Objecten van de maand - 2016
Januari 2016
Het object van de maand januari 2016 betreft een ensemble van Adjudant Lodewijk Philips en bestaat uit zijn uniformvest, kepie, immatriculatieplaatje en enkele bijhorende militaire kentekens.
Lodewijk (Louis) Philips werd geboren in Hasselt op 16 november 1904. Hij was een zoon van Hippolyte Guilielmus Philips en Sybilla Josepha Vleminckx. Hij was zelf woonachtig te Hasselt en huwde met Jeanne Hubertine Ponet. Samen hadden zij 3 kinderen: Yvan, Raymond en Armand. Lodewijk Philips was beroepsmilitair en vertoefde in mei 1940 in onze streek.
Lodewijk (Louis) Philips werd geboren in Hasselt op 16 november 1904. Hij was een zoon van Hippolyte Guilielmus Philips en Sybilla Josepha Vleminckx. Hij was zelf woonachtig te Hasselt en huwde met Jeanne Hubertine Ponet. Samen hadden zij 3 kinderen: Yvan, Raymond en Armand. Lodewijk Philips was beroepsmilitair en vertoefde in mei 1940 in onze streek.
1. De uniformstukken van Lodewijk Philips
Het ensemble van Lodewijk Philips bestaat uit een Uniformvest Model 1935, een bijhorende kepie, een immatriculatieplaatje en enkele losse kentekens.
Het ensemble van Lodewijk Philips bestaat uit een Uniformvest Model 1935, een bijhorende kepie, een immatriculatieplaatje en enkele losse kentekens.
2. De militaire loopbaan van Lodewijk Philips
Lodewijk Philips werd te Hasselt ingeschreven voor de militie en was aanvankelijk aangeduid als dienstplichtige van de klasse 1924. Hij nam uiteindelijk dienst bij het 11e Linieregiment op 31 maart 1925 als beroepsmilitair en kreeg als stamnummer 111/71566 (later gewijzigd naar S/3111). Leopold sprak zowel Nederlands, Frans als Duits. Die twee eerste talen kon hij ook schrijven en lezen. Op 1 oktober 1937 werd hij opgenomen in het korps der beroeps-onderofficieren en op 28 april 1938 legde hij daartoe zijn eed af. Als onderofficier verwierf hij 2 getuigschriften. Op 8 juli 1933 verkreeg hij een brevet van 'Vuurwerker-pionier bij de Infanterie' in de Compagnieschool van het 2e Regiment Genie te Antwerpen. Op 16 augustus 1937 behaalde hij eveneens het brevet van 'Onderrichter bij de Infanterie' in de Infanterieschool te Beverlo.
In de periode voor de Tweede Wereldoorlog (15 augustus 1937 - 25 augustus 1939) was hij onderrichter in het 11e Linieregiment. Het regiment was een actief infanterieregiment van de 4de Infanteriedivisie. In vredestijd vormde de Hasseltse Dusartkazerne een vast kwartier voor de eenheid. Tijdens het interbellum was het 11e Linieregiment ook verantwoordelijk voor de wacht in het Kamp van Beverlo. De eenheid werd gemobiliseerd op 25 augustus 1939 in de Dusartkazerne te Hasselt bij afkondiging van Fase A van het mobilisatieplan. Tijdens die fase werden de militieklassen 1934-1938 opgeroepen en werd het regiment op oorlogsvoet gebracht.
Tijdens de mobilisatie werd Lodewijk Philips overgeheveld naar het 20e Linieregiment, een eenheid die werd ontdubbeld uit het 11e Linieregiment. Ook daar was hij onderrichter (26 augustus 1939 - 28 mei 1940).
Als onderofficier nam hij deel aan de veldtocht van Mei 1940. Op 10 mei was hij tegenwoordig bij de 'Compagnie C.47 op T.13' van de 11e Infanteriedivisie in het Kamp van Beverlo te Leopoldsburg en op 19 mei bij de 6e Compagnie, 2e Bataljon (II / 6) van het 20e Linieregiment.
Bij de capitulatie van het Belgische Leger op 28 mei 1940 werd hij samen met zijn eenheid gevangengenomen nabij Hertzberge. Hij zat 3 jaar lang opgesloten in Stalag X.B en kreeg krijgsgevangennummer N°25.930. Op 30 april 1943 werd hij vrijgelaten en gerepatrieerd naar België. Tussen 1 mei 1943 en 31 januari 1944 was hij in herstelverlof.
Van 11 april 1944 tot 27 maart 1945 was hij actief bij Winterhulp in zijn woonplaats Hasselt. Hij was er actief als bureelbediende en boekhouder. Hij verving de Heer Molemans Achiel (eveneens beroepsmilitair) die in 1944 werd aangehouden door de Duitsers en als krijgsgevangene werd overgebracht naar Duitsland.
Op 1 oktober 1944 werd hij opnieuw opgenomen in de getalsterkte bij het Ministerie van Landsverdediging en van 28 maart 1945 tot 8 mei 1945 was hij in actieve dienst bij het 29e Bataljon Fuseliers. Nadien ging hij terug naar het 11e Linieregiment, waar hij op 1 januari 1961 op anciënniteitspensioen werd gesteld. In het jaar 1973 is Lodewijk Philips overleden.
Tijdens zijn gehele militaire carrière werd Lodewijk Philips ingedeeld bij de volgende eenheden:
- 11e Linieregiment;
- 20e Linie;
- 29e Bataljon Fuseliers (Provincie Limburg);
- Sedichar;
- 1e Bataljon MI MO.
Leopold Philips kreeg de volgende eervolle onderscheidingen:
- Eerste dienststreep;
- Tweede dienststreep;
- Militair ereteken 2e klasse;
- Militair ereteken 1e klasse;
- Herinneringsmedaille van de Oorlog 1940-1945 met 2 gekruiste bronzen sabels;
- Medaille van de Krijgsgevangene 1940-1945 met 3 baretten;
- Gouden medaille in de Kroonorde van Leopold II;
- Gouden palmen in de Kroonorde van Leopold II;
- Ridder in de Kroonorde van Leopold II.
Lodewijk Philips werd te Hasselt ingeschreven voor de militie en was aanvankelijk aangeduid als dienstplichtige van de klasse 1924. Hij nam uiteindelijk dienst bij het 11e Linieregiment op 31 maart 1925 als beroepsmilitair en kreeg als stamnummer 111/71566 (later gewijzigd naar S/3111). Leopold sprak zowel Nederlands, Frans als Duits. Die twee eerste talen kon hij ook schrijven en lezen. Op 1 oktober 1937 werd hij opgenomen in het korps der beroeps-onderofficieren en op 28 april 1938 legde hij daartoe zijn eed af. Als onderofficier verwierf hij 2 getuigschriften. Op 8 juli 1933 verkreeg hij een brevet van 'Vuurwerker-pionier bij de Infanterie' in de Compagnieschool van het 2e Regiment Genie te Antwerpen. Op 16 augustus 1937 behaalde hij eveneens het brevet van 'Onderrichter bij de Infanterie' in de Infanterieschool te Beverlo.
In de periode voor de Tweede Wereldoorlog (15 augustus 1937 - 25 augustus 1939) was hij onderrichter in het 11e Linieregiment. Het regiment was een actief infanterieregiment van de 4de Infanteriedivisie. In vredestijd vormde de Hasseltse Dusartkazerne een vast kwartier voor de eenheid. Tijdens het interbellum was het 11e Linieregiment ook verantwoordelijk voor de wacht in het Kamp van Beverlo. De eenheid werd gemobiliseerd op 25 augustus 1939 in de Dusartkazerne te Hasselt bij afkondiging van Fase A van het mobilisatieplan. Tijdens die fase werden de militieklassen 1934-1938 opgeroepen en werd het regiment op oorlogsvoet gebracht.
Tijdens de mobilisatie werd Lodewijk Philips overgeheveld naar het 20e Linieregiment, een eenheid die werd ontdubbeld uit het 11e Linieregiment. Ook daar was hij onderrichter (26 augustus 1939 - 28 mei 1940).
Als onderofficier nam hij deel aan de veldtocht van Mei 1940. Op 10 mei was hij tegenwoordig bij de 'Compagnie C.47 op T.13' van de 11e Infanteriedivisie in het Kamp van Beverlo te Leopoldsburg en op 19 mei bij de 6e Compagnie, 2e Bataljon (II / 6) van het 20e Linieregiment.
Bij de capitulatie van het Belgische Leger op 28 mei 1940 werd hij samen met zijn eenheid gevangengenomen nabij Hertzberge. Hij zat 3 jaar lang opgesloten in Stalag X.B en kreeg krijgsgevangennummer N°25.930. Op 30 april 1943 werd hij vrijgelaten en gerepatrieerd naar België. Tussen 1 mei 1943 en 31 januari 1944 was hij in herstelverlof.
Van 11 april 1944 tot 27 maart 1945 was hij actief bij Winterhulp in zijn woonplaats Hasselt. Hij was er actief als bureelbediende en boekhouder. Hij verving de Heer Molemans Achiel (eveneens beroepsmilitair) die in 1944 werd aangehouden door de Duitsers en als krijgsgevangene werd overgebracht naar Duitsland.
Op 1 oktober 1944 werd hij opnieuw opgenomen in de getalsterkte bij het Ministerie van Landsverdediging en van 28 maart 1945 tot 8 mei 1945 was hij in actieve dienst bij het 29e Bataljon Fuseliers. Nadien ging hij terug naar het 11e Linieregiment, waar hij op 1 januari 1961 op anciënniteitspensioen werd gesteld. In het jaar 1973 is Lodewijk Philips overleden.
Tijdens zijn gehele militaire carrière werd Lodewijk Philips ingedeeld bij de volgende eenheden:
- 11e Linieregiment;
- 20e Linie;
- 29e Bataljon Fuseliers (Provincie Limburg);
- Sedichar;
- 1e Bataljon MI MO.
Leopold Philips kreeg de volgende eervolle onderscheidingen:
- Eerste dienststreep;
- Tweede dienststreep;
- Militair ereteken 2e klasse;
- Militair ereteken 1e klasse;
- Herinneringsmedaille van de Oorlog 1940-1945 met 2 gekruiste bronzen sabels;
- Medaille van de Krijgsgevangene 1940-1945 met 3 baretten;
- Gouden medaille in de Kroonorde van Leopold II;
- Gouden palmen in de Kroonorde van Leopold II;
- Ridder in de Kroonorde van Leopold II.
3. De Mobilisatie
Het 20e Linieregiment was een infanterieregiment van Eerste Reserve en werd mobiliseerd op 29 augustus 1939 te Cointe nabij Luik. Het regiment werd ontdubbeld van het actieve 11e Linieregiment. Het 20e Linieregiment werd toegevoegd aan pas opgerichte de 11e Infanteriedivisie.
De 11e Infanteriedivisie kwam tot stand op 28 augustus 1939 bij de afkondiging van Fase B in de mobilisatie. Voor de totstandkoming werd het 14e Linieregiment (een actief infanterieregiment van de 4e Infanteriedivisie) overgeheveld naar de nieuwe 11e Infanteriedivisie. Daarnaast werden ook twee regimenten van Eerste Resreve, het 20e en het 29e Linieregiment, aan die laatste divisie toegevoegd. Vanaf september 1939 stond de 11e Infanteriedivisie onder bevel van het IIIe Legerkorps en bezette de eenheid een divisiesector te Luik. Het 20e Linieregiment vormde een onderdeel van de intervaltroepen die de Versterke Positie Luik verdedigden en lag nabij het dorp Angleur, ten oosten van de Maas.
Op 24 april 1940 werd de 11e Infanteriedivisie afgelost door de 2e Infanteriedivisie. Het 20e Linieregiment verplaatste zich ten gevolge daarvan naar het noord-oosten van het land en kwam op 27 april 1940, na twee stevige dagmarsen, aan in het Kamp van Beverlo. Voor de eenheid startte dan een oefenperiode op de manoeuvrevelden van Leopoldsburg. De oefening zou normaal worden afgesloten met meerdaagse syntheseoefeningen die op 10 mei 1940 moesten aanvangen. Tijdens de Duitse inval bevond het regiment zich dus, net zoals de rest van de 11e Infanteriedivisie, in het Kamp van Beverlo.
Lodewijk Philips maakte op dat moment deel uit van de 'Compagnie C47 op T13' van de 11e Infanteriedivisie. Die eenheid was uitgerust met mobiel anti-tankgeschut (C47 kanonnen gemonteerd op T13-onderstellen) en stond onder leiding van Luitenant M. Cormeau. Ook Balenaar Petrus Wilborgs was soldaat bij die specifieke eenheid. Hij kwam om het leven bij de gevechten rond Ursel op 27 mei 1940.
Petrus Alfons Wilbors was 1e Sergeant (Militielichting 1932). Zijn stamnummer was 111/80346. Hij was een zoon van Jan Frans Wilbors en Julia Maria Pauwels. Petrus was gehuwd met Augusta Germana Houtput. In het dagelijkse leven was hij onderwijzer.
Tijdens de gevechten rond Ursel werd hij door een stuk schrapnel dodelijk getroffen in het hoofd. Zijn stoffelijk overschot werd aanvankelijk begraven te Ursel, maar in juli 1940 overgebracht naar de begraafplaats van Balen Werkplaatsen (Wezel). Postuum kreeg hij een Ridderkruis in de Orde van Leopold II met palm en het Oorlogskruis 1940-1945 met palm.
Het 20e Linieregiment was een infanterieregiment van Eerste Reserve en werd mobiliseerd op 29 augustus 1939 te Cointe nabij Luik. Het regiment werd ontdubbeld van het actieve 11e Linieregiment. Het 20e Linieregiment werd toegevoegd aan pas opgerichte de 11e Infanteriedivisie.
De 11e Infanteriedivisie kwam tot stand op 28 augustus 1939 bij de afkondiging van Fase B in de mobilisatie. Voor de totstandkoming werd het 14e Linieregiment (een actief infanterieregiment van de 4e Infanteriedivisie) overgeheveld naar de nieuwe 11e Infanteriedivisie. Daarnaast werden ook twee regimenten van Eerste Resreve, het 20e en het 29e Linieregiment, aan die laatste divisie toegevoegd. Vanaf september 1939 stond de 11e Infanteriedivisie onder bevel van het IIIe Legerkorps en bezette de eenheid een divisiesector te Luik. Het 20e Linieregiment vormde een onderdeel van de intervaltroepen die de Versterke Positie Luik verdedigden en lag nabij het dorp Angleur, ten oosten van de Maas.
Op 24 april 1940 werd de 11e Infanteriedivisie afgelost door de 2e Infanteriedivisie. Het 20e Linieregiment verplaatste zich ten gevolge daarvan naar het noord-oosten van het land en kwam op 27 april 1940, na twee stevige dagmarsen, aan in het Kamp van Beverlo. Voor de eenheid startte dan een oefenperiode op de manoeuvrevelden van Leopoldsburg. De oefening zou normaal worden afgesloten met meerdaagse syntheseoefeningen die op 10 mei 1940 moesten aanvangen. Tijdens de Duitse inval bevond het regiment zich dus, net zoals de rest van de 11e Infanteriedivisie, in het Kamp van Beverlo.
Lodewijk Philips maakte op dat moment deel uit van de 'Compagnie C47 op T13' van de 11e Infanteriedivisie. Die eenheid was uitgerust met mobiel anti-tankgeschut (C47 kanonnen gemonteerd op T13-onderstellen) en stond onder leiding van Luitenant M. Cormeau. Ook Balenaar Petrus Wilborgs was soldaat bij die specifieke eenheid. Hij kwam om het leven bij de gevechten rond Ursel op 27 mei 1940.
Petrus Alfons Wilbors was 1e Sergeant (Militielichting 1932). Zijn stamnummer was 111/80346. Hij was een zoon van Jan Frans Wilbors en Julia Maria Pauwels. Petrus was gehuwd met Augusta Germana Houtput. In het dagelijkse leven was hij onderwijzer.
Tijdens de gevechten rond Ursel werd hij door een stuk schrapnel dodelijk getroffen in het hoofd. Zijn stoffelijk overschot werd aanvankelijk begraven te Ursel, maar in juli 1940 overgebracht naar de begraafplaats van Balen Werkplaatsen (Wezel). Postuum kreeg hij een Ridderkruis in de Orde van Leopold II met palm en het Oorlogskruis 1940-1945 met palm.
4. De veldtocht van mei 1940
4.1 Periode 10-19 mei 1940
Op 10 mei 1940 werd rond 00.30u algemeen alarm geslagen en de Algemene Mobilisatie (Fase E) afgekondigd. Omdat het Kamp van Beverlo aan de noordelijke zijde van het Albertkanaal (en daarmee aan de minst beveiligde kant van de Dekkingstelling) lag, moest die plaats volgens het oorlogsplan onmiddellijk worden ontruimd bij alarm. De troepen van het kamp moesten zich na de ontruiming hergroeperen in de regio van Diest en hadden als objectief zich terug te trekken achter de K.W.-Stelling.
Het Kamp van Beverlo werd in de ochtend van 10 mei 1940, tussen 7.30u en 8.00u, reeds aangevallen door Duitse bommenwerpers. Ten gevolge van het bombardement werd heel wat materiële schade aangericht en kwamen ook tientallen personen, zowel militairen als burgers, om het leven.
De laatste eenheden van de 11e Infanteriedivisie staken in de late namiddag van 10 mei het Albertkanaal over en vervolgens gingen de troepen op zoek naar geschikte kantonnementen. Het 14e Linieregiment vestigde zich in Webbekom, het 20e in Zichem en Molenstede en het 29e nam zijn intrek in Averbode en Testelt. Diezelfde avond volgden nog nieuwe orders om de hergroeperingszone nabij Diest bij nacht te verlaten en verder te trekken naar de K.W.-Stelling. Om de troepen zo min mogelijk bloot te stellen aan vijandelijke luchtaanvallen werd geopteerd voor nachtelijke verplaatsingen. Ook in de nacht van 11 op 12 mei werd opnieuw doorgemarcheerd.
In de vroege ochtend van 12 mei 1940 bereikte de 11e Infanteriedivisie de K.W.-Stelling. Het 20e Linieregiment hergroepeerde zich in Peulis nabij Sint-Katelijne-Waver en vatte vervolgens de stellingname aan op de K.W.-Stelling ofwel 'Weerstandstelling'. Twee dagen daarna werden de laatste werken aan de stelling voltooid. Pas op 15 mei 1940 bereikten de eerste Duitse troepen de verdedigingsstelling en vonden enkele kleine schermutselingen plaats.
Op 16 mei beval het geallieerde opperbevel om de stelling te verlaten en verder westwaarts te trekken. De 11e Infanteriedivisie ontruimde vervolgens de verdedigingstelling en trok zich in drie nachtelijke etappes terug naar de lijn Terneuzen-Gent-Oudenaarde.
4.1 Periode 10-19 mei 1940
Op 10 mei 1940 werd rond 00.30u algemeen alarm geslagen en de Algemene Mobilisatie (Fase E) afgekondigd. Omdat het Kamp van Beverlo aan de noordelijke zijde van het Albertkanaal (en daarmee aan de minst beveiligde kant van de Dekkingstelling) lag, moest die plaats volgens het oorlogsplan onmiddellijk worden ontruimd bij alarm. De troepen van het kamp moesten zich na de ontruiming hergroeperen in de regio van Diest en hadden als objectief zich terug te trekken achter de K.W.-Stelling.
Het Kamp van Beverlo werd in de ochtend van 10 mei 1940, tussen 7.30u en 8.00u, reeds aangevallen door Duitse bommenwerpers. Ten gevolge van het bombardement werd heel wat materiële schade aangericht en kwamen ook tientallen personen, zowel militairen als burgers, om het leven.
De laatste eenheden van de 11e Infanteriedivisie staken in de late namiddag van 10 mei het Albertkanaal over en vervolgens gingen de troepen op zoek naar geschikte kantonnementen. Het 14e Linieregiment vestigde zich in Webbekom, het 20e in Zichem en Molenstede en het 29e nam zijn intrek in Averbode en Testelt. Diezelfde avond volgden nog nieuwe orders om de hergroeperingszone nabij Diest bij nacht te verlaten en verder te trekken naar de K.W.-Stelling. Om de troepen zo min mogelijk bloot te stellen aan vijandelijke luchtaanvallen werd geopteerd voor nachtelijke verplaatsingen. Ook in de nacht van 11 op 12 mei werd opnieuw doorgemarcheerd.
In de vroege ochtend van 12 mei 1940 bereikte de 11e Infanteriedivisie de K.W.-Stelling. Het 20e Linieregiment hergroepeerde zich in Peulis nabij Sint-Katelijne-Waver en vatte vervolgens de stellingname aan op de K.W.-Stelling ofwel 'Weerstandstelling'. Twee dagen daarna werden de laatste werken aan de stelling voltooid. Pas op 15 mei 1940 bereikten de eerste Duitse troepen de verdedigingsstelling en vonden enkele kleine schermutselingen plaats.
Op 16 mei beval het geallieerde opperbevel om de stelling te verlaten en verder westwaarts te trekken. De 11e Infanteriedivisie ontruimde vervolgens de verdedigingstelling en trok zich in drie nachtelijke etappes terug naar de lijn Terneuzen-Gent-Oudenaarde.
4.2 Periode 19-28 mei 1940
Op 19 mei 1940 nam de Belgische verdedigingslinie aan het Kanaal Gent-Terneuzen een definitieve vorm aan. De 11e Infanteriedivisie werd opgesteld in de regio tussen Terdonk en de Ringvaart van Gent. De 3 Linieregimenten van de Divisie werden in de eerst lijn geplaatst. Het 20e Linieregiment kreeg de meest zuidelijke flank toebedeeld tussen Langerbrugge en de Gentse Ringvaart. De eenheid werd daarbij ondersteund door de 2e Batterij van het 9e Artillerieregiment, die nabij Kruisken post vatte. Die dag werd ook Lodewijk Philips overgeplaatst naar de 6e Compagnie Fuseliers, 2e Bataljon (II / 6) van het 20e Linieregiment. Die Compagnie stond onder leiding van Luitenant H. Fabry.
