag. Die parade werd gehouden ter ere van de afsluiting van de vorming en opstelling van de Sturmbrigade. Vanaf 6 december 1943 werd Marcel Luyten bijgevolg overgeplaatst naar de gevechtseenheden van de Sturmbrigade. Hij kwam er terecht bij (ongetwijfeld omwille van zijn kennis van het Frans en het Nederlands) de KB-Zug ofwel het Kriegsberichter peloton (peloton van de oorlogsverslaggevers) van de 6. SS-Freiwilligen Sturmbrigade Langemarck.
Samenstelling van de Kriegsberichter-Halbzug bij de Sturmbrigade Langemarck
Volgens een brief van Raf Van Hulse (daterend van 17 februari 1944) en volgens de gegevens van de Kleiner Berichter Kurier (een periodiek rondschrijven der SS-Kriegsberichters) zag de samenstelling der eenheid er als volgt uit:
Standplaats Cerewinnewka
1 Zugführer (Pelotonoverste)
1 Rechnungsführer (Boekhouder belast met inkomsten en uitgaven der eenheid)
7 Wortberichter (Reporters der schijvende pers)
4 Rundfunkberichter (Radioreporters)
4 Bildberichter (Fotograaf en fotoreporter)
2 Filmberichter (Filmreporter)
2 Zeichner (Tekenaars aan het front)
1 Rundfunktechnieker (Radio technieker)
2 Kraftfahrer (Chauffeur)
Marcel Luyten bleef, volgens zijn Wehrpass, op post bij de oorlogsverslaggevers tot 24 juli 1944. Na die datum vinden we geen intekeningen meer terug in het document. Volgens opzoekingen overleed hij reeds op 21 juli 1944 in Praag en werd hij daar begraven. De oorzaak van de dood van Marcel is ons onbekend omdat de Wehrpass geen intekeningen geeft over gevechtshandelingen. De plaats van zijn overlijden is dankzij opzoekingen wel bekend, namelijk het SS Lazaret in Praag. Vermoedelijk overleed hij ten gevolge van opgelopen verwondingen of ziekte.
Na de oorlog werd het lichaam van Marcel Luyten, naar alle waarschijnlijkheid, als onbekende soldaat overgebracht naar de grote Duitse verzamelbegraafplaats van Cheb (Tsjechië). Zijn naam komt voor in het herdenkingsalbum van het kerkhof.
Marcel Luyten werd geboren in Lommel op 12 mei 1923. Het gezin Luyten verhuisde later naar Mol en was er woonachtig in de wijk Mol-Gompel. Hij doorliep zeven jaren van het lagere onderwijs om vervolgens nog twee jaar onderwijs te volgen op een middelbare school. Van beroep was Marcel Luyten slotenmaker. Hij was niet gehuwd en had geen kinderen. Op 1 september 1943 nam Marcel Luyten het besluit om zich vrijwillig te melden voor het Oostfront. Hij trad toe tot de pas opgerichte SS-Freiwilligen Sturmbrigade Langemarck. Na enkele dagen kreeg hij zijn definitief oproepingsbevel en vertrok hij naar de Vogezen in Frankrijk.
SS-Ausbildungsbatallion Sennheim
Het Elsasser stadje Sennheim, tegenwoordig Cernay geheten, is gelegen tussen Mulhausen en Thann op de baan Colmar-Belfort. Vandaag de dag is het plaatsje het begin of eindpunt, afhankelijk van uw rijrichting, van de beroemde Route Du Vin (Wijnroute van de Elzas).
In 1940, vlak na de capitulatie van Frankrijk, werd het oude hospitaal 'Sankt Andreas' in Sennheim door het Duitse leger omgebouwd en ingericht als een militaire kazerne. Het is in die kazerne dat duizenden Europese Vrijwilligers tijdens de oorlogsperiode hun eerste SS-basisopleiding kregen. In het midden stond een torengebouw met daarrond een zevental gebouwen. Later bleken deze gebouwen te klein door de grote toestroom van vrijwilligers en deden vele gebouwen uit de omgeving dienst als troepenlager.