Tot 21 mei 1940 blijft het in de ondersector van het 20e Linieregiment relatief rustig. Door het aankomende krijgsgeweld, werd het bevel gegeven om zo lang mogelijk stand te houden en daarna terug te trekken naar het Afwateringskanaal van de Leie. Het 20e Linieregiment bleef op post aan het Kanaal Gent-Terneuzen en verplaatste zich in de nacht van 23 op 24 mei 1940 naar de regio tussen Zomergem en het Kanaal Gent-Brugge. De eenheden van de 11e Infanteriedivisie namen daarbij stelling in op de oever van het Afleidingskanaal van de Leie, in de zuidelijke sector. De eenheden van de 12e Infanteriedivisie werden in de noordelijke sector gepositioneerd.
In de dagen die daarop volgden, ondernam de Duitse Wehrmacht meerdere pogingen om het kanaal Gent-Brugge over te steken in de noordelijke sector. Tegen de avond van 26 mei 1940 slaagden zij erin om in de buurt van Ronsele en Oostwinkel een bruggenhoofd uit te bouwen.
Op 27 mei 1940 verlieten de eenheden de 11e Infanteriedivisie geleidelijk aan de oever van het Afleidingskanaal en verplaatste de divisie zich gestaag in de richting van Ursel. Het is op die plaats en dag dat Balenaar Petrus Wilbors om het leven kwam. De troepen van het 20e Linieregiment hielden post tot de avond, toen zij het bevel kregen om zich terug te trekken. Tijdens de nacht staken de troepen van het 20e inieregiment het Kanaal Gent-Brugge over en hergroepeerden ze zich nabij Beernem.
Op 28 mei 1940 capituleerde het Belgische leger uiteindelijk en gaven ook de manschappen van de 11e Infanteriedivisie zich over. Het 20e Linieregiment bevond zich toen in de regio tussen Beernem en Oostkamp. Ook Lodewijk Philips werd die dag samen met zijn eenheid krijgsgevangen genomen nabij Hertsberge, een deelgemeente van Oostkamp.
Dankwoord
Met oprechte dank aan G. Broos voor zijn hulp bij de opzoekingen naar Leopold Philips.
Bronnen
DGHR-Notariaat Evere, Militair personeelsdossier Leopold Philips.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgisch Leger in 1940, Lummen, 1966.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-faagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
VAN OPSTAL, W., De Duitse Luchtaanval op het Kamp van Beverlo op 10 mei 1940, Tijdschrift van het museum van het Kamp van Beverlo, juni 2012.
Le Patriote Illustré, jaargangen 1939 en 1940.
Postkaarten Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Op 19 mei 1940 nam de Belgische verdedigingslinie aan het Kanaal Gent-Terneuzen een definitieve vorm aan. De 11e Infanteriedivisie werd opgesteld in de regio tussen Terdonk en de Ringvaart van Gent. De 3 Linieregimenten van de Divisie werden in de eerst lijn geplaatst. Het 20e Linieregiment kreeg de meest zuidelijke flank toebedeeld tussen Langerbrugge en de Gentse Ringvaart. De eenheid werd daarbij ondersteund door de 2e Batterij van het 9e Artillerieregiment, die nabij Kruisken post vatte. Die dag werd ook Lodewijk Philips overgeplaatst naar de 6e Compagnie Fuseliers, 2e Bataljon (II / 6) van het 20e Linieregiment. Die Compagnie stond onder leiding van Luitenant H. Fabry.
Tot 21 mei 1940 blijft het in de ondersector van het 20e Linieregiment relatief rustig. Door het aankomende krijgsgeweld, werd het bevel gegeven om zo lang mogelijk stand te houden en daarna terug te trekken naar het Afwateringskanaal van de Leie. Het 20e Linieregiment bleef op post aan het Kanaal Gent-Terneuzen en verplaatste zich in de nacht van 23 op 24 mei 1940 naar de regio tussen Zomergem en het Kanaal Gent-Brugge. De eenheden van de 11e Infanteriedivisie namen daarbij stelling in op de oever van het Afleidingskanaal van de Leie, in de zuidelijke sector. De eenheden van de 12e Infanteriedivisie werden in de noordelijke sector gepositioneerd.
In de dagen die daarop volgden, ondernam de Duitse Wehrmacht meerdere pogingen om het kanaal Gent-Brugge over te steken in de noordelijke sector. Tegen de avond van 26 mei 1940 slaagden zij erin om in de buurt van Ronsele en Oostwinkel een bruggenhoofd uit te bouwen.
Op 27 mei 1940 verlieten de eenheden de 11e Infanteriedivisie geleidelijk aan de oever van het Afleidingskanaal en verplaatste de divisie zich gestaag in de richting van Ursel. Het is op die plaats en dag dat Balenaar Petrus Wilbors om het leven kwam. De troepen van het 20e Linieregiment hielden post tot de avond, toen zij het bevel kregen om zich terug te trekken. Tijdens de nacht staken de troepen van het 20e inieregiment het Kanaal Gent-Brugge over en hergroepeerden ze zich nabij Beernem.
Op 28 mei 1940 capituleerde het Belgische leger uiteindelijk en gaven ook de manschappen van de 11e Infanteriedivisie zich over. Het 20e Linieregiment bevond zich toen in de regio tussen Beernem en Oostkamp. Ook Lodewijk Philips werd die dag samen met zijn eenheid krijgsgevangen genomen nabij Hertsberge, een deelgemeente van Oostkamp.
Dankwoord
Met oprechte dank aan G. Broos voor zijn hulp bij de opzoekingen naar Leopold Philips.
Bronnen
DGHR-Notariaat Evere, Militair personeelsdossier Leopold Philips.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgisch Leger in 1940, Lummen, 1966.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-faagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
VAN OPSTAL, W., De Duitse Luchtaanval op het Kamp van Beverlo op 10 mei 1940, Tijdschrift van het museum van het Kamp van Beverlo, juni 2012.
Le Patriote Illustré, jaargangen 1939 en 1940.
Postkaarten Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Februari 2016
Voor februari hebben we als ons object van de maand gekozen voor deze ring, gemaakt door een geïnterneerde tijdens of na de bevrijdingsperiode van één van de kampen te Auschwitz. Zoals alom bekend was Auschwitz-Birkenau één van de Duitse werk- en vernietigingskampen tijdens de Tweede Wereldoorlog waar zich vreselijke taferelen afspeelden. Moord, uithongering, ziektes, dwangarbeid, massaexecuties, .... niets was te wreed om te kunnen bedenken binnen de muren van deze kampen.
Toch slaagden gevangenen er vaak in om in het geheim zulke kunstwerkjes te maken zoals we u hier vandaag tonen. Vaak was dit de enige vorm van vermaak die de gevangenen hadden. De tekst op de ring is niet meer zo scherp, maar leest duidelijk 'Auschwitz 1943-1945'. Dit gaat dan hoogstwaarschijnlijk over de periode waarin de kunstenaar in het kamp gevangen werd gehouden.
Aan de hand van resten aan de binnenkant van de ring kunnen we tevens ontcijferen dat deze werd gefabriceerd uit een Frans '1 Franc' muntstuk uit het jaartal 1922, zoals hieronder wordt afgebeeld.
Toch slaagden gevangenen er vaak in om in het geheim zulke kunstwerkjes te maken zoals we u hier vandaag tonen. Vaak was dit de enige vorm van vermaak die de gevangenen hadden. De tekst op de ring is niet meer zo scherp, maar leest duidelijk 'Auschwitz 1943-1945'. Dit gaat dan hoogstwaarschijnlijk over de periode waarin de kunstenaar in het kamp gevangen werd gehouden.
Aan de hand van resten aan de binnenkant van de ring kunnen we tevens ontcijferen dat deze werd gefabriceerd uit een Frans '1 Franc' muntstuk uit het jaartal 1922, zoals hieronder wordt afgebeeld.
De geschiedenis van het kamp in het Poolse stadje Oswiecim (Auschwitz in het Duits) gaat terug tot begin 1940. De oudste gebouwen werden al gebouwd tijdens de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum gebruikt als Poolse legerbasis, maar in opdracht van Heinrich Himmler werd op 27 april 1940 beslist deze basis uit te bouwen tot een waar concentratiekamp onder leiding van SS-Hauptsturmfuhrer Rudolf Höß.
Oorspronkelijk was het de bedoeling politieke gevangenen en andere Poolse gevangenen hier bij elkaar te brengen. Dit plan ontwikkelde zich al snel tot één van de grootste kampen waar niet enkel politieke gevangenen en Polen werden ondergebracht, maar zowaar tot het grootste kamp onder het naziregime waar Joden, zigeuners en alle andere tegenstanders van het naziregime systematisch werden uitgemoord. Precieze nummers over het aantal doden bestaan er niet, geschat wordt dat er uiteindelijk een 1,1 miljoen mensen hier uiteindelijk de dood zouden vinden.
Na de 'Wannsee Conferentie' in 1942, waar besproken werd wat er uiteindelijk moest gebeuren met de Europese Joden, kwamen de eerste transporten met Joden te Auschwitz-Birkenau aan. Zo zou het kamp tot november 1944 het grootste werk- en vernietigingskamp blijven. Uiteindelijk werd het kamp in januari 1945 door het oprukkende Rode Leger worden bevrijd, wat het einde van een vreselijke periode betekende voor 7650 van de overlevende kampbewoners.
Jammer genoeg was dit voor vele van de kampbewoners niet het einde van de lange lijdensweg. Heinrich Himmler had immers voor de bevrijding al bevolen tot een evacuatie van het kamp en 58.000 gevangenen tot een dodenmars naar het westen gedwongen, vanwege de opmars van het Rode Leger. De marsen duurden wekenlang, en de meeste gevangenen stierven onderweg. Wie niet kon volgen werd direct doodgeschoten en achtergelaten langs de kant van de weg.
Dit is natuurlijk slechts een korte beschrijving van het kamp en de verschrikkelijke gebeurtenissen die er zich afspeelden. Onder dit artikel vind je 2 links terug naar mooie documentaires over de kampen te Auschwitz-Birkenau, welke zeker een aanrader zijn voor wie zich verder in dit onderwerp wil verdiepen.
Oorspronkelijk was het de bedoeling politieke gevangenen en andere Poolse gevangenen hier bij elkaar te brengen. Dit plan ontwikkelde zich al snel tot één van de grootste kampen waar niet enkel politieke gevangenen en Polen werden ondergebracht, maar zowaar tot het grootste kamp onder het naziregime waar Joden, zigeuners en alle andere tegenstanders van het naziregime systematisch werden uitgemoord. Precieze nummers over het aantal doden bestaan er niet, geschat wordt dat er uiteindelijk een 1,1 miljoen mensen hier uiteindelijk de dood zouden vinden.
Na de 'Wannsee Conferentie' in 1942, waar besproken werd wat er uiteindelijk moest gebeuren met de Europese Joden, kwamen de eerste transporten met Joden te Auschwitz-Birkenau aan. Zo zou het kamp tot november 1944 het grootste werk- en vernietigingskamp blijven. Uiteindelijk werd het kamp in januari 1945 door het oprukkende Rode Leger worden bevrijd, wat het einde van een vreselijke periode betekende voor 7650 van de overlevende kampbewoners.
Jammer genoeg was dit voor vele van de kampbewoners niet het einde van de lange lijdensweg. Heinrich Himmler had immers voor de bevrijding al bevolen tot een evacuatie van het kamp en 58.000 gevangenen tot een dodenmars naar het westen gedwongen, vanwege de opmars van het Rode Leger. De marsen duurden wekenlang, en de meeste gevangenen stierven onderweg. Wie niet kon volgen werd direct doodgeschoten en achtergelaten langs de kant van de weg.
Dit is natuurlijk slechts een korte beschrijving van het kamp en de verschrikkelijke gebeurtenissen die er zich afspeelden. Onder dit artikel vind je 2 links terug naar mooie documentaires over de kampen te Auschwitz-Birkenau, welke zeker een aanrader zijn voor wie zich verder in dit onderwerp wil verdiepen.
Bronnen
- Nederlands Auschwitz comité, (www.auschwitz.nl).
- Wehrmacht Awards Forum, (www.wehrmacht-awards.com/forums).
- Aktion Reinhard Camps, (www.deathcamps.org).
- Nederlands Auschwitz comité, (www.auschwitz.nl).
- Wehrmacht Awards Forum, (www.wehrmacht-awards.com/forums).
- Aktion Reinhard Camps, (www.deathcamps.org).
|
|
Maart 2016
Voor de maand maart worden enkele zeldzame documenten getoond die in verband staan met de gewezen collaboratie en Nieuwe Orde. Deze maand worden enkele vooroorlogse artefacten belicht van het Vlaamsch Nationaal Verbond of VNV. Meer bepaald volgt een korte studie over de VNV–Landdagen. Die VNV-Landdagen waren groots opgezette massaspektakels die destijds duizenden mensen op de been brachten.
1. Het Vlaams Nationaal Verbond
Het Vlaamsch Nationaal Verbond of kortweg VNV was een Vlaams Nationalistische partij die door Staf De Clercq werd opgericht. Staf De Clercq was een Vlaams Nationaal volksvertegenwoordiger uit het Pajottenland. Hij werd verkozen tot Kamerlid voor de Frontpartij. (De Frontpartij werd na de Eerste Wereldoorlog opgericht door enkele gewezen frontsoldaten met een sterke voeling voor de ‘Vlaamse zaak’.)
Toen De Clercq in november 1932 niet meer voor de Frontpartij werd herkozen, probeerde hij een grote eenheidspartij te vormen bestaande uit allerlei kleine Vlaams Nationale groeperingen en Vlaamse splinterpartijtjes die Vlaanderen op dat moment rijk was. Uiteindelijk slaagde hij in zijn opzet maar moest daarbij rekening houden met de zeer uiteenlopende strekkingen van de verscheidene groeperingen. Sommigen waren resoluut katholiek van opvatting, anderen waren dan weer van gematigd tot uiterst rechts van opvatting.
Het eerste partijprogramma dat op 8 oktober 1933 gepubliceerd werd, was een compromis dat lichtjes uitviel in het voordeel van de radicale vleugel. In het programma lag vooral de nadruk op de hereniging met alle Nederlanden in een Groot-Nederlands staatsverband. Als symbool koos het VNV het Delta-teken. De driehoek verbond de drie grote stromen: Maas, Rijn en Schelde. De cirkel omheen de Delta bakende het omliggende gebied af waarin dezelfde taal ‘het Dietsch’ werd gesproken en gemeenschappen woonden die dezelfde volksbelangen dienden.
1. Het Vlaams Nationaal Verbond
Het Vlaamsch Nationaal Verbond of kortweg VNV was een Vlaams Nationalistische partij die door Staf De Clercq werd opgericht. Staf De Clercq was een Vlaams Nationaal volksvertegenwoordiger uit het Pajottenland. Hij werd verkozen tot Kamerlid voor de Frontpartij. (De Frontpartij werd na de Eerste Wereldoorlog opgericht door enkele gewezen frontsoldaten met een sterke voeling voor de ‘Vlaamse zaak’.)
Toen De Clercq in november 1932 niet meer voor de Frontpartij werd herkozen, probeerde hij een grote eenheidspartij te vormen bestaande uit allerlei kleine Vlaams Nationale groeperingen en Vlaamse splinterpartijtjes die Vlaanderen op dat moment rijk was. Uiteindelijk slaagde hij in zijn opzet maar moest daarbij rekening houden met de zeer uiteenlopende strekkingen van de verscheidene groeperingen. Sommigen waren resoluut katholiek van opvatting, anderen waren dan weer van gematigd tot uiterst rechts van opvatting.
Het eerste partijprogramma dat op 8 oktober 1933 gepubliceerd werd, was een compromis dat lichtjes uitviel in het voordeel van de radicale vleugel. In het programma lag vooral de nadruk op de hereniging met alle Nederlanden in een Groot-Nederlands staatsverband. Als symbool koos het VNV het Delta-teken. De driehoek verbond de drie grote stromen: Maas, Rijn en Schelde. De cirkel omheen de Delta bakende het omliggende gebied af waarin dezelfde taal ‘het Dietsch’ werd gesproken en gemeenschappen woonden die dezelfde volksbelangen dienden.
2. Vlaamse Landdagen op de Kesterheide
In de brochure: “Dietschland Hou-Zee” is de volgende tekst i.v.m. het ontstaan en traditie van deze Vlaamse Landdagen terug te vinden:
“Sedert jaren is Kester een traditie geworden in de Vlaams-Nationale beweging. Elk jaar, in mei, als over het heuvelende Brabant de wonderende bloei der boomgaarden zijn weelde verspreid, rukt het strijdende Vlaanderen op naar den heuvel. Kermisdag, vol vreugde en Vlaamse kleurenweelde. Een dag van muziek, optochten en vlagvertoon. Een dag waarop vriend en strijdgenoot mekaar begroeten, komende van heinde en verre. In mei 1932 was er geen Landdag. Er was moeheid en lamheid in Vlaanderen. Er was ontmoediging en verwarring. De verkiezingen volgden en bevestigden deze inzinking. Kester in 1933 gaf slechts één indruk: de oude wegen beantwoordden niet meer aan den stap der nieuwe generaties. Toen kwam de reddende daad: de stichting van het Vlaams Nationaal Verbond! In mei 1934 zag men ons terug op de Kester. Dit was nog niet het VNV maar een boodschap. Het programma van het VNV werd door de Leider (Staf De Clercq) toegelicht, en het standpunt van het VNV tegenover de grote vraagstukken van den tijd werden vastgelegd.”
Op 6 mei 1934 kwam het VNV terug bijeen op de Kesterheide. Algemeen wordt aangenomen dat die bijeenkomst niet geldt als een officiële Landdag georganiseerd door het VNV. De nieuw opgerichte partij hield het op een indrukwekkende volksvergadering waarbij de doelstellingen en het partijprogramma van het Vlaams Nationaal verbond werden uiteengezet.
In de brochure: “Dietschland Hou-Zee” is de volgende tekst i.v.m. het ontstaan en traditie van deze Vlaamse Landdagen terug te vinden:
“Sedert jaren is Kester een traditie geworden in de Vlaams-Nationale beweging. Elk jaar, in mei, als over het heuvelende Brabant de wonderende bloei der boomgaarden zijn weelde verspreid, rukt het strijdende Vlaanderen op naar den heuvel. Kermisdag, vol vreugde en Vlaamse kleurenweelde. Een dag van muziek, optochten en vlagvertoon. Een dag waarop vriend en strijdgenoot mekaar begroeten, komende van heinde en verre. In mei 1932 was er geen Landdag. Er was moeheid en lamheid in Vlaanderen. Er was ontmoediging en verwarring. De verkiezingen volgden en bevestigden deze inzinking. Kester in 1933 gaf slechts één indruk: de oude wegen beantwoordden niet meer aan den stap der nieuwe generaties. Toen kwam de reddende daad: de stichting van het Vlaams Nationaal Verbond! In mei 1934 zag men ons terug op de Kester. Dit was nog niet het VNV maar een boodschap. Het programma van het VNV werd door de Leider (Staf De Clercq) toegelicht, en het standpunt van het VNV tegenover de grote vraagstukken van den tijd werden vastgelegd.”
Op 6 mei 1934 kwam het VNV terug bijeen op de Kesterheide. Algemeen wordt aangenomen dat die bijeenkomst niet geldt als een officiële Landdag georganiseerd door het VNV. De nieuw opgerichte partij hield het op een indrukwekkende volksvergadering waarbij de doelstellingen en het partijprogramma van het Vlaams Nationaal verbond werden uiteengezet.
3. Eerste landdag van het VNV op de Kesterheide - 5 mei 1935
Op 5 mei 1935 streek het VNV terug neer op de Kesterheide voor hun eerste officiële Landdag. In de brochure: “Dietschland Hou-Zee” kan daarover de volgende tekst worden teruggevonden:
“In mei 1935 maakte het provincialisme plaats voor eenheid, leiding en tucht. Over den heuvel niet meer de bontheid van de vele strijd- en kermisvlaggen, doch alleen de hoogstaande, breed uitplooiende leuze: Eén volk in onzen staat. In den wind weldra wapperend, hoog aan den mast, de Dietsche Deltavlag. Duizenden en nog duizenden handen in de lucht: De Leider Hou-Zee!”
De eerste Landdag ging gepaard met optochten en politieke toespraken, waaronder de Landdagrede van Leider Staf De Clercq. Het spektakel werd ook opgesmukt met muziek onder leiding van enkele jongeren- en ouderenkoren.
Op 5 mei 1935 streek het VNV terug neer op de Kesterheide voor hun eerste officiële Landdag. In de brochure: “Dietschland Hou-Zee” kan daarover de volgende tekst worden teruggevonden:
“In mei 1935 maakte het provincialisme plaats voor eenheid, leiding en tucht. Over den heuvel niet meer de bontheid van de vele strijd- en kermisvlaggen, doch alleen de hoogstaande, breed uitplooiende leuze: Eén volk in onzen staat. In den wind weldra wapperend, hoog aan den mast, de Dietsche Deltavlag. Duizenden en nog duizenden handen in de lucht: De Leider Hou-Zee!”
De eerste Landdag ging gepaard met optochten en politieke toespraken, waaronder de Landdagrede van Leider Staf De Clercq. Het spektakel werd ook opgesmukt met muziek onder leiding van enkele jongeren- en ouderenkoren.
4. Tweede Landdag van het VNV op de Kesterheide - 12 juli 1936
De Tweede Landdag van het VNV vond niet plaats in de vertrouwde maand mei, maar op zondag 12 juli 1936. De reden voor de verplaatsing waren de nationale verkiezingen van 24 mei 1936 waarbij het VNV, onder de naam 'Vlaams Nationaal Blok', voor het eerst deelnam aan de verkiezingen. Het succes bleef niet uit. Het VNV haalde die dag zestien zetels binnen. Die overwinning stond dan ook centraal tijdens de Landdag van 1936 op de Kesterheide.
De Tweede Landdag van het VNV vond niet plaats in de vertrouwde maand mei, maar op zondag 12 juli 1936. De reden voor de verplaatsing waren de nationale verkiezingen van 24 mei 1936 waarbij het VNV, onder de naam 'Vlaams Nationaal Blok', voor het eerst deelnam aan de verkiezingen. Het succes bleef niet uit. Het VNV haalde die dag zestien zetels binnen. Die overwinning stond dan ook centraal tijdens de Landdag van 1936 op de Kesterheide.
Van de Tweede Landdag zondag 12 juli 1936 bestaan ook enkele filmfragmenten. De kortfilm duurt 45 seconden en geeft een goed beeld over het massaspektakel dat door het VNV werd georganiseerd. (Beeldmateriaal - Bron YouTube.)
5. Derde Landdag van het VNV te Gent - 5-6 juni 1937
Na twee jaar Landdagen op de Kesterheide verhuisde het VNV van Brabant naar Oost-Vlaanderen. Voortaan werden de VNV-Landdagen gehouden in Gent. Daarmee gepaard werd de structuur van de Landdagen grondig aangepakt. Op de Kesterheide verliep het spektakel over één dag. Te Gent werd het evenement over twee dagen gespreid. Waarschijnlijk gebeurde de verhuis van de Kesterheide naar de stad Gent omwille van organisatorische redenen. Op de Kesterheide was het gebeuren enkel omringd door natuur. De accommodatie van een stad was wellicht beter geschikt om de mensenmassa op te vangen. Waarom het VNV de stad Gent verkoos om hun Landdagen te organiseren, had waarschijnlijk veel te maken met de aanwezigheid van Hendrik Elias in de Raad van Leiding. Hij was advocaat te Gent en sinds 1936 verkozen tot volksvertegenwoordiger van het VNV. Daar aanvankelijk de maand mei werd uitgekozen voor het organiseren van de Vlaams Nationale Landdagen, ging het spektakel door op 5 en 6 juni 1937.
Zaterdag 5 juni
- De VNV-Landdag ging van start op zaterdag 5 juni om 13.00u met de opening van een VNV-Jeugdkamp in de Schoonmeerschstraat te Gent.
- Om 20.00u werden de deelnemers aan de VNV-Landdag ontvangen in zaal Elckerlyc door de plaatselijke regelingscommissie.
- Om 21.00u was er een opvoering van een toneelspel in 5 bedrijven door het Vlaamse Volkstoneel onder de titel “Als Roeland luidt” in het ‘t Gravensteen. De deuren gingen open om 20.30u en kaarten kosten 5, 7, 10 en 15 Frank.
Zondag 6 juni
- Om 10.30u begonnen enkele officiële vergaderingen in zaal Elckerlyc:
A: voor alle arrondissements-, gewest- en plaatselijke leiders van het VNV in de feestzaal;
B: voor de leden van het VNVV (Vlaams nationale vrouwen vereniging) in de Gobelinzaal;
C: voor de VNV- studentenafdeling Gent, Leuven en Mechelen in de leeuwenzaal.
- Wandelvoordrachten door de stad voor het AVNJ (Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond) en alle deelnemers aan de Landdag. Bijeenkomst voor St. Baafs.
- 11.30u: Bijeenkomst voor alle deelnemers aan de VNV-Landdag aan de Vrijdagmarkt voor het monument van Artevelde.
- 11.45u: Huldebetoon aan Jacob Van Artevelde.
- 14.30u: Samenkomst in het Feestpaleis te Gent:
1: De Pacificatie van Gent;
2: Drie eenstemmige marschliederen met begeleiding.
- 15.00u:
1: Intocht van de vlaggen en de Leider;
2: Opening van de Landdag;
3: Tergblik en verantwoording door Mr. H. J. Elias;
4: Vier liederen voor koor;
5: De Leider;
6: Plechtigheid der vlaggen;
7: Weg en taak van morgen, Landdagrede door Algemeen Leider Staf de Clercq;
8: Aftocht der vlaggen en den Leider.
De derde VNV-Landdag te Gent was een gigantisch succes waarop de Raad van Leiding besloot om ook de volgende VNV-Landdagen in Gent te organiseren.
Na twee jaar Landdagen op de Kesterheide verhuisde het VNV van Brabant naar Oost-Vlaanderen. Voortaan werden de VNV-Landdagen gehouden in Gent. Daarmee gepaard werd de structuur van de Landdagen grondig aangepakt. Op de Kesterheide verliep het spektakel over één dag. Te Gent werd het evenement over twee dagen gespreid. Waarschijnlijk gebeurde de verhuis van de Kesterheide naar de stad Gent omwille van organisatorische redenen. Op de Kesterheide was het gebeuren enkel omringd door natuur. De accommodatie van een stad was wellicht beter geschikt om de mensenmassa op te vangen. Waarom het VNV de stad Gent verkoos om hun Landdagen te organiseren, had waarschijnlijk veel te maken met de aanwezigheid van Hendrik Elias in de Raad van Leiding. Hij was advocaat te Gent en sinds 1936 verkozen tot volksvertegenwoordiger van het VNV. Daar aanvankelijk de maand mei werd uitgekozen voor het organiseren van de Vlaams Nationale Landdagen, ging het spektakel door op 5 en 6 juni 1937.
Zaterdag 5 juni
- De VNV-Landdag ging van start op zaterdag 5 juni om 13.00u met de opening van een VNV-Jeugdkamp in de Schoonmeerschstraat te Gent.
- Om 20.00u werden de deelnemers aan de VNV-Landdag ontvangen in zaal Elckerlyc door de plaatselijke regelingscommissie.
- Om 21.00u was er een opvoering van een toneelspel in 5 bedrijven door het Vlaamse Volkstoneel onder de titel “Als Roeland luidt” in het ‘t Gravensteen. De deuren gingen open om 20.30u en kaarten kosten 5, 7, 10 en 15 Frank.
Zondag 6 juni
- Om 10.30u begonnen enkele officiële vergaderingen in zaal Elckerlyc:
A: voor alle arrondissements-, gewest- en plaatselijke leiders van het VNV in de feestzaal;
B: voor de leden van het VNVV (Vlaams nationale vrouwen vereniging) in de Gobelinzaal;
C: voor de VNV- studentenafdeling Gent, Leuven en Mechelen in de leeuwenzaal.
- Wandelvoordrachten door de stad voor het AVNJ (Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond) en alle deelnemers aan de Landdag. Bijeenkomst voor St. Baafs.
- 11.30u: Bijeenkomst voor alle deelnemers aan de VNV-Landdag aan de Vrijdagmarkt voor het monument van Artevelde.
- 11.45u: Huldebetoon aan Jacob Van Artevelde.
- 14.30u: Samenkomst in het Feestpaleis te Gent:
1: De Pacificatie van Gent;
2: Drie eenstemmige marschliederen met begeleiding.
- 15.00u:
1: Intocht van de vlaggen en de Leider;
2: Opening van de Landdag;
3: Tergblik en verantwoording door Mr. H. J. Elias;
4: Vier liederen voor koor;
5: De Leider;
6: Plechtigheid der vlaggen;
7: Weg en taak van morgen, Landdagrede door Algemeen Leider Staf de Clercq;
8: Aftocht der vlaggen en den Leider.
De derde VNV-Landdag te Gent was een gigantisch succes waarop de Raad van Leiding besloot om ook de volgende VNV-Landdagen in Gent te organiseren.
6. Vierde Landdag van het VNV te Gent - 21-22 mei 1938
Naar traditie organiseerde het VNV zijn 4e Landdag onder het motto “Arbeid en macht” terug in de maand mei. De plaats van het gebeuren was opnieuw de stad Gent. Ook werd het spektakel weer verspreid over twee dagen.
Zaterdag 21 mei
- 19.30u: Officiële opening van het VNV-jeugdkamp in de Schoonmeerschstraat te Gent.
- 20.00u: Feestavond in de Circusschouwburg aangeboden aan alle deelnemers van de Landdag. Ter herdenking van H. Concience en de Leeuw van Vlaanderen, eerste opvoering van ‘Dampierre’, een toneelspel in vijf bedrijven opgevoerd door het Vlaamse Volkstoneel.
Zondag 22 mei
- 10.15u: Opstelling van alle deelnemers van de Landdag op de Frère Orbanlaan. Schouwing door den Algemene Leider en de leden van de Raad van Leiding van het VNV van alle Landdagdeelnemers en een optocht en defilé door de stad.
- 11.30u: Hulde aan het standbeeld van Artevelde op de Vrijdagmarkt en ontbinding van de optocht.
- 15.00u: Landdagvergadering in het Gentse Feestpaleis. Landdagrede door den Algemene Leider Staf De Clercq .
Naar traditie organiseerde het VNV zijn 4e Landdag onder het motto “Arbeid en macht” terug in de maand mei. De plaats van het gebeuren was opnieuw de stad Gent. Ook werd het spektakel weer verspreid over twee dagen.
Zaterdag 21 mei
- 19.30u: Officiële opening van het VNV-jeugdkamp in de Schoonmeerschstraat te Gent.
- 20.00u: Feestavond in de Circusschouwburg aangeboden aan alle deelnemers van de Landdag. Ter herdenking van H. Concience en de Leeuw van Vlaanderen, eerste opvoering van ‘Dampierre’, een toneelspel in vijf bedrijven opgevoerd door het Vlaamse Volkstoneel.
Zondag 22 mei
- 10.15u: Opstelling van alle deelnemers van de Landdag op de Frère Orbanlaan. Schouwing door den Algemene Leider en de leden van de Raad van Leiding van het VNV van alle Landdagdeelnemers en een optocht en defilé door de stad.
- 11.30u: Hulde aan het standbeeld van Artevelde op de Vrijdagmarkt en ontbinding van de optocht.
- 15.00u: Landdagvergadering in het Gentse Feestpaleis. Landdagrede door den Algemene Leider Staf De Clercq .
Van de vierde VNV-Landdag bestaan ook beelden. Het filmfragment duurt 1 minuut en 18 seconden en toont de optocht van het VNV door de straten van Gent. (Beeldmateriaal - Bron YouTube.)
7. Vijfde Landdag van het VNV te Gent - 21 mei 1939
Ook in 1939 organiseerde het VNV een Landdag in Gent. Meteen valt op dat de festiviteiten zich, net zoals in de begindagen, terug beperken tot één dag. De vijfde VNV-Landdag stond in teken van allen die voor Vlaanderen hebben gestreden en geleden. Tijdens die Landdag ging in het bijzonder aandacht uit naar de herdenking en herinnering van ‘Kameraad Vincent Loyens’ die, althans volgens VNV-kringen, om ‘Vlaanderens wille laffelijk werd vermoord’.
Zondag 21 mei
- 10.00u: Bijeenkomst der Landdagdeelnemers op de Congres- en de Smet De Nayerlaan.
- 10.30u: Aankomst van den Leider en optocht.
- 13.00u: Lunch aangeboden voor de afgevaardigden der pers. Aanspraak door K. G. Romsée.
- 14.00u: Landdagvergadering in het Gentse Feestpaleis:
I: Opening door fanfare;
II: Inleidend woord;
III: Intocht der vlaggen: Uitvoering van Groeninge; Intocht van het VNVV; Uitvoering van het lied der Vlaamse meisjes; Intocht van het AVNJ; Uitvoering van lied Dietsche Jeugd; Intocht van de Leiding; Uitvoering van de Vlaamse leeuw;
IV: Vincent Loyens herdenking;
V: Welkomstrede door Kd. H. Elias;
VI: Groet namens het VNVV; Groet namens de W.B.; Groet namens het AVNJ;
VII: Groet namens West-Vlaanderen; Groet namens Brabant; Groet namens Limburg; Groet namens Antwerpen;
VIII: Mijn volk wordt groot, voor den landdag geschreven;
IX: Landdagrede door Staf De Clercq, algemeen Leider van het VNV;
X Wilhelminus; De Vlaamse Leeuw;
Aftocht.
De Vijfde Landdag van het VNV in Gent was tevens de laatste Landdag die het VNV voor de oorlog organiseerde.
Ook in 1939 organiseerde het VNV een Landdag in Gent. Meteen valt op dat de festiviteiten zich, net zoals in de begindagen, terug beperken tot één dag. De vijfde VNV-Landdag stond in teken van allen die voor Vlaanderen hebben gestreden en geleden. Tijdens die Landdag ging in het bijzonder aandacht uit naar de herdenking en herinnering van ‘Kameraad Vincent Loyens’ die, althans volgens VNV-kringen, om ‘Vlaanderens wille laffelijk werd vermoord’.
Zondag 21 mei
- 10.00u: Bijeenkomst der Landdagdeelnemers op de Congres- en de Smet De Nayerlaan.
- 10.30u: Aankomst van den Leider en optocht.
- 13.00u: Lunch aangeboden voor de afgevaardigden der pers. Aanspraak door K. G. Romsée.
- 14.00u: Landdagvergadering in het Gentse Feestpaleis:
I: Opening door fanfare;
II: Inleidend woord;
III: Intocht der vlaggen: Uitvoering van Groeninge; Intocht van het VNVV; Uitvoering van het lied der Vlaamse meisjes; Intocht van het AVNJ; Uitvoering van lied Dietsche Jeugd; Intocht van de Leiding; Uitvoering van de Vlaamse leeuw;
IV: Vincent Loyens herdenking;
V: Welkomstrede door Kd. H. Elias;
VI: Groet namens het VNVV; Groet namens de W.B.; Groet namens het AVNJ;
VII: Groet namens West-Vlaanderen; Groet namens Brabant; Groet namens Limburg; Groet namens Antwerpen;
VIII: Mijn volk wordt groot, voor den landdag geschreven;
IX: Landdagrede door Staf De Clercq, algemeen Leider van het VNV;
X Wilhelminus; De Vlaamse Leeuw;
Aftocht.
De Vijfde Landdag van het VNV in Gent was tevens de laatste Landdag die het VNV voor de oorlog organiseerde.
Het verhaal van Vincent Loyens
Vincent Loyens werd in Vlijtingen (Limburg) neergeschoten op 1 april 1939, de vooravond van de laatste parlementsverkiezingen voor de oorlog. Die avond had de Katholieke Partij in het kleine dorpje een meeting belegd waarop tegenspraak toegelaten was. Er waren dan ook heel wat Vlaams Nationalisten afgezakt naar Vlijtingen om de katholieke sprekers het vuur aan de schenen te leggen.
Het duurde niet lang alvorens de poppen aan het dansen gingen. De Rijkswacht werd opgetrommeld en zette enkele Vlaams Nationalisten uit de zaal. Daar stond de plaatselijke veldwachter om te beletten dat zij terug de zaal binnengingen.
Vincent Loyens, een mijnwerker die aangesloten was bij het Vlaams Nationaal Syndicaat, ging een kijkje nemen naar de herrie. Toen de meeting afgelopen was, kwamen de katholieke voormannen naar buiten en werd er langs weerszijden geroepen en gescholden. Tot dan leek het erop dat alles beperkt zou blijven tot een onbenullig incident, het zoveelste in de loop van een uiterst bitsige verkiezingscampagne. Maar plots draaide de scheldpartij uit op een drama. De Veldwachter verloor zijn zelfbeheersing en vuurde een schot af in het groepje Vlaams Nationalisten.
Blijkbaar was niemand getroffen en Vincent Loyens, die de veldwachter goed kende, stapte met zijn armen wijd open naar de man en zij in het sappige Limburgse dialect: “Veldwachter, gij kent mij toch, schiet maar!” En, hoe onbegrijpelijk ook, de Veldwachter vuurde een tweede schot af. Loyens werd getroffen en stortte hevig bloedend neer. Hij overleed in de ochtend van 2 april 1939. Vincent Loyens was 32 jaar. De mijnwerker liet een weduwe achter met zeven kinderen, van wie de oudste negen jaar en het jongste amper zes weken was.
De lijkschouwing wees uit dat de Veldwachter niet in het wilde weg had geschoten, maar duidelijk op Loyens had gemikt. Niet enkel het tweede schot had de jonge vader in het hoofd getroffen, doch ook de eerste kogel had Loyens geraakt. Maar het projectiel was blijven steken in zijn zakhorloge, vlakbij het hart. De thesis van de Veldwachter dat hij uit zelfverdediging had gevuurd, hield geen steek.
Voor de VNV-leden stond het vast dat een moord was gepleegd door een man, die nauwe banden had met de katholieke partij.
Vincent Loyens werd in Vlijtingen (Limburg) neergeschoten op 1 april 1939, de vooravond van de laatste parlementsverkiezingen voor de oorlog. Die avond had de Katholieke Partij in het kleine dorpje een meeting belegd waarop tegenspraak toegelaten was. Er waren dan ook heel wat Vlaams Nationalisten afgezakt naar Vlijtingen om de katholieke sprekers het vuur aan de schenen te leggen.
Het duurde niet lang alvorens de poppen aan het dansen gingen. De Rijkswacht werd opgetrommeld en zette enkele Vlaams Nationalisten uit de zaal. Daar stond de plaatselijke veldwachter om te beletten dat zij terug de zaal binnengingen.
Vincent Loyens, een mijnwerker die aangesloten was bij het Vlaams Nationaal Syndicaat, ging een kijkje nemen naar de herrie. Toen de meeting afgelopen was, kwamen de katholieke voormannen naar buiten en werd er langs weerszijden geroepen en gescholden. Tot dan leek het erop dat alles beperkt zou blijven tot een onbenullig incident, het zoveelste in de loop van een uiterst bitsige verkiezingscampagne. Maar plots draaide de scheldpartij uit op een drama. De Veldwachter verloor zijn zelfbeheersing en vuurde een schot af in het groepje Vlaams Nationalisten.
Blijkbaar was niemand getroffen en Vincent Loyens, die de veldwachter goed kende, stapte met zijn armen wijd open naar de man en zij in het sappige Limburgse dialect: “Veldwachter, gij kent mij toch, schiet maar!” En, hoe onbegrijpelijk ook, de Veldwachter vuurde een tweede schot af. Loyens werd getroffen en stortte hevig bloedend neer. Hij overleed in de ochtend van 2 april 1939. Vincent Loyens was 32 jaar. De mijnwerker liet een weduwe achter met zeven kinderen, van wie de oudste negen jaar en het jongste amper zes weken was.
De lijkschouwing wees uit dat de Veldwachter niet in het wilde weg had geschoten, maar duidelijk op Loyens had gemikt. Niet enkel het tweede schot had de jonge vader in het hoofd getroffen, doch ook de eerste kogel had Loyens geraakt. Maar het projectiel was blijven steken in zijn zakhorloge, vlakbij het hart. De thesis van de Veldwachter dat hij uit zelfverdediging had gevuurd, hield geen steek.
Voor de VNV-leden stond het vast dat een moord was gepleegd door een man, die nauwe banden had met de katholieke partij.
Bronnen
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd: Het Limburgse drama, Uitgeverij De Nederlandse Boekhandel, 1984.
DE WEVER, B, Greep naar de macht: Vlaams Nationalisme en Nieuwe Orde, Het VNV 1933-1945, Uitgeverij Lannoo, 1994.
Dietschland Hou-Zee: Kester 1934-1935, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond.,Uitgeverij Dietschland.
Programmaboekje 3e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Dietschland.
Programmaboekje 4e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Volksverheffing.
Programmaboekje 5e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Volksverheffing.
Collectie Tom Vanleeuwen.
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd: Het Limburgse drama, Uitgeverij De Nederlandse Boekhandel, 1984.
DE WEVER, B, Greep naar de macht: Vlaams Nationalisme en Nieuwe Orde, Het VNV 1933-1945, Uitgeverij Lannoo, 1994.
Dietschland Hou-Zee: Kester 1934-1935, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond.,Uitgeverij Dietschland.
Programmaboekje 3e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Dietschland.
Programmaboekje 4e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Volksverheffing.
Programmaboekje 5e Landdag van het VNV, Uitgegeven door het Vlaams Nationaal Verbond, Uitgeverij Volksverheffing.
Collectie Tom Vanleeuwen.
April 2016
Deze maand staan twee onderdelen centraal die afkomstig zijn van de Engelse bommenwerper Z1316 QT-H. (Onderdelen - Collectie Bram Dierckx.) Het toestel, een Vickers Wellington MK IV van het 142 Squadron, werd neergehaald door een Duitse nachtjager en stortte in de vroege ochtend van 30 juli 1942 neer te Olmen-Heivoort.
1. Wellington Z1316 QT-H
De bommenwerper met code Z1316 QT-H behoorde tot het 142ste Squadron van de Royal Air Force. De eenheid was een onderdeel van het Engelse Bomber Command en had als thuisbasis Grimsby in het graafschap Lincolnshire. Het 142ste Squadron vormde samen met 12 andere squadrons de 1st Group van het Engelse Bomber Command.
De bemanning van het tweemotorig vliegtuig bestond uit de volgende personen:
Ronald Ernest Edward Bedford: Sergeant - Observer, Service Number 1331222, 20 jaar, afkomstig uit Stanmore-Middlesex;
Richard Henry Foster: Sergeant - Observer, Service Number 1332676, 21 jaar, afkomstig uit Paddington-Londen;
George Camps Hooper: Pilot Officer, Service Number J/16717, RCAF, 22 jaar, afkomstig uit Winnipeg, Manitoba;
Kenneth McLennan: Sergeant - Pilot, Service Number 1368804, 18 jaar, afkomstig uit Edinburgh;
Harold Alfred Oates: Sergeant - Air Gunner, Service Number 1315757, 19 jaar, afkomstig uit Oxford;
Richard Frances Stainforth: Sergeant - Wireless Operator en Air Gunner, Service Number 1266055, 21 jaar, afkomstig uit Mitcham (londen), Surrey.