Het militaire kamp was een Ausbildungslager (opleidingskamp) waar nieuwe rekruten een basisopleiding kregen en de militaire grondbeginselen (het 'soldaat zijn') tot zich namen. De rekruten maakten er geen kennis met wapens. De wapenopleiding volgde pas later bij de eenheden waar de nieuwe manschappen werden aangehecht. De duur van de basisopleiding betrof in het begin ongeveer een zestal weken. Naarmate de oorlog vorderde, werd de basisopleiding verkort.
Op 7 september 1943 kwam Marcel Luyten aan in het SS-Ausbildungslager van Sennheim. Volgens de medische controle werd hij 'voor de dienst geschikt' verklaard. De Wehrpass vermeldde namelijk de letters 'KV', wat de afkorting is voor 'Kriegsverwendungsfähig' ofwel 'oorlogsdeugdelijk'. Hij doorliep vervolgens een opleidingsperiode in Sennheim van 7 tot 12 september 1943. Voor Marcel Luyten was de basisopleiding al na vijf dagen ten einde en werd hij naar Breslau gezonden voor een meer militaire gerichte training.
SS-Ersatzbatallione Breslau
De Vlaamse vrijwilligers kregen te Breslau hun verdere opleiding als SS-vrijwilliger. De Vlaamse vrijwilligers werden ondergebracht in een oud schoolgebouw aan de Sternstrasse. Volgens de auteurs van het boek 'Vlamingen aan het Oostfront' verhuisden de meeste Vlamingen vanaf 15 oktober 1942 van het eerder gekende Ausbildungs und Ersatzbataillon Graz-Wetzelsdorf in Oostenrijk naar Breslau (Polen) en Shitomir (Oekraïne-Rusland). Andere bronnen geven dan weer aan dat de laatste Vlamingen het opleidingscentrum van Graz-Wetzelsdorf binnenkwamen op 18 april 1943.
Via de getuigenis van Toon Pauli, gepubliceerd in 'Vlaanderen in Uniform, Deel 6', kan een deel van het verhaal van Marcel Luyten als volgt worden gereconstrueerd:
“Onze trein uit Sennheim arriveerde in Breslau. Van het station ging het naar de Sternstrasse. Daar waren reeds een dertigtal Vlamingen, een deel komende van Lazaretten (veldhospitalen). Te Breslau kregen wij onze ‘Soldbuch’ (persoonlijk militair paspoort) en onze ‘Erkennungsmarke’ (plaatje met herkenningsnummer) waarop stond: ‘Ers. Btl. Ost.’ Voor het ochtendappèl gingen wij elke morgen gesloten naar de Kreuzschule enkele honderden meters verder. Van daaruit naar de Oberwiese. Er was mogelijkheid om het ‘Reichssportabzeichen’ (rijkssportkenteken) te behalen in het Hermann Goëringstadion. Te Breslau kregen wij geen opleiding met wapens. Dit gebeurde pas na onze aankomst te Milowitz.”
Marcel kwam aan in Breslau op 19 september 1943 en werd ingedeeld in de Stammkompagnie van de SS-Grenadier-Ersatz-Batallion-Ost - Zug Langemarck. Hij kreeg de Erkennungsmarke met nummer -5242- uitgereikt. Volgens zijn Wehrpass heeft hij schoenmaat 42,5 voor laarzen en voor het hoofddeksel maat 57. Zijn militaire opleiding in Breslau duurde welgeteld één maand want op 18 oktober 1943 was hij volwaardig SS-soldaat en werd Marcel Luyten ingeschreven op de SS-Stammrol met volgnummer 2949. Tot en met 6 december 1943 bleef hij in Breslau, maar dan in de Stammkompagnie van SS-Grenadier-Ersatz-Batallion-31.