De bemanning van het toestel was in opleiding en werd tijdens de missie bijgestaan door Pilot Officer George Hooper. Hij was reeds een ervaren piloot en tevens de enige Canadees onder de bemanningsleden. De piloot werd tijdens zijn laatste opdracht bijgestaan door een Schotse co-piloot in opleiding, Sergeant Pilot Kenneth McLennan en zijn nieuwe crew.
Voor de bemanning van Kenneth McLennan was het wellicht de eerste maal dat zij een missie uitvoerden onder commando van het 142ste Squadron. Zij werden sinds 21 juli 1942 ingedeeld bij die eenheid. McLennan zelf had enkele dagen eerder, op 26 juli 1942, reeds een missie uitgevoerd (als co-piloot) voor het squadron samen met Flight Sergeant West en zijn crew.
De bommenwerper met code Z1316 QT-H behoorde tot het 142ste Squadron van de Royal Air Force. De eenheid was een onderdeel van het Engelse Bomber Command en had als thuisbasis Grimsby in het graafschap Lincolnshire. Het 142ste Squadron vormde samen met 12 andere squadrons de 1st Group van het Engelse Bomber Command.
De bemanning van het tweemotorig vliegtuig bestond uit de volgende personen:
Ronald Ernest Edward Bedford: Sergeant - Observer, Service Number 1331222, 20 jaar, afkomstig uit Stanmore-Middlesex;
Richard Henry Foster: Sergeant - Observer, Service Number 1332676, 21 jaar, afkomstig uit Paddington-Londen;
George Camps Hooper: Pilot Officer, Service Number J/16717, RCAF, 22 jaar, afkomstig uit Winnipeg, Manitoba;
Kenneth McLennan: Sergeant - Pilot, Service Number 1368804, 18 jaar, afkomstig uit Edinburgh;
Harold Alfred Oates: Sergeant - Air Gunner, Service Number 1315757, 19 jaar, afkomstig uit Oxford;
Richard Frances Stainforth: Sergeant - Wireless Operator en Air Gunner, Service Number 1266055, 21 jaar, afkomstig uit Mitcham (londen), Surrey.
De bemanning van het toestel was in opleiding en werd tijdens de missie bijgestaan door Pilot Officer George Hooper. Hij was reeds een ervaren piloot en tevens de enige Canadees onder de bemanningsleden. De piloot werd tijdens zijn laatste opdracht bijgestaan door een Schotse co-piloot in opleiding, Sergeant Pilot Kenneth McLennan en zijn nieuwe crew.
Voor de bemanning van Kenneth McLennan was het wellicht de eerste maal dat zij een missie uitvoerden onder commando van het 142ste Squadron. Zij werden sinds 21 juli 1942 ingedeeld bij die eenheid. McLennan zelf had enkele dagen eerder, op 26 juli 1942, reeds een missie uitgevoerd (als co-piloot) voor het squadron samen met Flight Sergeant West en zijn crew.
2. De raid op Saarbrucken
In de nacht van 29 op 30 juli 1942 organiseerde het Britse Bomber Command voor de eerste maal een grote raid op de industriële infrastructuur van de Duitse stad Saarbrucken. Die nacht stegen maar liefst 291 vliegtuigen op om het doelwit te bombarderen. Door het bombardement werd vooral veel schade aangericht aan de industriële installaties van de stad. Daarnaast werden ook 324 burgerwoningen met de grond gelijkgemaakt en was het menselijke leed ook zeer hoog. Tijdens het bombardement lieten zo’n 155 personen het leven.
9 toestellen van de bombardementsgroep (waaronder 3 Wellingtons, 2 Lancasters, 2 Halifaxes en 2 Sterlings) keerden uiteindelijk niet meer terug naar hun thuisbasis. Eén daarvan was Wellington Z1316 QT-H. Het genoemde toestel was één van de tien Wellingtons van het 142ste Squadron die deelnamen aan de aanval op Saarbrucken.
Tijdens de hele duur van de oorlog werd Saarbrucken meerdere malen getroffen door geallieerde luchtbombardementen en betaalde de stad een zeer hoge tol. Ruim 630 personen kwamen daarbij om het leven en meer dan 8.400 gebouwen werden onbewoonbaar gemaakt (waarvan 7.700 compleet vernietigd). Zo’n 50.000 personen hadden ten gevolge van de diverse bombardementen geen onderkomen meer.
3. Crash te Olmen-Heivoort
Omstreeks 03.15u werden de inwoners van Balen en Olmen opgeschrikt door een hevig luchtgevecht tussen een Duitse nachtjager en een Britse bommenwerper. De vliegtuigen kwamen aangevlogen uit het oosten. Bommenwerper Z1316 QT-H werd uiteindelijk fataal getroffen door het geschut van de Duitse nachtjager van Oberleutnant Wilhelm (Eckart-Wilhelm) von Bonin en zijn radiotelegrafist Feldwebel Friedrich Johrden. De Wellington stortte 2 minuten later (03.17u) neer in het gehucht Heivoort te Olmen en kwam op de neus neer in een weide recht tegenover het huis van Remi Oeyen, de toenmalige burgemeester van Olmen. Na de crash vloog de nachtjager nog een keer over om de situatie te bekijken. Het gecrashte toestel vatte onmiddellijk vuur.
Eckart-Wilhelm von Bonin (14 november 1919 — 11 Januari 1992) was jachtpiloot voor Gruppe II van Nachtjagdgeschwader 1 (II./NJG 1) en had als thuisbasis het vliegveld van Brustem bij Sint-Truiden. Hij vloog met een Messerschmitt Bf 110. Gedurende 150 gevechtsmissies haalde hij maar liefst 37 geallieerde toestellen neer. Van 18 November 1943 tot 25 Oktober 1944 was hij Gruppenkommandeur van II./NJG 1. Op 5 februari 1944 werd hij (met als rang Hauptmann) onderscheiden met het Ridderkruis.
De crash was voor de Olmenaren niet onopgemerkt gebleven en vele bewoners zakten die nacht af naar de plaats van het drama. Losse onderdelen konden vlot worden (en werden ook effectief) meegenomen. Spoedig kwamen ook Duitse troepen ter plaatse om het toestel te bewaken en de dorpsgenoten op afstand te houden. Ook de berging van het vliegtuig werd reeds aangevat. Een drietal vrachtwagens waren nodig om de restanten van de Wellington mee te nemen.
In de nacht van 29 op 30 juli 1942 organiseerde het Britse Bomber Command voor de eerste maal een grote raid op de industriële infrastructuur van de Duitse stad Saarbrucken. Die nacht stegen maar liefst 291 vliegtuigen op om het doelwit te bombarderen. Door het bombardement werd vooral veel schade aangericht aan de industriële installaties van de stad. Daarnaast werden ook 324 burgerwoningen met de grond gelijkgemaakt en was het menselijke leed ook zeer hoog. Tijdens het bombardement lieten zo’n 155 personen het leven.
9 toestellen van de bombardementsgroep (waaronder 3 Wellingtons, 2 Lancasters, 2 Halifaxes en 2 Sterlings) keerden uiteindelijk niet meer terug naar hun thuisbasis. Eén daarvan was Wellington Z1316 QT-H. Het genoemde toestel was één van de tien Wellingtons van het 142ste Squadron die deelnamen aan de aanval op Saarbrucken.
Tijdens de hele duur van de oorlog werd Saarbrucken meerdere malen getroffen door geallieerde luchtbombardementen en betaalde de stad een zeer hoge tol. Ruim 630 personen kwamen daarbij om het leven en meer dan 8.400 gebouwen werden onbewoonbaar gemaakt (waarvan 7.700 compleet vernietigd). Zo’n 50.000 personen hadden ten gevolge van de diverse bombardementen geen onderkomen meer.
3. Crash te Olmen-Heivoort
Omstreeks 03.15u werden de inwoners van Balen en Olmen opgeschrikt door een hevig luchtgevecht tussen een Duitse nachtjager en een Britse bommenwerper. De vliegtuigen kwamen aangevlogen uit het oosten. Bommenwerper Z1316 QT-H werd uiteindelijk fataal getroffen door het geschut van de Duitse nachtjager van Oberleutnant Wilhelm (Eckart-Wilhelm) von Bonin en zijn radiotelegrafist Feldwebel Friedrich Johrden. De Wellington stortte 2 minuten later (03.17u) neer in het gehucht Heivoort te Olmen en kwam op de neus neer in een weide recht tegenover het huis van Remi Oeyen, de toenmalige burgemeester van Olmen. Na de crash vloog de nachtjager nog een keer over om de situatie te bekijken. Het gecrashte toestel vatte onmiddellijk vuur.
Eckart-Wilhelm von Bonin (14 november 1919 — 11 Januari 1992) was jachtpiloot voor Gruppe II van Nachtjagdgeschwader 1 (II./NJG 1) en had als thuisbasis het vliegveld van Brustem bij Sint-Truiden. Hij vloog met een Messerschmitt Bf 110. Gedurende 150 gevechtsmissies haalde hij maar liefst 37 geallieerde toestellen neer. Van 18 November 1943 tot 25 Oktober 1944 was hij Gruppenkommandeur van II./NJG 1. Op 5 februari 1944 werd hij (met als rang Hauptmann) onderscheiden met het Ridderkruis.
De crash was voor de Olmenaren niet onopgemerkt gebleven en vele bewoners zakten die nacht af naar de plaats van het drama. Losse onderdelen konden vlot worden (en werden ook effectief) meegenomen. Spoedig kwamen ook Duitse troepen ter plaatse om het toestel te bewaken en de dorpsgenoten op afstand te houden. Ook de berging van het vliegtuig werd reeds aangevat. Een drietal vrachtwagens waren nodig om de restanten van de Wellington mee te nemen.
4. Begraafplaats te Olmen en Adegem
Niet alleen het toestel werd zwaar beschadigd door de impact van de crash. Ook de gehele bemanning van Wellington Z1316 QT-H kwam daarbij om het leven. De zeskoppige crew had immers geen kans meer gekregen om het toestel veilig per parachute te verlaten.
De zes bemanningsleden werden aanvankelijk in een collectief graf begraven op het oude kerkhof van Olmen, vlakbij de toegangspoort van de begraafplaats. Het grafschrift vermeldde echter maar vijf namen. De naam van Harold Alfred Oates ontbrak in het opschrift. De stoffelijke overschotten werden begraven in vier houten lijkkisten, vervaardigd door schrijnwerker Louis Mertens. Die feiten illustreren de chaotische situatie van de berging en de gehavende toestand van de Wellington en haar bemanningsleden.
Het graf van de Engelse vliegeniers werd ook nog na de oorlog verzorgd door de inwoners van de toenmalige gemeente Olmen. In het jaar 1953 werden de stoffelijke overschotten overgebracht naar de Canadese Militaire Begraafplaats te Adegem in Oost-Vlaanderen (Adegem Canadian War Cemetery). Ook in Adegem werden de zes bemanningsleden begraven in een collectief graf. Wel kreeg iedereen een aparte grafsteen. De zes mannen vonden een laatste rustplaats in Blok 1. AA - Graf 2-7.
De grafsteen van Kenneth McLennan geeft een foutieve vermelding van zijn leeftijd aan (19 jaar). Op het moment van zijn overlijden, was hij slechts 18 jaar oud. Hij was de jongste van de zes bemanningsleden.
Vandaag de dag worden de bemanningsleden eveneens herdacht op het monument van de huidige begraafplaats in Olmen.
Niet alleen het toestel werd zwaar beschadigd door de impact van de crash. Ook de gehele bemanning van Wellington Z1316 QT-H kwam daarbij om het leven. De zeskoppige crew had immers geen kans meer gekregen om het toestel veilig per parachute te verlaten.
De zes bemanningsleden werden aanvankelijk in een collectief graf begraven op het oude kerkhof van Olmen, vlakbij de toegangspoort van de begraafplaats. Het grafschrift vermeldde echter maar vijf namen. De naam van Harold Alfred Oates ontbrak in het opschrift. De stoffelijke overschotten werden begraven in vier houten lijkkisten, vervaardigd door schrijnwerker Louis Mertens. Die feiten illustreren de chaotische situatie van de berging en de gehavende toestand van de Wellington en haar bemanningsleden.
Het graf van de Engelse vliegeniers werd ook nog na de oorlog verzorgd door de inwoners van de toenmalige gemeente Olmen. In het jaar 1953 werden de stoffelijke overschotten overgebracht naar de Canadese Militaire Begraafplaats te Adegem in Oost-Vlaanderen (Adegem Canadian War Cemetery). Ook in Adegem werden de zes bemanningsleden begraven in een collectief graf. Wel kreeg iedereen een aparte grafsteen. De zes mannen vonden een laatste rustplaats in Blok 1. AA - Graf 2-7.
De grafsteen van Kenneth McLennan geeft een foutieve vermelding van zijn leeftijd aan (19 jaar). Op het moment van zijn overlijden, was hij slechts 18 jaar oud. Hij was de jongste van de zes bemanningsleden.
Vandaag de dag worden de bemanningsleden eveneens herdacht op het monument van de huidige begraafplaats in Olmen.
For the Fallen - Gedicht van Robert Laurence Binyon (1869-1943)
(For the Fallen – Gepubliceerd in The Times op 21 september 1914. )
With proud thanksgiving, a mother for her children,
England mourns for her dead across the sea.
Flesh of her flesh they were, spirit of her spirit,
Fallen in the cause of the free.
Solemn the drums thrill: Death august and royal
Sings sorrow up into immortal spheres.
There is music in the midst of desolation
And a glory that shines upon our tears.
They went with songs to the battle, they were young,
Straight of limb, true of eye, steady and aglow.
They were staunch to the end against odds uncounted,
They fell with their faces to the foe.
They shall grow not old, as we that are left grow old:
Age shall not weary them, nor the years condemn.
At the going down of the sun and in the morning
We will remember them.
They mingle not with their laughing comrades again;
They sit no more at familiar tables of home;
They have no lot in our labour of the day-time;
They sleep beyond England's foam.
But where our desires are and our hopes profound,
Felt as a well-spring that is hidden from sight,
To the innermost heart of their own land they are known
As the stars are known to the Night;
As the stars that shall be bright when we are dust,
Moving in marches upon the heavenly plain,
As the stars that are starry in the time of our darkness,
To the end, to the end, they remain.
Dankwoord
Met dank aan E.B. voor de schenking van de brokstukken.
Met expliciete dank aan de Heer P. Schlebaum voor de inlichtingen over Wellington Z1316 en de bemanningsleden.
Bronnen
W.R. CHORLEY, Royal Air Force, Bomber Command losses of the Second World War, Volume 3, Aircraft and crew losses 1942, Hinckley, 2006, 168.
C. DE DECKER en J.L. ROBA, RAF-Bommenwerpers boven België, 1942-1943, Erpe, 1996, 5-6.
W. GOVAERTS, Nachtspook van Sint-Truiden, De biografie van Heinze Schnaufer en zijn bemanning, Erpe, 2007.
W.P. FELLGIEBEL, The Bearers of the Knight's Cross of the Iron Cross 1939–1945 — The Owners of the Highest Award of the Second World War of all Wehrmacht Branches, Friedberg, 2000.
J. FOREMAN, J. MATTHEWS en S. PARRY, Luftwaffe Nightfighter victory claims, 1939-1945, Walton-on-Thames, 2004, 52.
P. HINCHLIFFE, Schnaufer, Ace of diamonds, Charleston, 1999.
J. SCUTTS, German Night Fighter Aces of World War 2, Oxford, 2000.
F. SMOLDERS, Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Olmen, 1989, 41-45.
Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Commonwealth War Graves Commission (CWGC), 2016 (www .cwgc.org).
Luchtvaartgeschiedenis België, 2016 (www .bahavzw.be).
Afbeeldingen bemanningsleden en begraafplaats Olmen: F. SMOLDERS; C. DE DECKER en J.L. Roba.
Afbeeldingen Willem von Bonin: Ciel de Gloire, 2016 (www .cieldegloire. com); Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Afbeeldingen Adegem Canadian War Cemetery: B. DIERCKX.
Afbeelding registratieformulier Adegem Canadian War Cemetery: CWGC.
(For the Fallen – Gepubliceerd in The Times op 21 september 1914. )
With proud thanksgiving, a mother for her children,
England mourns for her dead across the sea.
Flesh of her flesh they were, spirit of her spirit,
Fallen in the cause of the free.
Solemn the drums thrill: Death august and royal
Sings sorrow up into immortal spheres.
There is music in the midst of desolation
And a glory that shines upon our tears.
They went with songs to the battle, they were young,
Straight of limb, true of eye, steady and aglow.
They were staunch to the end against odds uncounted,
They fell with their faces to the foe.
They shall grow not old, as we that are left grow old:
Age shall not weary them, nor the years condemn.
At the going down of the sun and in the morning
We will remember them.
They mingle not with their laughing comrades again;
They sit no more at familiar tables of home;
They have no lot in our labour of the day-time;
They sleep beyond England's foam.
But where our desires are and our hopes profound,
Felt as a well-spring that is hidden from sight,
To the innermost heart of their own land they are known
As the stars are known to the Night;
As the stars that shall be bright when we are dust,
Moving in marches upon the heavenly plain,
As the stars that are starry in the time of our darkness,
To the end, to the end, they remain.
Dankwoord
Met dank aan E.B. voor de schenking van de brokstukken.
Met expliciete dank aan de Heer P. Schlebaum voor de inlichtingen over Wellington Z1316 en de bemanningsleden.
Bronnen
W.R. CHORLEY, Royal Air Force, Bomber Command losses of the Second World War, Volume 3, Aircraft and crew losses 1942, Hinckley, 2006, 168.
C. DE DECKER en J.L. ROBA, RAF-Bommenwerpers boven België, 1942-1943, Erpe, 1996, 5-6.
W. GOVAERTS, Nachtspook van Sint-Truiden, De biografie van Heinze Schnaufer en zijn bemanning, Erpe, 2007.
W.P. FELLGIEBEL, The Bearers of the Knight's Cross of the Iron Cross 1939–1945 — The Owners of the Highest Award of the Second World War of all Wehrmacht Branches, Friedberg, 2000.
J. FOREMAN, J. MATTHEWS en S. PARRY, Luftwaffe Nightfighter victory claims, 1939-1945, Walton-on-Thames, 2004, 52.
P. HINCHLIFFE, Schnaufer, Ace of diamonds, Charleston, 1999.
J. SCUTTS, German Night Fighter Aces of World War 2, Oxford, 2000.
F. SMOLDERS, Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Olmen, 1989, 41-45.
Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Commonwealth War Graves Commission (CWGC), 2016 (www .cwgc.org).
Luchtvaartgeschiedenis België, 2016 (www .bahavzw.be).
Afbeeldingen bemanningsleden en begraafplaats Olmen: F. SMOLDERS; C. DE DECKER en J.L. Roba.
Afbeeldingen Willem von Bonin: Ciel de Gloire, 2016 (www .cieldegloire. com); Archief en documentatie Werkgroep Balen Bevrijd.
Afbeeldingen Adegem Canadian War Cemetery: B. DIERCKX.
Afbeelding registratieformulier Adegem Canadian War Cemetery: CWGC.
Mei 2016
De Boerenwacht waakt!
Voor het object van de maand Mei gaan we dieper in op de taak van de Gemeenteoverste binnen de structuur van de Boerenwacht. In het artikel bij het Object van de maand Juni 2013 werd reeds ingegaan op de algemene structuur en geschiedenis van de Boerenwacht.
Voor het object van de maand Mei gaan we dieper in op de taak van de Gemeenteoverste binnen de structuur van de Boerenwacht. In het artikel bij het Object van de maand Juni 2013 werd reeds ingegaan op de algemene structuur en geschiedenis van de Boerenwacht.
De Gemeenteoverste
Om de Boerenwacht binnen de verschillende Vlaamse gemeenten te leiden werd beroep gedaan op een gemeenteverantwoordelijke. Hij werd verkozen door de burgemeester en de vertrouwensmannen binnen de Nationale Landbouw en Voedsel Corporatie of kortweg NLVC. In principe was het ambt van gemeenteoverste onbezoldigd, maar het gebeurde wel eens dat de gemeente een vergoeding toestond voor de verloren tijd.
De verkozen gemeenteverantwoordelijken moesten voldoen aan volgende eisen:
- Lid zijn van de NLVC als landbouwer of handelaar, bewerker of verwerker van voedingswaren of landbouwproducten;
- Over voldoende tijd beschikken;
- Geschoold zijn om leiding te kunnen geven;
- Ten minste 30 en hoogstens 45 jaar oud zijn;
- Van onberispelijk gedrag zijn.
Het was vooral de gemeenteverantwoordelijke die, rechtstreeks onder het gezag van de Burgemeester, de taak kreeg om de Boerenwacht binnen een gemeente te coördineren. Hij was de man die de Boerenwachters deed samenwerken met Rijkswacht, Politie en Veldwachters. De persoon zorgde tevens voor de nodige vergunningen en bracht op tijd en stond verslag uit aan de burgemeester en de Arrondissementsverantwoordelijke.
Aanvankelijk werd de Boerenwacht opgericht om de veelvuldige diefstallen op de akkers een halt toe te roepen. Naarmate de oorlogsjaren verstreken, werd de Boerenwacht niet alleen opgezadeld met de bewaking van de velden. Ook andere, meer preventieve, opdrachten gingen deel uitmaken van het takenpakket van de Wachters. De Boerenwacht was een hulpkorps dat in bepaalde omstandigheden de taak van de lokale Politie-, Rijkswacht- en Brandweereenheden uitvoerde.
Om de Boerenwacht binnen de verschillende Vlaamse gemeenten te leiden werd beroep gedaan op een gemeenteverantwoordelijke. Hij werd verkozen door de burgemeester en de vertrouwensmannen binnen de Nationale Landbouw en Voedsel Corporatie of kortweg NLVC. In principe was het ambt van gemeenteoverste onbezoldigd, maar het gebeurde wel eens dat de gemeente een vergoeding toestond voor de verloren tijd.
De verkozen gemeenteverantwoordelijken moesten voldoen aan volgende eisen:
- Lid zijn van de NLVC als landbouwer of handelaar, bewerker of verwerker van voedingswaren of landbouwproducten;
- Over voldoende tijd beschikken;
- Geschoold zijn om leiding te kunnen geven;
- Ten minste 30 en hoogstens 45 jaar oud zijn;
- Van onberispelijk gedrag zijn.
Het was vooral de gemeenteverantwoordelijke die, rechtstreeks onder het gezag van de Burgemeester, de taak kreeg om de Boerenwacht binnen een gemeente te coördineren. Hij was de man die de Boerenwachters deed samenwerken met Rijkswacht, Politie en Veldwachters. De persoon zorgde tevens voor de nodige vergunningen en bracht op tijd en stond verslag uit aan de burgemeester en de Arrondissementsverantwoordelijke.
Aanvankelijk werd de Boerenwacht opgericht om de veelvuldige diefstallen op de akkers een halt toe te roepen. Naarmate de oorlogsjaren verstreken, werd de Boerenwacht niet alleen opgezadeld met de bewaking van de velden. Ook andere, meer preventieve, opdrachten gingen deel uitmaken van het takenpakket van de Wachters. De Boerenwacht was een hulpkorps dat in bepaalde omstandigheden de taak van de lokale Politie-, Rijkswacht- en Brandweereenheden uitvoerde.
Oprichting van de Boerenwacht te Balen
Een rondschrijven van de heer A. Delsuphe, burgemeester van Balen-Neet tijdens de Tweede Wereldoorlog, geeft meer informatie over de oprichting van de Boerenwacht te Balen:
Bij toepassing van het besluit van 4 augustus 1941 wordt U aangeduid om deel uit te maken van de Boerenwacht. Nadere onderrichtingen over de dienstregeling zullen U kortelings overgemaakt worden.
Kunnen voorlopig vrijgesteld worden van zekere prestaties o.a. nachtpatrouilles:
- Mijnwerkers
- Zij die nachtwerk verrichten:
Wier werk begint voor zonsopgang.
Zij, die tusschen zonsondergang en –opgang werken.
Zij, die om zich naar het werk te begeven, genoodzaakt zijn hun woonplaats voor zonsopgang te verlaten.
- Zij wier werk een afwezigheid uit hunne woonplaats van minstens twaalf opeenvolgende uren met zich meebrengt.
Zullen ook als nachtarbeiders beschouwd worden, de personen die vanwege hun beroepsverplichtingen dikwijls tot nachtwaken genoodzaakt zijn, zoo b.v. statieoversten, dokters, apothekers en geestelijken.
Indien U meent van deze vrijstelling te kunnen genieten moet U zich aanbieden met het nodige bewijsstuk bij den politiecommissaris van … tusschen 8 en 9 uur voormiddag of tusschen 6 en 7 uur namiddag.
Dit bewijsstuk bestaat uit een attest van uw werkgever waarop vermeld staat: aard van de onderneming.
Naam en voornamen van den arbeider
- Aard van het werk
- Plaats van het werk
- Aanvangen einde van het werk
- Verplaatsingsmiddel (fiets, ijzerenweg enz..)
In navolging van het besluit van 4 augustus 1941 kwam ook in Balen een afdeling van de Boerenwacht tot stand. In Balen trad het systeem van de verplichte Boerenwacht in werking. De mannen die opgeroepen werden om de nachtelijke rondes mee te lopen konden wel, omwille van werkomstandigheden, een vrijstelling bekomen bij de Balense politiecommissaris. In naam van de Balense burgemeester werd de bovenstaande brief verstuurd door de Gemeenteoverste der Boerenwacht van de gemeente Balen. De taken van een Gemeenteoverste waren zeer veelzijdig.
In omzendbrief nr. 11 van 9 oktober 1941 werden ook de volgende richtlijnen doorgegeven aan de Gemeenteoversten om binnen de structuur van de Boerenwacht een Brandwacht op te richten:
Voorwerp branden:
De jongste gebeurtenissen bewijzen dat het niet volstaat, zijn schikkingen te nemen om een brand te kunnen blusschen, maar dat alles in het werk moet gesteld, om branden te voorkomen. Daarom is het noodzakelijk om een geheime dienst te organiseren
Dagdienst: Per wijk, per gemeente en dagelijks, zal een jonge wachter van dienst zijn. Deze wachter heeft als taak ’s middags te voet of per fiets de boerderijen van zijn sectie te bezoeken om den boer te vragen of hij niets verdachts of ongewoons heeft opgemerkt. Na het beëindigen van deze opdracht brengt hij verslag uit bij den wijkoverste.
Nachtdienst:
Eén wacht per gemeente of wijk met een sterkte aangepast aan de noodzakelijkheid, zal des nachts in een lokaal blijven waken. (Gemeentehuis, school, huis van den gemeenteoverste enz…)
Algemene opdracht van die wacht:
Waken opdat nergens brand zou kunne gesticht worden.
Bij brand al het nodige doen:
Om zo vlug mogelijk hulp te bieden en dan ook spoedigste ter plaatse zijn.
Om de Duitse overheid, de brandweer en andere overheden te verwittigen teneinde het blusschen mogelijk te maken en gebeurlijk te bespoedigen.
Om die opdracht te kunnen vervullen moet men:
Waarnemen vanuit een uitkijkpunt
Rondes maken om ter gelegenheid van die rondes al de personen, die zich na het sluitingsuur nog op straat bevinden te vereenzelvigen.
Een rondschrijven van de heer A. Delsuphe, burgemeester van Balen-Neet tijdens de Tweede Wereldoorlog, geeft meer informatie over de oprichting van de Boerenwacht te Balen:
Bij toepassing van het besluit van 4 augustus 1941 wordt U aangeduid om deel uit te maken van de Boerenwacht. Nadere onderrichtingen over de dienstregeling zullen U kortelings overgemaakt worden.
Kunnen voorlopig vrijgesteld worden van zekere prestaties o.a. nachtpatrouilles:
- Mijnwerkers
- Zij die nachtwerk verrichten:
Wier werk begint voor zonsopgang.
Zij, die tusschen zonsondergang en –opgang werken.
Zij, die om zich naar het werk te begeven, genoodzaakt zijn hun woonplaats voor zonsopgang te verlaten.
- Zij wier werk een afwezigheid uit hunne woonplaats van minstens twaalf opeenvolgende uren met zich meebrengt.
Zullen ook als nachtarbeiders beschouwd worden, de personen die vanwege hun beroepsverplichtingen dikwijls tot nachtwaken genoodzaakt zijn, zoo b.v. statieoversten, dokters, apothekers en geestelijken.
Indien U meent van deze vrijstelling te kunnen genieten moet U zich aanbieden met het nodige bewijsstuk bij den politiecommissaris van … tusschen 8 en 9 uur voormiddag of tusschen 6 en 7 uur namiddag.
Dit bewijsstuk bestaat uit een attest van uw werkgever waarop vermeld staat: aard van de onderneming.
Naam en voornamen van den arbeider
- Aard van het werk
- Plaats van het werk
- Aanvangen einde van het werk
- Verplaatsingsmiddel (fiets, ijzerenweg enz..)
In navolging van het besluit van 4 augustus 1941 kwam ook in Balen een afdeling van de Boerenwacht tot stand. In Balen trad het systeem van de verplichte Boerenwacht in werking. De mannen die opgeroepen werden om de nachtelijke rondes mee te lopen konden wel, omwille van werkomstandigheden, een vrijstelling bekomen bij de Balense politiecommissaris. In naam van de Balense burgemeester werd de bovenstaande brief verstuurd door de Gemeenteoverste der Boerenwacht van de gemeente Balen. De taken van een Gemeenteoverste waren zeer veelzijdig.
In omzendbrief nr. 11 van 9 oktober 1941 werden ook de volgende richtlijnen doorgegeven aan de Gemeenteoversten om binnen de structuur van de Boerenwacht een Brandwacht op te richten:
Voorwerp branden:
De jongste gebeurtenissen bewijzen dat het niet volstaat, zijn schikkingen te nemen om een brand te kunnen blusschen, maar dat alles in het werk moet gesteld, om branden te voorkomen. Daarom is het noodzakelijk om een geheime dienst te organiseren
Dagdienst: Per wijk, per gemeente en dagelijks, zal een jonge wachter van dienst zijn. Deze wachter heeft als taak ’s middags te voet of per fiets de boerderijen van zijn sectie te bezoeken om den boer te vragen of hij niets verdachts of ongewoons heeft opgemerkt. Na het beëindigen van deze opdracht brengt hij verslag uit bij den wijkoverste.
Nachtdienst:
Eén wacht per gemeente of wijk met een sterkte aangepast aan de noodzakelijkheid, zal des nachts in een lokaal blijven waken. (Gemeentehuis, school, huis van den gemeenteoverste enz…)
Algemene opdracht van die wacht:
Waken opdat nergens brand zou kunne gesticht worden.
Bij brand al het nodige doen:
Om zo vlug mogelijk hulp te bieden en dan ook spoedigste ter plaatse zijn.
Om de Duitse overheid, de brandweer en andere overheden te verwittigen teneinde het blusschen mogelijk te maken en gebeurlijk te bespoedigen.
Om die opdracht te kunnen vervullen moet men:
Waarnemen vanuit een uitkijkpunt
Rondes maken om ter gelegenheid van die rondes al de personen, die zich na het sluitingsuur nog op straat bevinden te vereenzelvigen.
In de Algemene Omzendbrief nr. 12 van 13 oktober 1941 werd aan de verschillende Gemeenteoversten een eindconclusie gezonden na afloop van het eerste werkjaar van de Boerenwacht. De Gemeenteoversten werden bedankt voor bewezen diensten tijdens het succesvol binnenhalen van het eerste oogst.
Met bede de Wachters te verzamelen, ze te danken in mijn naam en lezing te geven van onderstaanden brief.
Gemeenteoverste,
De oogst is binnengehaald, de late vruchten verdwijnen van de velden. Meer dan honderd duizend man hebben den oogst bewaakt onder leiding der Gemeenteoversten. Ik weet hoe deze eerste periode van organisatie en uitbouw dagelijks tal van haast onoverkomelijke moeilijkheden voor U meebracht, ik kon den verbeten strijd die gij te voeren had tegen kleinheid en kortzichtigheid, maar dat gij deze periode vol toewijding en plichtvervulling hebt doorgemaakt, verdient de dankbaarheid van ons gansche volk. Ik moet U en uw kranige wachters gelukwenschen.
Ik verklaar dan ook uitdrukkelijk:
Dat wanneer wij onze wacht optrekken rond onze velden dit was
Om ons privaatbezit en dit onzer medeburgers te beschermen
Om de regelmatige bevoorrading van onze bloedeigen menschen tegen officiëele prijzen te helpen verzekeren. Wij zijn de wacht niet opgetrokken in opdracht van de Duitsche overheid, nog veel minder om ervoor te zorgen dat een deel van de oogst naar Duitschland werd verzonden.
Dat uw toetreding tot de Boerenwacht U tot niets anders verbind dan tot datgene dat wij U in klare taal en onomwonden voorgehouden hebben en voorhouden zullen. Door uw toetreding geeft gij ons uw vertrouwen, wij willen dit vertrouwen waardig zijn.
Dat wij in deze moeilijke tijden, de samenbundeling van alle welwillende krachten uit ons volk nastreven, om in aaneengesloten groep onder de best mogelijke voorwaarden deze oorlogsjaren door te komen.
Dat alle praatjes als zou de Boerenwacht Duitsch zijn, als zou zij moeten dienen voor verdoken doeleinden, volledig valsch zijn.
Gemeenteoverste,
Ik kan nu en zal in de toekomst iedere daad verantwoorden jegens U en gij zult iedere daad jegens uwe beroepsgenoten in het bijzonder, en jegens uw gansche volk in het algemeen verantwoorden kunnen zonder te moeten blozen. Na dezen eerste veldslag had een tijd van verpozing kunnen volgen, een tijd van welverdiende rust.
Volgens bovenstaand schrijven was de Boerenwachtleiding van plan om tijdens de wintermaanden de wachtrondes stil te leggen. Daar de akkers en weiden er toch verlaten bij lagen, werd eraan gedacht om alle leden van de Boerenwacht tijdelijk van hun taak te ontlasten. Nadat in sommige gemeentes de Boerenwacht tijdelijk op non-actief werd gezet, was er her en der een heropflakkering van de criminaliteit. Een nieuwe rondzendbrief nr. 12 van 13 oktober 1941 volgde:
Doch uit menigvuldige brieven die ons dagelijks toekomen, blijkt dat het ons vermoedelijk niet zal gegund zijn, deze rust te genieten, immers:
Waar de patrouilles stilgelegd werden, begon des anderendaags het inbreken en stelen van kleinvee.
Bijna overal worden schuren en hoven, de prooi der vlammen.
Vooral op het laatste punt wil ik de aandacht vestigen:
- Waarom voedingsvoorraden vernielen?
- Wie heeft er belang bij deze vernieling?
- Wie is de eerste benadeelde in deze gevallen?
Gemeenteoverste,
De noodzaak dwingt ons. De Boerenwacht dient bijgevolg deze winter haar waakzaamheid te verdubbelen. Haar bedrijvigheid zal niet allen afwerend, maar ook voorbehoedend moeten zijn.
Deze winter zal de bewaking, zowel bij dag als bij nacht erop gericht zijn, de verdachten en ongewenschten uit de omgeving der erven weren.
Verder moet de degelijke organisatie der brandweertrossen kordaat worden aangepakt en doorgevoerd, waarbij de onlangs gegeven onderrichtingen als richtsnoer blijven dienen.
Gemeenteoverste,
Zorg ervoor dat ook deze tweede periode van onze werking, flink worden ingezet en tot een goed einde gebracht. Daarom zult gij stipt en nauwgezet de onderrichtingen naleven en uitvoeren die U zullen gegeven worden. Mijn Arrondissementsoversten en ik zullen ons uiterste best doen om U steeds in het oplossen van al uwe moeilijkheden ter zijde te staan. Laat ons komenden winter, onzen boerenstand deze geruststellende verzekering geven: DE BOERENWACHT WAAKT!”
Zeer veel mannelijke inwoners der gemeenten werden anno 1941 opgeëist om ’s nachts mee de nachtelijke rondes te lopen. Ondanks de strenge straffen die daarmee gepaard gingen, probeerden zeer veel opgeëisten zich toch van die dienst te onttrekken. Uit het rondschrijven van de Balense Burgemeester lezen we dat de opgeëiste Boerenwachters hun taak zeer serieus moesten opnemen:
Art. 5 van het besluit van 4 augustus 1941 voorziet correctionele straffen voor de leden van de Boerenwacht die de prestaties niet verrichten, waarvoor zij werden opgeëist.
Deze straffen zijn toepasslijk op:
- Diegenen die doodeenvoudig weigeren aan het opeisingsbevel te gehoorzamen.
- Diegenen, die, alhoewel zij het opeisingsbevel hebben beantwoord, de prestaties niet verrichten, welke hen door de gemeenteoversten werden opgelegd, o.a. de wachters, die nog tijdig, noch op de vastgestelde plaats voor het betrekken va de wacht verschijnen.
De Burgemeester, zal langs den gebruikelijken weg aan den procureur des Konings, de gevallen van weerspannigheid aan het opeisingsbevel doen kennen.
De Gemeenteoverste
Op 4 september 1941 en op 16 oktober 1941 werden er Boerenwachters veroordeeld tot gevangenisstraffen en zware geldboetes door de Politierechtbank te Temse. (Uit Boerenwacht' nr.5, 1 december 1941, 9.)
In Boerenwacht nr. 3 van 1 september 1941 staat ook het volgende te lezen:
Het is ons ter ore gekomen dat sommige medische getuigschriften uitgereikt tot vrijstelling van de wacht of de nachtrondes, niet altijd met de waarheid in overeenstemming te brengen zijn. De Gemeenteoversten worden verzocht op dergelijk misbruik bijzonder te letten en onverwijld hun arrondissementsoverste te raadplegen over ieder getuigschrift, waarvan hun de waarheidsgrond twijfelachtig voorkomt.
Anno 1941 was de arrondissementsoverste voor Turnhout, waaronder de gemeente Balen en de toenmalige gemeente Olmen vielen, de Heer Edmond Cuypers. Hij was telefonisch bereikbaar op het nr. 884. In 1941 telde de provincie Antwerpen 148 gemeentes. In dat gebied waren 140 Gemeenteoversten in dienst, samen met 33.118 Wachters. Tijdens het dienstjaar 1941 waren er dus nog enkele gemeenten waarin geen afdeling van de Boerenwacht was opgericht. (Uit ‘Boerenwacht’ nr.4, 1 november 1941.)
In sommige brochures van de Boerenwacht was eveneens een rubriek met de eervolle vermeldingen terug te vinden. In 1941 kreeg onze regio reeds een eervolle vermelding:
Gemeenteoverste P. Godelaine en Wachters uit Leopoldsburg, arrondissement Hasselt, voor hun flinke werking. (Uit ‘Boerenwacht’ nr. 4, 1 november 1941.)
In ‘Boerenwacht, halfmaandelijkse onderrichtingen’ nr. 3 van 1 september 1941, werd aan de Gemeenteoversten gevraagd om een zakboekje bij te houden dat:
Gij steeds bij U draagt en er de telefoonnummers in optekent van de plaatselijke brandweer, politiebureel en de Rijkswacht der gemeente en van de plaatselijk Kommandantur.
Met bede de Wachters te verzamelen, ze te danken in mijn naam en lezing te geven van onderstaanden brief.
Gemeenteoverste,
De oogst is binnengehaald, de late vruchten verdwijnen van de velden. Meer dan honderd duizend man hebben den oogst bewaakt onder leiding der Gemeenteoversten. Ik weet hoe deze eerste periode van organisatie en uitbouw dagelijks tal van haast onoverkomelijke moeilijkheden voor U meebracht, ik kon den verbeten strijd die gij te voeren had tegen kleinheid en kortzichtigheid, maar dat gij deze periode vol toewijding en plichtvervulling hebt doorgemaakt, verdient de dankbaarheid van ons gansche volk. Ik moet U en uw kranige wachters gelukwenschen.
Ik verklaar dan ook uitdrukkelijk:
Dat wanneer wij onze wacht optrekken rond onze velden dit was
Om ons privaatbezit en dit onzer medeburgers te beschermen
Om de regelmatige bevoorrading van onze bloedeigen menschen tegen officiëele prijzen te helpen verzekeren. Wij zijn de wacht niet opgetrokken in opdracht van de Duitsche overheid, nog veel minder om ervoor te zorgen dat een deel van de oogst naar Duitschland werd verzonden.
Dat uw toetreding tot de Boerenwacht U tot niets anders verbind dan tot datgene dat wij U in klare taal en onomwonden voorgehouden hebben en voorhouden zullen. Door uw toetreding geeft gij ons uw vertrouwen, wij willen dit vertrouwen waardig zijn.
Dat wij in deze moeilijke tijden, de samenbundeling van alle welwillende krachten uit ons volk nastreven, om in aaneengesloten groep onder de best mogelijke voorwaarden deze oorlogsjaren door te komen.
Dat alle praatjes als zou de Boerenwacht Duitsch zijn, als zou zij moeten dienen voor verdoken doeleinden, volledig valsch zijn.
Gemeenteoverste,
Ik kan nu en zal in de toekomst iedere daad verantwoorden jegens U en gij zult iedere daad jegens uwe beroepsgenoten in het bijzonder, en jegens uw gansche volk in het algemeen verantwoorden kunnen zonder te moeten blozen. Na dezen eerste veldslag had een tijd van verpozing kunnen volgen, een tijd van welverdiende rust.
Volgens bovenstaand schrijven was de Boerenwachtleiding van plan om tijdens de wintermaanden de wachtrondes stil te leggen. Daar de akkers en weiden er toch verlaten bij lagen, werd eraan gedacht om alle leden van de Boerenwacht tijdelijk van hun taak te ontlasten. Nadat in sommige gemeentes de Boerenwacht tijdelijk op non-actief werd gezet, was er her en der een heropflakkering van de criminaliteit. Een nieuwe rondzendbrief nr. 12 van 13 oktober 1941 volgde:
Doch uit menigvuldige brieven die ons dagelijks toekomen, blijkt dat het ons vermoedelijk niet zal gegund zijn, deze rust te genieten, immers:
Waar de patrouilles stilgelegd werden, begon des anderendaags het inbreken en stelen van kleinvee.
Bijna overal worden schuren en hoven, de prooi der vlammen.
Vooral op het laatste punt wil ik de aandacht vestigen:
- Waarom voedingsvoorraden vernielen?
- Wie heeft er belang bij deze vernieling?
- Wie is de eerste benadeelde in deze gevallen?
Gemeenteoverste,
De noodzaak dwingt ons. De Boerenwacht dient bijgevolg deze winter haar waakzaamheid te verdubbelen. Haar bedrijvigheid zal niet allen afwerend, maar ook voorbehoedend moeten zijn.
Deze winter zal de bewaking, zowel bij dag als bij nacht erop gericht zijn, de verdachten en ongewenschten uit de omgeving der erven weren.
Verder moet de degelijke organisatie der brandweertrossen kordaat worden aangepakt en doorgevoerd, waarbij de onlangs gegeven onderrichtingen als richtsnoer blijven dienen.
Gemeenteoverste,
Zorg ervoor dat ook deze tweede periode van onze werking, flink worden ingezet en tot een goed einde gebracht. Daarom zult gij stipt en nauwgezet de onderrichtingen naleven en uitvoeren die U zullen gegeven worden. Mijn Arrondissementsoversten en ik zullen ons uiterste best doen om U steeds in het oplossen van al uwe moeilijkheden ter zijde te staan. Laat ons komenden winter, onzen boerenstand deze geruststellende verzekering geven: DE BOERENWACHT WAAKT!”