Oprichting van de Sturmbrigade Langemarck te Milowitz
Het stadje Milowitz lag in het voormalige Tsjechoslowakije, even te noord-oosten van Praag. In het midden van de bossen en heidegebied van de stad lag het gigantische Truppenlager 'Böhmen' . De site besloeg een oppervlakte van ongeveer 40.000 hectare. Daar werd de pas opgerichte Vlaamse eenheid 6. SS Freiwillige Sturmbrigade Langemarck klaargestoomd voor het front in Oekraïne. Op 6 december 1943 deed de nieuwbakken Sturmbrigade een paradetocht door de stad Praag. Die parade werd gehouden ter ere van de afsluiting van de vorming en opstelling van de Sturmbrigade. Vanaf 6 december 1943 werd Marcel Luyten bijgevolg overgeplaatst naar de gevechtseenheden van de Sturmbrigade. Hij kwam er terecht bij (ongetwijfeld omwille van zijn kennis van het Frans en het Nederlands) de KB-Zug ofwel het Kriegsberichter peloton (peloton van de oorlogsverslaggevers) van de 6. SS-Freiwilligen Sturmbrigade Langemarck.
Samenstelling van de Kriegsberichter-Halbzug bij de Sturmbrigade Langemarck
Volgens een brief van Raf Van Hulse (daterend van 17 februari 1944) en volgens de gegevens van de Kleiner Berichter Kurier (een periodiek rondschrijven der SS-Kriegsberichters) zag de samenstelling der eenheid er als volgt uit:
Standplaats Cerewinnewka
1 Zugführer (Pelotonoverste)
1 Rechnungsführer (Boekhouder belast met inkomsten en uitgaven der eenheid)
7 Wortberichter (Reporters der schijvende pers)
4 Rundfunkberichter (Radioreporters)
4 Bildberichter (Fotograaf en fotoreporter)
2 Filmberichter (Filmreporter)
2 Zeichner (Tekenaars aan het front)
1 Rundfunktechnieker (Radio technieker)
2 Kraftfahrer (Chauffeur)
Marcel Luyten bleef, volgens zijn Wehrpass, op post bij de oorlogsverslaggevers tot 24 juli 1944. Na die datum vinden we geen intekeningen meer terug in het document. Volgens opzoekingen overleed hij reeds op 21 juli 1944 in Praag en werd hij daar begraven. De oorzaak van de dood van Marcel is ons onbekend omdat de Wehrpass geen intekeningen geeft over gevechtshandelingen. De plaats van zijn overlijden is dankzij opzoekingen wel bekend, namelijk het SS Lazaret in Praag. Vermoedelijk overleed hij ten gevolge van opgelopen verwondingen of ziekte.
Na de oorlog werd het lichaam van Marcel Luyten, naar alle waarschijnlijkheid, als onbekende soldaat overgebracht naar de grote Duitse verzamelbegraafplaats van Cheb (Tsjechië). Zijn naam komt voor in het herdenkingsalbum van het kerkhof.
Bronnen
Collectie Tom Vanleeuwen
VAN ARENDONK, A., Vlamingen aan het oostfront, Deel II, 1975, citaat 14.
VINCKX, J., Vlaanderen in Uniform - Deel 6, 1983, 213 , 253–255, 296–299.
Volksbund für Kriegsgräberfürsorge, online Suchdienst.
Wehrmachts Awards, (www.wehrmacht-awards.com/documents/wehrpass.htm).
Nu we stilaan de maand december induiken, wenst de voltallige crew van Balen Bevrijd alle lezers, sympathisanten en verzamelaars alvast een zalig Kerstfeest toe!
Collectie Tom Vanleeuwen
VAN ARENDONK, A., Vlamingen aan het oostfront, Deel II, 1975, citaat 14.
VINCKX, J., Vlaanderen in Uniform - Deel 6, 1983, 213 , 253–255, 296–299.
Volksbund für Kriegsgräberfürsorge, online Suchdienst.
Wehrmachts Awards, (www.wehrmacht-awards.com/documents/wehrpass.htm).
Nu we stilaan de maand december induiken, wenst de voltallige crew van Balen Bevrijd alle lezers, sympathisanten en verzamelaars alvast een zalig Kerstfeest toe!