Zeer veel mannelijke inwoners der gemeenten werden anno 1941 opgeëist om ’s nachts mee de nachtelijke rondes te lopen. Ondanks de strenge straffen die daarmee gepaard gingen, probeerden zeer veel opgeëisten zich toch van die dienst te onttrekken. Uit het rondschrijven van de Balense Burgemeester lezen we dat de opgeëiste Boerenwachters hun taak zeer serieus moesten opnemen:
Art. 5 van het besluit van 4 augustus 1941 voorziet correctionele straffen voor de leden van de Boerenwacht die de prestaties niet verrichten, waarvoor zij werden opgeëist.
Deze straffen zijn toepasslijk op:
- Diegenen die doodeenvoudig weigeren aan het opeisingsbevel te gehoorzamen.
- Diegenen, die, alhoewel zij het opeisingsbevel hebben beantwoord, de prestaties niet verrichten, welke hen door de gemeenteoversten werden opgelegd, o.a. de wachters, die nog tijdig, noch op de vastgestelde plaats voor het betrekken va de wacht verschijnen.
De Burgemeester, zal langs den gebruikelijken weg aan den procureur des Konings, de gevallen van weerspannigheid aan het opeisingsbevel doen kennen.
De Gemeenteoverste
Op 4 september 1941 en op 16 oktober 1941 werden er Boerenwachters veroordeeld tot gevangenisstraffen en zware geldboetes door de Politierechtbank te Temse. (Uit Boerenwacht' nr.5, 1 december 1941, 9.)
In Boerenwacht nr. 3 van 1 september 1941 staat ook het volgende te lezen:
Het is ons ter ore gekomen dat sommige medische getuigschriften uitgereikt tot vrijstelling van de wacht of de nachtrondes, niet altijd met de waarheid in overeenstemming te brengen zijn. De Gemeenteoversten worden verzocht op dergelijk misbruik bijzonder te letten en onverwijld hun arrondissementsoverste te raadplegen over ieder getuigschrift, waarvan hun de waarheidsgrond twijfelachtig voorkomt.
Anno 1941 was de arrondissementsoverste voor Turnhout, waaronder de gemeente Balen en de toenmalige gemeente Olmen vielen, de Heer Edmond Cuypers. Hij was telefonisch bereikbaar op het nr. 884. In 1941 telde de provincie Antwerpen 148 gemeentes. In dat gebied waren 140 Gemeenteoversten in dienst, samen met 33.118 Wachters. Tijdens het dienstjaar 1941 waren er dus nog enkele gemeenten waarin geen afdeling van de Boerenwacht was opgericht. (Uit ‘Boerenwacht’ nr.4, 1 november 1941.)
In sommige brochures van de Boerenwacht was eveneens een rubriek met de eervolle vermeldingen terug te vinden. In 1941 kreeg onze regio reeds een eervolle vermelding:
Gemeenteoverste P. Godelaine en Wachters uit Leopoldsburg, arrondissement Hasselt, voor hun flinke werking. (Uit ‘Boerenwacht’ nr. 4, 1 november 1941.)
In ‘Boerenwacht, halfmaandelijkse onderrichtingen’ nr. 3 van 1 september 1941, werd aan de Gemeenteoversten gevraagd om een zakboekje bij te houden dat:
Gij steeds bij U draagt en er de telefoonnummers in optekent van de plaatselijke brandweer, politiebureel en de Rijkswacht der gemeente en van de plaatselijk Kommandantur.
Het jaar 1942
Na het eerste jaar van de werking der Boerenwacht in Vlaanderen rezen enkele vragen omtrent de veiligheid van de Wachters op de nachtelijke rondes. Er werd destijds meermaals geweld gebruikt tegen de Boerenwachters, waarvan sommige aanslagen zelfs met dodelijke afloop.
In het tijdschrift ‘Boerenwacht’ nr. 6 van januari 1942 werden volgende maatregelen gevraagd ter bescherming van de Wachters:
1. De Rijkswacht en de Boerenwacht moeten nauwer samenwerken. Waar de Boerenwacht een taak vervuld welke vooral voorbehoedend is, moet zij bij deze daadwerkelijk aanvoelen dat zij gesteund wordt door een beteugelende macht, welke onzes inziens, vooral in de bevoegdheid der Rijkswacht ligt. De medewerking die de Rijkswacht aan de Boerenwacht verzekerd, dient aldus begrepen, dat zij op tijd en stond steeds kan worden geraadpleegd en bij ernstige gevallen haar hulp kan worden ingeroepen. Aan haar kant zal de Boerenwacht bij de Rijkswacht waardering voor haar werking weten te wekken.
2. De wachters moeten beter uitgerust zijn:
- De nachtpatrouilles moeten over toortsen kunnen beschikken
- Zij moeten tevens van signaalinstrumenten (fluitjes) voorzien zijn
- Moeten bewapend worden:
a. In het algemeen met een defensief wapen (knuppel);
b. In bijzondere gevallen en waar het noodzakelijk blijft, met een vuurwapen.
- Zij moeten beter herkenbaar zijn. Een armband die in het duister niet opgemerkt wordt, moet vervangen worden: een bijzonder hoofddeksel, vermits het niet herkennen der Wachters soms tot jammerlijke vergissingen kan aanleiding geven.
- De onkosten, door Gemeenteoversten en Boerenwachtafdelingen gedaan, moeten kunnen vergoed worden.
- De patrouillediensten moeten technisch beter in elkaar steken.
Na het eerste jaar van de werking der Boerenwacht in Vlaanderen rezen enkele vragen omtrent de veiligheid van de Wachters op de nachtelijke rondes. Er werd destijds meermaals geweld gebruikt tegen de Boerenwachters, waarvan sommige aanslagen zelfs met dodelijke afloop.
In het tijdschrift ‘Boerenwacht’ nr. 6 van januari 1942 werden volgende maatregelen gevraagd ter bescherming van de Wachters:
1. De Rijkswacht en de Boerenwacht moeten nauwer samenwerken. Waar de Boerenwacht een taak vervuld welke vooral voorbehoedend is, moet zij bij deze daadwerkelijk aanvoelen dat zij gesteund wordt door een beteugelende macht, welke onzes inziens, vooral in de bevoegdheid der Rijkswacht ligt. De medewerking die de Rijkswacht aan de Boerenwacht verzekerd, dient aldus begrepen, dat zij op tijd en stond steeds kan worden geraadpleegd en bij ernstige gevallen haar hulp kan worden ingeroepen. Aan haar kant zal de Boerenwacht bij de Rijkswacht waardering voor haar werking weten te wekken.
2. De wachters moeten beter uitgerust zijn:
- De nachtpatrouilles moeten over toortsen kunnen beschikken
- Zij moeten tevens van signaalinstrumenten (fluitjes) voorzien zijn
- Moeten bewapend worden:
a. In het algemeen met een defensief wapen (knuppel);
b. In bijzondere gevallen en waar het noodzakelijk blijft, met een vuurwapen.
- Zij moeten beter herkenbaar zijn. Een armband die in het duister niet opgemerkt wordt, moet vervangen worden: een bijzonder hoofddeksel, vermits het niet herkennen der Wachters soms tot jammerlijke vergissingen kan aanleiding geven.
- De onkosten, door Gemeenteoversten en Boerenwachtafdelingen gedaan, moeten kunnen vergoed worden.
- De patrouillediensten moeten technisch beter in elkaar steken.
Anno 1942 was het inderdaad tot een betere samenwerking gekomen tussen de Rijkswacht en de Boerenwacht. Op 22 maart 1942 was er een groot feest van de Boerenwacht op het gemeentehuis van Lommel. Hierbij werden alle belanghebbende Gemeenteoversten uitgenodigd evenals de Rijkswachtkommandant van de provincie Limburg. Dat gegeven illustreert de betere en gemoedelijkere verstandhouding tussen de ordediensten en de Boerenwacht. (Uit ‘Boerenwacht’ nr. 10, maart 1942.)
In een rondschrijven van het NLCV gericht aan de Gemeenteoversten (Omzendbrief nr. 16 verstuurd op 21 februari 1942) werd het volgende meegedeeld:
De algemene leiding der Boerenwacht verzoekt haar gemeenteoversten ten spoedigste met den burgemeester hunner gemeente overleg te plegen, inzake de eventuele medewerking van de Boerenwacht aan de voorzorgsmaatregelen welke dienen genomen ter bescherming van de bezaaide velden tegen watersnood, ingevolge den intredende dooi.
De Boerenwachters werden dus niet alleen ingeschakeld tegen de talrijke diefstallen. De Wachters speelden ook een grote rol in de bestrijding van natuurrampen en het voorkomen van een mislukte oogst door weersomstandigheden.
Het bovenstaande artikel geeft weer dat de Gemeenteoverste fungeerde als het ‘werkpaard’ of de ‘duivel doet al’ van de Boerenwacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het was die persoon die de vele richtlijnen ook effectief in acties diende om te zetten. De getoonde zakagenda daarbij een zeer mooie bron aan informatie en geeft een unieke blik op de werking van de Boerenwacht. Het is een tijdsdocument dat niet alleen het doen en laten van de Boerenwacht illustreert voor de gemeente Gelrode, maar tevens een goed en algemeen beeld geeft over de werking van de Boerenwacht in alle Vlaamse gemeenten.
Bronnen
Boerenwacht, 14daags rondschrijven aan de Gemeenteoversten der Boerenwacht:
Nr. 3 van 1 september 1941;
Nr. 4 van 1 november 1941;
Nr. 5 van 1 december 1941;
Nr. 6 van Januari 1942;
Nr. 10 van Maart 1942.
Zakagenda Gemeenteoverste der gemeente Gelrode: dienstjaren 1942-1943.
Boerenwachtarmband Gemeenteoverste Gelrode.
Collectie Tom Vanleeuwen.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Balen Bevrijd, (Object van de maand Juni 2013).
In een rondschrijven van het NLCV gericht aan de Gemeenteoversten (Omzendbrief nr. 16 verstuurd op 21 februari 1942) werd het volgende meegedeeld:
De algemene leiding der Boerenwacht verzoekt haar gemeenteoversten ten spoedigste met den burgemeester hunner gemeente overleg te plegen, inzake de eventuele medewerking van de Boerenwacht aan de voorzorgsmaatregelen welke dienen genomen ter bescherming van de bezaaide velden tegen watersnood, ingevolge den intredende dooi.
De Boerenwachters werden dus niet alleen ingeschakeld tegen de talrijke diefstallen. De Wachters speelden ook een grote rol in de bestrijding van natuurrampen en het voorkomen van een mislukte oogst door weersomstandigheden.
Het bovenstaande artikel geeft weer dat de Gemeenteoverste fungeerde als het ‘werkpaard’ of de ‘duivel doet al’ van de Boerenwacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het was die persoon die de vele richtlijnen ook effectief in acties diende om te zetten. De getoonde zakagenda daarbij een zeer mooie bron aan informatie en geeft een unieke blik op de werking van de Boerenwacht. Het is een tijdsdocument dat niet alleen het doen en laten van de Boerenwacht illustreert voor de gemeente Gelrode, maar tevens een goed en algemeen beeld geeft over de werking van de Boerenwacht in alle Vlaamse gemeenten.
Bronnen
Boerenwacht, 14daags rondschrijven aan de Gemeenteoversten der Boerenwacht:
Nr. 3 van 1 september 1941;
Nr. 4 van 1 november 1941;
Nr. 5 van 1 december 1941;
Nr. 6 van Januari 1942;
Nr. 10 van Maart 1942.
Zakagenda Gemeenteoverste der gemeente Gelrode: dienstjaren 1942-1943.
Boerenwachtarmband Gemeenteoverste Gelrode.
Collectie Tom Vanleeuwen.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Balen Bevrijd, (Object van de maand Juni 2013).
Juni 2016
Voor de maand juni gaan we het hebben over de Duitse variant van de zogenaamde 'Dogtag', het 'Erkennungsmarke' ofwel 'EKM'. Beiden dienden natuurlijk hetzelfde doel, namelijk het identificeren van een soldaat in geval van overlijden.
Het erkennungsmarke moest volgens de regels om de nek worden gedragen. Helaas werd die regelgeving niet altijd strikt nageleefd door de soldaten en is dat tot op de dag van vandaag een probleem bij het identificeren van stoffelijke resten.
Iedere soldaat kreeg voor hij naar het front vertrok zijn persoonlijk erkennungsmarke. Daarop werd algemeen de eenheid vermeld waarin hij zijn opleiding had genoten of was ingeschreven, zijn bloedtype en een persoonlijk nummer.
Onderaan staan 2 voorbeelden van zulke Erkennungsmarken. Zoals te zien op de foto bestaat het Erkennungsmarke uit 2 delen welke in geval van overlijden van elkaar kunnen worden gebroken. Eén deel bleef achter op het lichaam indien dat ter plaatse moest worden achtergelaten. Het andere deel werd door een medesoldaat of hospic meegenomen ter bevestiging van het overlijden.
Het erkennungsmarke moest volgens de regels om de nek worden gedragen. Helaas werd die regelgeving niet altijd strikt nageleefd door de soldaten en is dat tot op de dag van vandaag een probleem bij het identificeren van stoffelijke resten.
Iedere soldaat kreeg voor hij naar het front vertrok zijn persoonlijk erkennungsmarke. Daarop werd algemeen de eenheid vermeld waarin hij zijn opleiding had genoten of was ingeschreven, zijn bloedtype en een persoonlijk nummer.
Onderaan staan 2 voorbeelden van zulke Erkennungsmarken. Zoals te zien op de foto bestaat het Erkennungsmarke uit 2 delen welke in geval van overlijden van elkaar kunnen worden gebroken. Eén deel bleef achter op het lichaam indien dat ter plaatse moest worden achtergelaten. Het andere deel werd door een medesoldaat of hospic meegenomen ter bevestiging van het overlijden.
Juli 2016
Het object van de maand Juli is een Belgisch vooroorlogs kwartiermutsje of politiemuts (bonnet de police) van het 9de Linieregiment. Het afgebeelde type muts was, naast de typische adrianhelm, het standaard hoofddeksel van de Belgische soldaat en werd ingevoerd in het jaar 1935. De koningsblauwe bies en scharlaken rode kwast of floche geven aan dat het gaat om een exemplaar van een infanteriesoldaat. Het cijfer 9 geeft het regiment aan, het 9de Linieregiment.
Tijdens de Veldtocht van Mei 1940 was de eenheid onder meer actief in onze streek. Om die reden wordt hieronder verder ingegaan op de geschiedenis van het regiment en de inbreng van de eenheid in onze regio tijdens de begindagen van de Duitse inval.
Daarnaast kon ook een Balenaar worden aangetroffen in de rangen van het 9de Linieregiment, namelijk Henricus Schildermans uit Balen-Wezel. Het onderstaande artikel sluit alvast af met het geïllustreerde verhaal van Henri. In het artikel werd eveneens het oorlogsverhaal van oud-strijder Karel Mertens verwerkt. Karel was soldaat-kanonnier in de 14de Compagnie (Anti-tankkanonnen C47) van het 9de Linieregiment tijdens de Achttiendaagse Veldtocht en dus rechtstreekse ooggetuige. Hij behoorde tot de klasse van '39 en werd net 20 jaar op 10 mei 1940. Zijn persoonlijk verhaal geeft alvast een bijzondere toets aan het feitenoverzicht en een unieke blik op de gebeurtenissen in onze streek.
Daarnaast kon ook een Balenaar worden aangetroffen in de rangen van het 9de Linieregiment, namelijk Henricus Schildermans uit Balen-Wezel. Het onderstaande artikel sluit alvast af met het geïllustreerde verhaal van Henri. In het artikel werd eveneens het oorlogsverhaal van oud-strijder Karel Mertens verwerkt. Karel was soldaat-kanonnier in de 14de Compagnie (Anti-tankkanonnen C47) van het 9de Linieregiment tijdens de Achttiendaagse Veldtocht en dus rechtstreekse ooggetuige. Hij behoorde tot de klasse van '39 en werd net 20 jaar op 10 mei 1940. Zijn persoonlijk verhaal geeft alvast een bijzondere toets aan het feitenoverzicht en een unieke blik op de gebeurtenissen in onze streek.
1. De mobilisatie
Het 9de Linieregiment maakte, samen met het 1ste Regiment Grenadiers en het 1ste Regiment Carabiniers, deel uit van de 6de Infanteriedivisie van het Belgische Leger. Het regiment had in vredestijd de kazerne van het Klein Kasteeltje te Brussel als standplaats en was een zogenaamde actieve eenheid. Omwille van die actieve status werd het 9de Linieregiment reeds op 25 augustus 1939 gemobiliseerd tijdens de eerste fase (Fase A) van het mobilisatieplan. Die dag werden de actieve troepen (dienstplichtigen of miliciens van de klassen 1938 en 1939) uitgebreid met de reservisten (recent afgezwaaide klassen) van het regiment. Tijdens de mobilisatie werd het 9de Linieregiment eveneens ontdubbeld in het 18de en het 39ste Linieregiment.
Nadat de eenheid op voet van oorlog was gebracht, verplaatste het regiment zich naar Sint-Agata-Berchem. Het 9de Linieregiment werd daar in een school ondergebracht. Vanuit dat oorlogskantonnement verplaatste de troepen zich al snel naar Pamel nabij Roosdaal. In september 1939 kreeg de 6de Infanteriedivisie de opdracht om het westelijke uiteinde van de verdedigingslijn Ninove-Waver te bemannen. Na twee weken werd het regiment dus al weer verplaatst van Pamel naar Gooik. Daar, en in de omliggende dorpen, vatte het 9de Linieregiment post vanaf 11 september 1939.
Tegen het einde van de maand november 1939 werd de eenheid naar het Albertkanaal gestuurd om de ondersector rond Eigenbilzen te verdedigen. In maart 1940 mocht het 9de Linieregiment die posities verlaten en werden de troepen op rust gesteld in Waterlo. Na een korte rust periode werd het regiment begin april voor een tweede maal naar de Dekkingsstelling aan het Albertkanaal gezonden en kwamen de troepen in en rond Tessenderlo te liggen.
De Dekkingsstelling werd vanaf eind 1939 bemand door 14 legerdivisies, wat neer kwam op meer dan de helft van het Belgische leger. De verdedigingslinie liep vanuit Antwerpen over Luik tot in Namen en bestreek het hele gebied van het Albertkanaal en de Maas. Aan het Albertkanaal werden bunkers opgebouwd. Die bouwwerken werden om de 600 meter van elkaar geplaatst en uitgerust met twee mitrailleurs. Alle bruggen werden ondermijnd met springladingen, velden werden onder water gezet en tankversperringen opgebouwd. De Versterkte Posities (de fortengordels) van Luik en Namen maakten integraal deel uit van de stelling.
De commandopost van het 9de Linieregiment vestigde zich in Klein-Vorst. De stellingen aan het kanaal en het sluizencomplex werden op constante basis (dag en nacht) bemand. Achter het kanaal waren tijdens de wintermaanden van de mobilisatieperiode reeds loopgraven en schuilplaatsen aangelegd, waarin de manschappen stelling moesten nemen bij een mogelijke aanval. Daar stelde het regiment eveneens alle zware wapens op. De troepen van het 9de Linieregiment werden in de streek ingekwartierd. De meeste soldaten kwamen nabij Klein-Vorst en Kwaadmechelen bij burgers terecht of kregen onderdak in leegstaande huizen. Het leger had eveneens houten barakken opgericht om de troepen in onder te brengen.
Ook de aanwezigheid van de chemische industrie in Tessenderlo bleef voor de manschappen van het 9de Linieregiment niet onopgemerkt. Karel Mertens:"Het moreel bij ons peloton was uitstekend, niettegenstaande er wel eens gemord werd over het eten of over de slechte inkwartiering. [...] Inderdaad, slecht gelogeerd in stapelhuizen, hangaars of leegstaande fabrieken, zag de toekomst er hier niet rooskleurig uit. We lagen toen in dat niet welriekend Tessenderlo op de vooravond van de invasie."
Het 9de Linieregiment maakte, samen met het 1ste Regiment Grenadiers en het 1ste Regiment Carabiniers, deel uit van de 6de Infanteriedivisie van het Belgische Leger. Het regiment had in vredestijd de kazerne van het Klein Kasteeltje te Brussel als standplaats en was een zogenaamde actieve eenheid. Omwille van die actieve status werd het 9de Linieregiment reeds op 25 augustus 1939 gemobiliseerd tijdens de eerste fase (Fase A) van het mobilisatieplan. Die dag werden de actieve troepen (dienstplichtigen of miliciens van de klassen 1938 en 1939) uitgebreid met de reservisten (recent afgezwaaide klassen) van het regiment. Tijdens de mobilisatie werd het 9de Linieregiment eveneens ontdubbeld in het 18de en het 39ste Linieregiment.
Nadat de eenheid op voet van oorlog was gebracht, verplaatste het regiment zich naar Sint-Agata-Berchem. Het 9de Linieregiment werd daar in een school ondergebracht. Vanuit dat oorlogskantonnement verplaatste de troepen zich al snel naar Pamel nabij Roosdaal. In september 1939 kreeg de 6de Infanteriedivisie de opdracht om het westelijke uiteinde van de verdedigingslijn Ninove-Waver te bemannen. Na twee weken werd het regiment dus al weer verplaatst van Pamel naar Gooik. Daar, en in de omliggende dorpen, vatte het 9de Linieregiment post vanaf 11 september 1939.
Tegen het einde van de maand november 1939 werd de eenheid naar het Albertkanaal gestuurd om de ondersector rond Eigenbilzen te verdedigen. In maart 1940 mocht het 9de Linieregiment die posities verlaten en werden de troepen op rust gesteld in Waterlo. Na een korte rust periode werd het regiment begin april voor een tweede maal naar de Dekkingsstelling aan het Albertkanaal gezonden en kwamen de troepen in en rond Tessenderlo te liggen.
De Dekkingsstelling werd vanaf eind 1939 bemand door 14 legerdivisies, wat neer kwam op meer dan de helft van het Belgische leger. De verdedigingslinie liep vanuit Antwerpen over Luik tot in Namen en bestreek het hele gebied van het Albertkanaal en de Maas. Aan het Albertkanaal werden bunkers opgebouwd. Die bouwwerken werden om de 600 meter van elkaar geplaatst en uitgerust met twee mitrailleurs. Alle bruggen werden ondermijnd met springladingen, velden werden onder water gezet en tankversperringen opgebouwd. De Versterkte Posities (de fortengordels) van Luik en Namen maakten integraal deel uit van de stelling.
De commandopost van het 9de Linieregiment vestigde zich in Klein-Vorst. De stellingen aan het kanaal en het sluizencomplex werden op constante basis (dag en nacht) bemand. Achter het kanaal waren tijdens de wintermaanden van de mobilisatieperiode reeds loopgraven en schuilplaatsen aangelegd, waarin de manschappen stelling moesten nemen bij een mogelijke aanval. Daar stelde het regiment eveneens alle zware wapens op. De troepen van het 9de Linieregiment werden in de streek ingekwartierd. De meeste soldaten kwamen nabij Klein-Vorst en Kwaadmechelen bij burgers terecht of kregen onderdak in leegstaande huizen. Het leger had eveneens houten barakken opgericht om de troepen in onder te brengen.
Ook de aanwezigheid van de chemische industrie in Tessenderlo bleef voor de manschappen van het 9de Linieregiment niet onopgemerkt. Karel Mertens:"Het moreel bij ons peloton was uitstekend, niettegenstaande er wel eens gemord werd over het eten of over de slechte inkwartiering. [...] Inderdaad, slecht gelogeerd in stapelhuizen, hangaars of leegstaande fabrieken, zag de toekomst er hier niet rooskleurig uit. We lagen toen in dat niet welriekend Tessenderlo op de vooravond van de invasie."
2. De Duitse inval van mei 1940
Op 10 mei 1940 was het 9de Linieregiment nog steeds gelegen in de ondersector van Klein-Vorst. Vlak na middernacht werd er algemeen alarm geslagen. De manschappen in de kantonnementen kregen rond 2.30u het bevel om zich klaar te maken en omstreeks 4.00u moesten zij zich allen naar de verdedigingslinies aan het Albertkanaal begeven. Daar werden de troepen klassiek in twee lijnen opgesteld, waarbij het Iste en het IIde Bataljon in eerste lijn en het IIIde Bataljon in steun kwamen te liggen. De zware wapens van het IVde Bataljon (bestaande uit de 14de Compagnie Anti-tankkanonnen C47 en 15de Compagnie Mortieren M76) werden zoals gebruikelijk verdeeld over de verschillende kleinere eenheden:
- het Iste Bataljon kreeg anderhalf peloton mitrailleurs en zeven C47 kanonnen;
- het IIde Bataljon ontving twee C47 kanonnen en een peloton mortieren;
- het IIIde Bataljon ontving een peloton mitrailleurs, vijf C47 kanonnen en een peloton mortieren als bijkomende steun;
- een laatste sectie mitrailleurs stond opgesteld in bunker H24 aan het Albertkanaal.
De manschappen van de gemobiliseerde eenheden waren inmiddels gewend om een aanval te simuleren door de vele en vaak onverwachte oefeningen. Rond 4.15u was echter vanuit het oosten een luid geronk van vliegtuigen en zware ontploffingen hoorbaar. Tijdens de vroege voormiddag van 10 mei 1940 verspreidde eveneens het nieuws dat het vliegveld van Schaffen nabij Diest en het Kamp van Beverlo waren gebombardeerd door Duitse vliegtuigen. De geruchten werden al snel bevestigd door nieuwe berichten en bevelen van de Belgische legerleiding. Voor de troepen werd alles duidelijk: de oorlog was uitgebroken!
Op 10 mei 1940 was het 9de Linieregiment nog steeds gelegen in de ondersector van Klein-Vorst. Vlak na middernacht werd er algemeen alarm geslagen. De manschappen in de kantonnementen kregen rond 2.30u het bevel om zich klaar te maken en omstreeks 4.00u moesten zij zich allen naar de verdedigingslinies aan het Albertkanaal begeven. Daar werden de troepen klassiek in twee lijnen opgesteld, waarbij het Iste en het IIde Bataljon in eerste lijn en het IIIde Bataljon in steun kwamen te liggen. De zware wapens van het IVde Bataljon (bestaande uit de 14de Compagnie Anti-tankkanonnen C47 en 15de Compagnie Mortieren M76) werden zoals gebruikelijk verdeeld over de verschillende kleinere eenheden:
- het Iste Bataljon kreeg anderhalf peloton mitrailleurs en zeven C47 kanonnen;
- het IIde Bataljon ontving twee C47 kanonnen en een peloton mortieren;
- het IIIde Bataljon ontving een peloton mitrailleurs, vijf C47 kanonnen en een peloton mortieren als bijkomende steun;
- een laatste sectie mitrailleurs stond opgesteld in bunker H24 aan het Albertkanaal.
De manschappen van de gemobiliseerde eenheden waren inmiddels gewend om een aanval te simuleren door de vele en vaak onverwachte oefeningen. Rond 4.15u was echter vanuit het oosten een luid geronk van vliegtuigen en zware ontploffingen hoorbaar. Tijdens de vroege voormiddag van 10 mei 1940 verspreidde eveneens het nieuws dat het vliegveld van Schaffen nabij Diest en het Kamp van Beverlo waren gebombardeerd door Duitse vliegtuigen. De geruchten werden al snel bevestigd door nieuwe berichten en bevelen van de Belgische legerleiding. Voor de troepen werd alles duidelijk: de oorlog was uitgebroken!
Karel Mertens: "Omstreeks 4 uur verlieten we het kantonnement en begaven ons naar onze stelling te Klein-Vorst bij het kanaal. Inmiddels hingen er ontelbare vliegers boven onze hoofden. Nu zagen we dat het Duitse vliegtuigen waren, aan de zwarte kruisen terzijde van de romp en het hakenkruis op het staartstuk. Ons luchtafweergeschut was in aktie getreden en dat waren doffe knallen. Nu pas begonnen we te beseffen dat er iets ergs gaande was. Zou het waarachtig oorlog worden? Dit zagen we zo op de vragende gezichten. Op onze stelling begonnen we onmiddellijk het kanon in gereedheid te brengen en het ontruimen van het schietveld. Even na 4 uur hoorden we hevige donderslagen of iets dergelijks. Men vertelde ons dat het vliegveld van Schaffen gebombardeerd werd. Nu hoorden we heel duidelijk het verschil tussen het vuren van ons afweergeschut en het inslaan van bommen."
Het peloton verkenners van het 9de Linieregiment werd uitgestuurd en ging op patrouille aan de noordelijke oever van het kanaal. Daar werden de verkenners bijgestaan door het Eskadron Wielrijders van de 9de Infanteriedivisie. Die laatste eenheid bestond uit drie pelotons en had zich in de Ondersector Balen-Kwaadmechelen langs het Kanaal van Dessel-Kwaadmechelen ontplooid. De commandopost van de Wielrijders bevond zich in het centrum van Meerhout.
De Duitse Luftwaffe was die dag erg actief en de stellingen van het 9de Linieregiment werden regelmatig overvlogen door vijandelijke toestellen. Het betrof, voorlopig althans, vaak verkenningsvliegtuigen.
Karel Mertens: "Heel de voormiddag heeft dat overvliegen aangehouden. Nog nooit hadden we zoveel vliegtuigen samen in de lucht gezien. Voortdurend was ons afweergeschut doende maar zonder merkbaar resultaat, want we zagen geen enkel vliegtuig naar beneden donderen. Inmiddels waren we naarstig bezig de stelling verder uit te bouwen en er werden munitievoorraden aangebracht."
Een eerste golf van civiele vluchtelingen kwam eveneens op gang. Vele inwoners uit de streek trachtten zich van alle ellende te besparen en vluchtten weg over de kanaalbruggen. Ook de eenheden van Dekkingsstelling tussen het Albertkanaal en de Nederlandse grens plooiden zich stelselmatig terug in de richting van de K.W.-linie.
De K.W.-stelling of K.W.-linie of zogenaamde ‘Weerstandsstelling’ was een Belgische antitankversperring tussen Koningshooikt en Waver. De verdedigingslijn werd opgericht tussen september 1939 en mei 1940 en bestond uit een aaneenschakeling van gevechtsbunkers, communicatiebunkers, anti-tankgrachten en stalen versperringselementen. De KW-stelling was bedoeld om een mogelijke Duitse inval af te weren en hoorde samen met de Fortengordel rond Luik en de Stelling van Antwerpen tot de kern van de Belgische verdediging in 1940.
In de late namiddag kwamen de stellingen van het 9de Linieregiment aan het Albertkanaal voor het eerst onder vuur te liggen.
Karel Mertens: "Rond 17 uur werden we overvlogen door drie laagtrekkende vliegtuigen die meteen onze stellingen onder vuur namen. Wij werden danig gemitrailleerd, maar gelukkig werd niemand bij stuk 10, noch bij de andere stukken geraakt. Dit was dan onze eerste kennismaking met het oorlogsgeweld."
Drie gevechtsvliegtuigen van de Duitse Luftwaffe, van het type Dornier 17, speurden de kanaaloevers af en namen de Belgische verdedigingslinies stelselmatig onder vuur. Die aanvallen bleven echter niet onbeantwoord. De ‘Mitrailleurs’ Compagnieën van het 9de Linieregiment (4de, 8ste, 12de en 13de Compagnie) waren onder andere uitgerust met zware Maxim machinegeweren en namen de vliegtuigen herhaaldelijk onder vuur. Zij slaagden er uiteindelijk in om één van de toestellen neer te halen. Het vliegtuig stortte neer in de buurt van het station in Tessenderlo.
De posities van de 6de Infanteriedivisie veranderden voorlopig niet en ook de manschappen van het 9de Linieregiment bleven trouw op post in de nacht van 10 op 11 mei 1940. De stellingen werden beurtelings bewaakt door een derde van de manschappen, telkens voor één uur. Het overige deel van de troepen kreeg de kans om bij te slapen. Die kans bleef wellicht voor velen, gezien de omstandigheden van de dag, onbenut.
Karel Mertens: "Vanzelfsprekend werd er bijna geen oog dichtgedaan tijdens die eerste oorlogsnacht; en wij waren reeds meer dan 24 uur op de been. Daarbij kwam nog dat er de hele nacht door ontploffingen werden gehoord, veroorzaakt door het uitwerken van de voorziene vernietigingen."
3. De strijd breekt los: 11-13 mei 1940
In de loop van de dag van 11 mei 1940 verspreidden zich steeds meer berichten over het krijgsgebeuren onder de troepen. Ook de Duitse Luftwaffe verscheen terug aan de hemel en voerde her en der nieuwe aanvallen uit op de Belgische stellingen.
Terwijl het 9de Linieregiment nadere bevelen afwachtte, werd er in de streek druk gezocht naar vermeende Duitse parachutisten en spionnen. Zo werden er spionnen gesignaleerd tussen Vorst en Eindhout en aan de Veedijk in Meerhout-Zittaart. De zoekacties, vaak ingeleid door geruchten en angst, leidden echter tot weinig resultaat.
Karel Mertens: "Van burgers vernamen we dat er zowat overal valschermspringers waren neergekomen, en nog veel andere geruchten. [...] Vanaf 's morgens heel vroeg (11 mei 1940) was men druk doende valschermspringers ofte parachutisten op te sporen en dan voornamelijk bij de C.P. van de 14de Kie. Sedert gisteren heeft men er de mond van vol; men ziet er echter nooit een opbrengen."
Het peloton verkenners van het 9de Linieregiment werd uitgestuurd en ging op patrouille aan de noordelijke oever van het kanaal. Daar werden de verkenners bijgestaan door het Eskadron Wielrijders van de 9de Infanteriedivisie. Die laatste eenheid bestond uit drie pelotons en had zich in de Ondersector Balen-Kwaadmechelen langs het Kanaal van Dessel-Kwaadmechelen ontplooid. De commandopost van de Wielrijders bevond zich in het centrum van Meerhout.
De Duitse Luftwaffe was die dag erg actief en de stellingen van het 9de Linieregiment werden regelmatig overvlogen door vijandelijke toestellen. Het betrof, voorlopig althans, vaak verkenningsvliegtuigen.
Karel Mertens: "Heel de voormiddag heeft dat overvliegen aangehouden. Nog nooit hadden we zoveel vliegtuigen samen in de lucht gezien. Voortdurend was ons afweergeschut doende maar zonder merkbaar resultaat, want we zagen geen enkel vliegtuig naar beneden donderen. Inmiddels waren we naarstig bezig de stelling verder uit te bouwen en er werden munitievoorraden aangebracht."
Een eerste golf van civiele vluchtelingen kwam eveneens op gang. Vele inwoners uit de streek trachtten zich van alle ellende te besparen en vluchtten weg over de kanaalbruggen. Ook de eenheden van Dekkingsstelling tussen het Albertkanaal en de Nederlandse grens plooiden zich stelselmatig terug in de richting van de K.W.-linie.
De K.W.-stelling of K.W.-linie of zogenaamde ‘Weerstandsstelling’ was een Belgische antitankversperring tussen Koningshooikt en Waver. De verdedigingslijn werd opgericht tussen september 1939 en mei 1940 en bestond uit een aaneenschakeling van gevechtsbunkers, communicatiebunkers, anti-tankgrachten en stalen versperringselementen. De KW-stelling was bedoeld om een mogelijke Duitse inval af te weren en hoorde samen met de Fortengordel rond Luik en de Stelling van Antwerpen tot de kern van de Belgische verdediging in 1940.
In de late namiddag kwamen de stellingen van het 9de Linieregiment aan het Albertkanaal voor het eerst onder vuur te liggen.
Karel Mertens: "Rond 17 uur werden we overvlogen door drie laagtrekkende vliegtuigen die meteen onze stellingen onder vuur namen. Wij werden danig gemitrailleerd, maar gelukkig werd niemand bij stuk 10, noch bij de andere stukken geraakt. Dit was dan onze eerste kennismaking met het oorlogsgeweld."
Drie gevechtsvliegtuigen van de Duitse Luftwaffe, van het type Dornier 17, speurden de kanaaloevers af en namen de Belgische verdedigingslinies stelselmatig onder vuur. Die aanvallen bleven echter niet onbeantwoord. De ‘Mitrailleurs’ Compagnieën van het 9de Linieregiment (4de, 8ste, 12de en 13de Compagnie) waren onder andere uitgerust met zware Maxim machinegeweren en namen de vliegtuigen herhaaldelijk onder vuur. Zij slaagden er uiteindelijk in om één van de toestellen neer te halen. Het vliegtuig stortte neer in de buurt van het station in Tessenderlo.
De posities van de 6de Infanteriedivisie veranderden voorlopig niet en ook de manschappen van het 9de Linieregiment bleven trouw op post in de nacht van 10 op 11 mei 1940. De stellingen werden beurtelings bewaakt door een derde van de manschappen, telkens voor één uur. Het overige deel van de troepen kreeg de kans om bij te slapen. Die kans bleef wellicht voor velen, gezien de omstandigheden van de dag, onbenut.
Karel Mertens: "Vanzelfsprekend werd er bijna geen oog dichtgedaan tijdens die eerste oorlogsnacht; en wij waren reeds meer dan 24 uur op de been. Daarbij kwam nog dat er de hele nacht door ontploffingen werden gehoord, veroorzaakt door het uitwerken van de voorziene vernietigingen."
3. De strijd breekt los: 11-13 mei 1940
In de loop van de dag van 11 mei 1940 verspreidden zich steeds meer berichten over het krijgsgebeuren onder de troepen. Ook de Duitse Luftwaffe verscheen terug aan de hemel en voerde her en der nieuwe aanvallen uit op de Belgische stellingen.
Terwijl het 9de Linieregiment nadere bevelen afwachtte, werd er in de streek druk gezocht naar vermeende Duitse parachutisten en spionnen. Zo werden er spionnen gesignaleerd tussen Vorst en Eindhout en aan de Veedijk in Meerhout-Zittaart. De zoekacties, vaak ingeleid door geruchten en angst, leidden echter tot weinig resultaat.
Karel Mertens: "Van burgers vernamen we dat er zowat overal valschermspringers waren neergekomen, en nog veel andere geruchten. [...] Vanaf 's morgens heel vroeg (11 mei 1940) was men druk doende valschermspringers ofte parachutisten op te sporen en dan voornamelijk bij de C.P. van de 14de Kie. Sedert gisteren heeft men er de mond van vol; men ziet er echter nooit een opbrengen."
In de loop van de dag werden ook de posities van het regiment aan het kanaal verder uitgebouwd. De loopgraven werden verstevigd en dieper uitgegraven. De herhaaldelijke luchtaanvallen vormden dan ook een sterke motivatie om het werkritme te versnellen. Daarnaast werd ook het schootsveld van de verdedigingslinies geoptimaliseerd. Het graan op de aanpalende velden werd om die reden afgemaaid, talrijke bomen en struiken omgekapt. Door slechte en trage bevoorrading, waren de soldaten vaak op zichzelf aangewezen. De bewoners van de omliggende woningen werden dan ook druk bezocht om de nodige voedingsmiddelen te bekomen.
Karel Mertens: "Aan het stuk (kanon) 10 werden twee stevige schuilplaatsen gemaakt in de grond en met dikke boomstammen. [...] Er werden ook plekken koren afgemaaid die anders het zicht voor de kijker van de korporaal-richter-'zouden hinderen. Het zal wel evenzo geweest zijn aan alle andere stukken van ons peloton. Wij hadden zo ongeveer allen dezelfde manier van werken en van ons te organiseren. Er werd wel heel veel over parachutisten gesproken maar met geen woord gerept over eten. Tot nu toe hadden we nog geen eten gezien of gekregen. We zouden dan ons plan moeten trekken. In de namiddag gingen twee man van stuk 10 op zoek naar iets eetbaars en kwamen niet met lege handen terug. Vijf hennen hadden ze "gevonden". Die beestjes waren ook de kluts kwijt met al dat geweld en lawaai en ze waren voorzeker gelukkig dat ze geadopteerd werden. Wat ze echter niet wisten, ja wat weet een hen, was dat hun einde zeer nabij was. Aan verloren hennen had niemand wat maar hongerige soldaten vonden het een prettig vooruitzicht. De hennen werden potklaar gemaakt in de "villa" van stuk 10, en we zouden.... ja, wat zouden we?"
Omstreeks het middaguur kregen de manschappen van het 9de Linieregiment het bevel om zich klaar te maken voor een terugtocht naar de K.W.-Linie. De stellingen aan het Albertkanaal werden in allerijl ontruimd. Nadat de verkenners (die zich nog op de noordelijke oever bevonden) zich bij de overige troepen van het Regiment aansloten, werden rond 19.00u de bruggen van Meerhout en Kwaadmechelen tot ontploffing gebracht. Veel materieel van het 9de Linieregiment werd noodzakelijk, door een gebrek aan afdoende transportmogelijkheden, ter plaatse gelaten.
Karel Mertens: "Om 19 uur werden de bruggen te Meerhout en Kwaadmechelen opgeblazen: Waren me dat knallen! [...] Enkele minuten nadien vernamen we met ontsteltenis dat we onze stellingen zouden moeten verlaten. Dat was voor ons, soldaten, onbegrijpelijk. Ten eerste hadden we ons afgesloofd om een stevige stelling uit te bouwen en sterk te staan wanneer de vijand zou komen opdagen. Ten tweede begrepen we er geen snars van waarom we de plaat moesten poetsen, dan wanneer we nog geen enkele vijand hadden gezien, zelfs geen parachutist waarop nog steeds tevergeefs jacht werd gemaakt. Het was nu eenmaal zo bij het leger dat men nooit om uitleg moest vragen. Gehoorzaam en uitvoeren dat was nu eenmaal het enige punt waar het om ging. Daar vonden we het heel erg. We waren in de overtuiging dat, wanneer er gevechten zouden komen, het daar zou zijn, aan 't Albertkanaal dat we de vijand zouden opwachten en hem van antwoord dienen. Wie zal het ooit begrijpen? Zonder boe noch ba trokken we weg van dat kanaal waar we zoveel koude hadden geleden, maar waar we tevens heel wat zweet hadden gelaten om verdedigingswerken uit te voeren. We kenden het waarom niet, maar gehoorzaamden gewillig. Niettemin vonden we het jammer dat we reeds de tweede dag zulke stelling moesten opgeven, of beter gezegd achterlaten, gezien er geen enkel contact met de vijand geweest was. Wij zouden naar Westmeerbeek trekken. Alles werd in gereedheid gebracht om te vertrekken. Bij gebrek aan vervoermiddelen werd alle bagage geweerd en opgeofferd. Ook onze blauwe zakken moesten eraan geloven wat betekende dat we nog alleen beschikten over hetgeen we aan kledingstukken aan het lijf hadden en wat zich in de ransel bevond."
De manschappen verlieten tegen de avond de stellingen aan het Albertkanaal en marcheerden in westelijke richting. Die mars was de aanvang van een lange en vermoeide strategische terugtocht. De route liep op 11 mei 1940 over Veerle, Averbode, Blauberg en Herselt tot in Westmeerbeek. Om 23.00u werden er reeds Duitsers aan de overkant van het kanaal gesignaleerd. Duitse troepen van het 74ste Infanterie Regiment (I.R. 74 – 19de Infanterie Divisie) konden in Kwaadmechelen met rubberbootjes de zuidelijke oever van het kanaal bereiken en bouwden daar een bruggenhoofd uit om in de volgende dagen verder door te stoten in de richting van Tessenderlo. Het 1ste Regiment Carabiniers bleef ter plaatse en werd belast met de verdediging van de streek.
De terugtocht van het 9de Linieregiment ging echter onverstoord door. Een tweede etappe van de mars van het 9de Linieregiment, op Pinksterzondag 12 mei 1940, liep over Booischot en Heist-op-den-Berg naar Koningshooikt. De troepen verplaatsten zich telkens tijdens de nacht om beschietingen door vijandelijke vliegtuigen te vermijden. Op 13 mei 1940 nam het regiment uiteindelijk positie tussen Lier en Sint-Katelijne-Waver, aan de noordelijke rand van de K.W. Stelling.
Karel Mertens over het verslag van bevelhebber van het IVde Bataljon - Majoor Théodore van Pottelsberghe de la Potterie: "De sirenen loeien in LIER. De aldaar aanwezige troepen eisen van de aankomers het paswoord dat echter niemand kent bij het 9de Linie. De bevolking ziet overal spionnen, zotten lopen vrij rond en worden als spion naar de C.P. gebracht. Zelfs een stafofficier van de I.D. die op inspectie is, wordt voor een spion aangezien door de bevolking en wordt zelfs verwond. Bij het invallen van de nacht hoort men overal schieten."
Karel Mertens: "Aan het stuk (kanon) 10 werden twee stevige schuilplaatsen gemaakt in de grond en met dikke boomstammen. [...] Er werden ook plekken koren afgemaaid die anders het zicht voor de kijker van de korporaal-richter-'zouden hinderen. Het zal wel evenzo geweest zijn aan alle andere stukken van ons peloton. Wij hadden zo ongeveer allen dezelfde manier van werken en van ons te organiseren. Er werd wel heel veel over parachutisten gesproken maar met geen woord gerept over eten. Tot nu toe hadden we nog geen eten gezien of gekregen. We zouden dan ons plan moeten trekken. In de namiddag gingen twee man van stuk 10 op zoek naar iets eetbaars en kwamen niet met lege handen terug. Vijf hennen hadden ze "gevonden". Die beestjes waren ook de kluts kwijt met al dat geweld en lawaai en ze waren voorzeker gelukkig dat ze geadopteerd werden. Wat ze echter niet wisten, ja wat weet een hen, was dat hun einde zeer nabij was. Aan verloren hennen had niemand wat maar hongerige soldaten vonden het een prettig vooruitzicht. De hennen werden potklaar gemaakt in de "villa" van stuk 10, en we zouden.... ja, wat zouden we?"
Omstreeks het middaguur kregen de manschappen van het 9de Linieregiment het bevel om zich klaar te maken voor een terugtocht naar de K.W.-Linie. De stellingen aan het Albertkanaal werden in allerijl ontruimd. Nadat de verkenners (die zich nog op de noordelijke oever bevonden) zich bij de overige troepen van het Regiment aansloten, werden rond 19.00u de bruggen van Meerhout en Kwaadmechelen tot ontploffing gebracht. Veel materieel van het 9de Linieregiment werd noodzakelijk, door een gebrek aan afdoende transportmogelijkheden, ter plaatse gelaten.
Karel Mertens: "Om 19 uur werden de bruggen te Meerhout en Kwaadmechelen opgeblazen: Waren me dat knallen! [...] Enkele minuten nadien vernamen we met ontsteltenis dat we onze stellingen zouden moeten verlaten. Dat was voor ons, soldaten, onbegrijpelijk. Ten eerste hadden we ons afgesloofd om een stevige stelling uit te bouwen en sterk te staan wanneer de vijand zou komen opdagen. Ten tweede begrepen we er geen snars van waarom we de plaat moesten poetsen, dan wanneer we nog geen enkele vijand hadden gezien, zelfs geen parachutist waarop nog steeds tevergeefs jacht werd gemaakt. Het was nu eenmaal zo bij het leger dat men nooit om uitleg moest vragen. Gehoorzaam en uitvoeren dat was nu eenmaal het enige punt waar het om ging. Daar vonden we het heel erg. We waren in de overtuiging dat, wanneer er gevechten zouden komen, het daar zou zijn, aan 't Albertkanaal dat we de vijand zouden opwachten en hem van antwoord dienen. Wie zal het ooit begrijpen? Zonder boe noch ba trokken we weg van dat kanaal waar we zoveel koude hadden geleden, maar waar we tevens heel wat zweet hadden gelaten om verdedigingswerken uit te voeren. We kenden het waarom niet, maar gehoorzaamden gewillig. Niettemin vonden we het jammer dat we reeds de tweede dag zulke stelling moesten opgeven, of beter gezegd achterlaten, gezien er geen enkel contact met de vijand geweest was. Wij zouden naar Westmeerbeek trekken. Alles werd in gereedheid gebracht om te vertrekken. Bij gebrek aan vervoermiddelen werd alle bagage geweerd en opgeofferd. Ook onze blauwe zakken moesten eraan geloven wat betekende dat we nog alleen beschikten over hetgeen we aan kledingstukken aan het lijf hadden en wat zich in de ransel bevond."
De manschappen verlieten tegen de avond de stellingen aan het Albertkanaal en marcheerden in westelijke richting. Die mars was de aanvang van een lange en vermoeide strategische terugtocht. De route liep op 11 mei 1940 over Veerle, Averbode, Blauberg en Herselt tot in Westmeerbeek. Om 23.00u werden er reeds Duitsers aan de overkant van het kanaal gesignaleerd. Duitse troepen van het 74ste Infanterie Regiment (I.R. 74 – 19de Infanterie Divisie) konden in Kwaadmechelen met rubberbootjes de zuidelijke oever van het kanaal bereiken en bouwden daar een bruggenhoofd uit om in de volgende dagen verder door te stoten in de richting van Tessenderlo. Het 1ste Regiment Carabiniers bleef ter plaatse en werd belast met de verdediging van de streek.
De terugtocht van het 9de Linieregiment ging echter onverstoord door. Een tweede etappe van de mars van het 9de Linieregiment, op Pinksterzondag 12 mei 1940, liep over Booischot en Heist-op-den-Berg naar Koningshooikt. De troepen verplaatsten zich telkens tijdens de nacht om beschietingen door vijandelijke vliegtuigen te vermijden. Op 13 mei 1940 nam het regiment uiteindelijk positie tussen Lier en Sint-Katelijne-Waver, aan de noordelijke rand van de K.W. Stelling.
Karel Mertens over het verslag van bevelhebber van het IVde Bataljon - Majoor Théodore van Pottelsberghe de la Potterie: "De sirenen loeien in LIER. De aldaar aanwezige troepen eisen van de aankomers het paswoord dat echter niemand kent bij het 9de Linie. De bevolking ziet overal spionnen, zotten lopen vrij rond en worden als spion naar de C.P. gebracht. Zelfs een stafofficier van de I.D. die op inspectie is, wordt voor een spion aangezien door de bevolking en wordt zelfs verwond. Bij het invallen van de nacht hoort men overal schieten."
4. De strategische terugtocht van het 9de Linieregiment
Tijdens de nacht van 16 op 17 mei 1940 werden de stellingen aan de K.W.- Stelling verlaten om ten noorden van de stad Mechelen de rivier Dijle over te steken en verder naar het Kanaal van Willebroek terug te trekken. Op 19 mei 1940 stelde de eenheden van het 9de Linieregiment zich op achter het Kanaal Gent-Terneuzen en op 23 mei 1940 nabij het Afwateringskanaal van de Leie.
Karel Mertens over de strijd aan het Afwateringskanaal: "Het zou moeilijk worden de stelling te verdedigen: oneffen terrein, bossen en huizen die niet alleen het zicht belemmerden, maar tevens een schietveld onmogelijk maakten. Heel moeilijk om daar steunpunten te vormen. Het front was ook zeer uitgebreid."
Uiteindelijk strandde het regiment op 28 mei 1940 in de omgeving van Hooglede en Beveren. In die kantonnementen werden de troepen uiteindelijk op de hoogte gesteld van de capitulatie van het Belgische Leger en werden de manschappen spoedig gevangen genomen door het Duitse leger. De meesten onder hen ondergingen vervolgens enkele maanden krijgsgevangenschap.
De herpositioneringen van het 9de Linieregiment tijdens de meidagen van 1940 gingen gepaard met verscheidene schermutselingen en momenten van hevige strijd tussen manschappen van het regiment en Duitse invallende troepen. Bij die gevechten werd helaas ook een aanzienlijke menselijke tol betaald. Het register van gesneuvelden van de Achttiendaagse Veldtocht telt maar liefst 29 slachtoffers.
5. Een Balenaar in het 9de Linieregiment
In het regiment kon eveneens een Balenaar worden aangetroffen, namelijk Henri Louis Schildermans.
Schildermans Henricus Livinus (Louis)
Geboren in Balen op 3 april 1918
Soldaat Milicien - Klasse '37
9de Linieregiment - IVde Bataljon - 13de Compagnie Mitrailleurs
Immatriculatienummer 109-83524
Bij het ingaan van Fase A in augustus 1939 werd de militieklasse van Henri Schildermans onmiddellijk gemobiliseerd. Hij diende als soldaat in de 13de Compagnie van het regiment gedurende de Veldtocht van mei 1940. De 13de Compagnie (Mitrailleurs) behoorde samen met de 14de (Anti-tankkanonnen C47) en 15de (Mortieren M76) Compagnie tot het IVde Bataljon van het 9de Linieregiment. Het bataljon stond onder leiding van Majoor Théodore van Pottelsberghe de la Potterie. De 13de Compagnie werd geleid door Luitenant G. Verniers.
Op de vooravond van de Duitse inval lag Henri Schildermans in stelling aan het Albertkanaal in Meerhout-Gestel, nabij het sluizencomplex. Hij werd ingekwartierd bij de Familie Wellens in Gestel. Vanuit Meerhout maakte hij de hele aftocht mee tot in Oost- en West-Vlaanderen.
Na de capitulatie van het Belgische Leger werd Henri Schildermans krijgsgevangen genomen. Henri werd gevangen genomen in de regio rond Ronse. Van 29 mei 1940 tot en met 15 februari 1941 verbleef hij in hechtenis. Hij werd opgesloten in Stalag VIII A nabij Görlitz (Silezië - huidige Polen) en kreeg gevangenennummer 30.160.
Net zoals vele andere tijdsgenoten sprak Henri niet graag en niet veel over de oorlogsperiode en het krijgsgevangenschap. Henri werd in Stalag VIII A verplicht tewerk gesteld en moest onder andere meewerken aan de bouw van een skipiste voor de Duitsers. De eerste Duitse soldaat die de piste moest testen, brak echter zijn nek bij het landen.
Over de honger en ontberingen sprak Henri sporadisch ook wel een keer. Om in leven te blijven, moesten de gevangenen regelmatig schors van de bomen eten ofwel de trog van het 'varkenskot' plunderen in nabijgelegen boerderijen. Henri werd eveneens levenslang geconfronteerd met de gevolgen van de ontberingen in het kamp en leed sindsdien aan een chronische maagziekte.
Henri keerde uiteindelijk terug uit krijgsgevangenschap in februari 1941. Hij kwam samen naar huis met dorpsgenoot Jules Opdebeek, toen eveneens woonachtig in Balen-Wezel.Na de oorlog kreeg Henri Schildermans de volgende onderscheidingen:
- Medaille van de Krijgsgevangene met één baret;
- Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste sabels.
Henricus Schildermans overleed op 14 juni 1998 en werd begraven in het Ereperk op de Begraafplaats van Balen-Wezel.
Tijdens de nacht van 16 op 17 mei 1940 werden de stellingen aan de K.W.- Stelling verlaten om ten noorden van de stad Mechelen de rivier Dijle over te steken en verder naar het Kanaal van Willebroek terug te trekken. Op 19 mei 1940 stelde de eenheden van het 9de Linieregiment zich op achter het Kanaal Gent-Terneuzen en op 23 mei 1940 nabij het Afwateringskanaal van de Leie.
Karel Mertens over de strijd aan het Afwateringskanaal: "Het zou moeilijk worden de stelling te verdedigen: oneffen terrein, bossen en huizen die niet alleen het zicht belemmerden, maar tevens een schietveld onmogelijk maakten. Heel moeilijk om daar steunpunten te vormen. Het front was ook zeer uitgebreid."
Uiteindelijk strandde het regiment op 28 mei 1940 in de omgeving van Hooglede en Beveren. In die kantonnementen werden de troepen uiteindelijk op de hoogte gesteld van de capitulatie van het Belgische Leger en werden de manschappen spoedig gevangen genomen door het Duitse leger. De meesten onder hen ondergingen vervolgens enkele maanden krijgsgevangenschap.
De herpositioneringen van het 9de Linieregiment tijdens de meidagen van 1940 gingen gepaard met verscheidene schermutselingen en momenten van hevige strijd tussen manschappen van het regiment en Duitse invallende troepen. Bij die gevechten werd helaas ook een aanzienlijke menselijke tol betaald. Het register van gesneuvelden van de Achttiendaagse Veldtocht telt maar liefst 29 slachtoffers.
5. Een Balenaar in het 9de Linieregiment
In het regiment kon eveneens een Balenaar worden aangetroffen, namelijk Henri Louis Schildermans.
Schildermans Henricus Livinus (Louis)
Geboren in Balen op 3 april 1918
Soldaat Milicien - Klasse '37
9de Linieregiment - IVde Bataljon - 13de Compagnie Mitrailleurs
Immatriculatienummer 109-83524
Bij het ingaan van Fase A in augustus 1939 werd de militieklasse van Henri Schildermans onmiddellijk gemobiliseerd. Hij diende als soldaat in de 13de Compagnie van het regiment gedurende de Veldtocht van mei 1940. De 13de Compagnie (Mitrailleurs) behoorde samen met de 14de (Anti-tankkanonnen C47) en 15de (Mortieren M76) Compagnie tot het IVde Bataljon van het 9de Linieregiment. Het bataljon stond onder leiding van Majoor Théodore van Pottelsberghe de la Potterie. De 13de Compagnie werd geleid door Luitenant G. Verniers.
Op de vooravond van de Duitse inval lag Henri Schildermans in stelling aan het Albertkanaal in Meerhout-Gestel, nabij het sluizencomplex. Hij werd ingekwartierd bij de Familie Wellens in Gestel. Vanuit Meerhout maakte hij de hele aftocht mee tot in Oost- en West-Vlaanderen.
Na de capitulatie van het Belgische Leger werd Henri Schildermans krijgsgevangen genomen. Henri werd gevangen genomen in de regio rond Ronse. Van 29 mei 1940 tot en met 15 februari 1941 verbleef hij in hechtenis. Hij werd opgesloten in Stalag VIII A nabij Görlitz (Silezië - huidige Polen) en kreeg gevangenennummer 30.160.
Net zoals vele andere tijdsgenoten sprak Henri niet graag en niet veel over de oorlogsperiode en het krijgsgevangenschap. Henri werd in Stalag VIII A verplicht tewerk gesteld en moest onder andere meewerken aan de bouw van een skipiste voor de Duitsers. De eerste Duitse soldaat die de piste moest testen, brak echter zijn nek bij het landen.
Over de honger en ontberingen sprak Henri sporadisch ook wel een keer. Om in leven te blijven, moesten de gevangenen regelmatig schors van de bomen eten ofwel de trog van het 'varkenskot' plunderen in nabijgelegen boerderijen. Henri werd eveneens levenslang geconfronteerd met de gevolgen van de ontberingen in het kamp en leed sindsdien aan een chronische maagziekte.
Henri keerde uiteindelijk terug uit krijgsgevangenschap in februari 1941. Hij kwam samen naar huis met dorpsgenoot Jules Opdebeek, toen eveneens woonachtig in Balen-Wezel.Na de oorlog kreeg Henri Schildermans de volgende onderscheidingen:
- Medaille van de Krijgsgevangene met één baret;
- Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste sabels.
Henricus Schildermans overleed op 14 juni 1998 en werd begraven in het Ereperk op de Begraafplaats van Balen-Wezel.
Dankwoord
Met uitdrukkelijke dank aan oud-strijder Karel (Charles) Mertens voor zijn raad en hulp bij het uitwerken van dit artikel. Het volledige verhaal van Karel en de mannen van de 14de Compagnie werd uitgeschreven in de volgende publicatie O. MENSEEREN en K. MERTENS, 'Toen: De belevenissen van de klas 39 bij de 14de compagnie van het 9de linieregiment', Roeselare, 1985, Eigen beheer.
Beste Karel, enorm bedankt voor uw bereidwillige medewerking. Hopelijk kan dit artikel alvast een bescheiden bijdrage leveren om de huidige en komende generaties bewust te maken over de inzet en de geleden verliezen van het 9de Linieregiment, en bij uitbreiding van alle andere Belgische eenheden die actief waren in de Meidagen van 1940. Opdat wij hen nooit vergeten.
Dankzij de Familie Schildermans-Mertens kon het artikel eveneens worden uitgebreid met het verhaal van Balenaar Henricus Schildermans.
Beste Arnold en Henriette, hartelijk dank voor de warme en boeiende ontvangst. Door de verstrekte informatie over Henri en de bijhorende documenten kon de link met Balen prachtig worden geïllustreerd. Het Object van de maand kreeg op die manier alvast een bijzondere band met Balen.
Bronnen
BUSSELS, J., 'De luchtbombardementen van Leopoldsburg', Kamp van Beverlo, Driemaandelijks tijdschrift, September 1980, 51-56.
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgische leger in 1940, Lummen, 1966.
MAJEWSKI, D., Vergeten monolieten, Mei 1940, De strijd aan de Vooruitgeschoven stelling of Grensstelling, Mol, 2015.
MENSEEREN, O. en MERTENS, K., 'Toen: De belevenissen van de klas 39 bij de 14de compagnie van het 9de linieregiment', Roeselare, 1985, Eigen beheer.
STRAUVEN, P., Tessenderlo in Oorlog, Tessenderlo, 1984, 71-124.
SANNEN, S., PEETERS F. en VER BRUGGEN, M., Oorlogsperikelen in Mol 1940-1945, Mol, 1993.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
VAN GEHUCHTEN, F., ‘5.1 De mobilisatie’ en ‘5.2 De Duitse inval’, Veerle, Arm en trots, Tielt, 1997, 528-532.
VAN GEHUCHTEN, F., ‘5.1 De mobilisatie’ en ‘5.2 De Duitse inval’, Vorst, Groot en Klein, 877-1976, Tongerlo-Westerlo, 1995, 455-462.
VAN OPSTAL, W., De Duitse Luchtaanval op het Kamp van Beverlo op 10 mei 1940, Tijdschrift van het museum van het Kamp van Beverlo, juni 2012.
DGHR - HRA-E/N/Arch Evere, Militair personeelsdossier Henricus Schildermans.
De Volksgazet, Dagblad der Belgische Werkliedenpartij, (13 mei 1940).
Le Patriote Illustré, jaargangen 1939 en 1940.
Foto Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Foto's Charles Mertens.
Foto's Henricus Schildermans, Familie Schildermans-Mertens.
Gesprekken met Karel Mertens en de Familie Schildermans-Mertens, Mei-Juni 2016.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Historiek 9de Linieregiment, (www.negendelinie.be/historiek.php).
Met uitdrukkelijke dank aan oud-strijder Karel (Charles) Mertens voor zijn raad en hulp bij het uitwerken van dit artikel. Het volledige verhaal van Karel en de mannen van de 14de Compagnie werd uitgeschreven in de volgende publicatie O. MENSEEREN en K. MERTENS, 'Toen: De belevenissen van de klas 39 bij de 14de compagnie van het 9de linieregiment', Roeselare, 1985, Eigen beheer.
Beste Karel, enorm bedankt voor uw bereidwillige medewerking. Hopelijk kan dit artikel alvast een bescheiden bijdrage leveren om de huidige en komende generaties bewust te maken over de inzet en de geleden verliezen van het 9de Linieregiment, en bij uitbreiding van alle andere Belgische eenheden die actief waren in de Meidagen van 1940. Opdat wij hen nooit vergeten.
Dankzij de Familie Schildermans-Mertens kon het artikel eveneens worden uitgebreid met het verhaal van Balenaar Henricus Schildermans.
Beste Arnold en Henriette, hartelijk dank voor de warme en boeiende ontvangst. Door de verstrekte informatie over Henri en de bijhorende documenten kon de link met Balen prachtig worden geïllustreerd. Het Object van de maand kreeg op die manier alvast een bijzondere band met Balen.
Bronnen
BUSSELS, J., 'De luchtbombardementen van Leopoldsburg', Kamp van Beverlo, Driemaandelijks tijdschrift, September 1980, 51-56.
DE FABRIBECKERS, De veldtocht van het Belgische leger in 1940, Lummen, 1966.
MAJEWSKI, D., Vergeten monolieten, Mei 1940, De strijd aan de Vooruitgeschoven stelling of Grensstelling, Mol, 2015.
MENSEEREN, O. en MERTENS, K., 'Toen: De belevenissen van de klas 39 bij de 14de compagnie van het 9de linieregiment', Roeselare, 1985, Eigen beheer.
STRAUVEN, P., Tessenderlo in Oorlog, Tessenderlo, 1984, 71-124.
SANNEN, S., PEETERS F. en VER BRUGGEN, M., Oorlogsperikelen in Mol 1940-1945, Mol, 1993.
TAGHON, P., Mei 1940, De 18-daagse veldtocht in woord en beeld, Tielt, 2010.
VAN GEHUCHTEN, F., ‘5.1 De mobilisatie’ en ‘5.2 De Duitse inval’, Veerle, Arm en trots, Tielt, 1997, 528-532.
VAN GEHUCHTEN, F., ‘5.1 De mobilisatie’ en ‘5.2 De Duitse inval’, Vorst, Groot en Klein, 877-1976, Tongerlo-Westerlo, 1995, 455-462.
VAN OPSTAL, W., De Duitse Luchtaanval op het Kamp van Beverlo op 10 mei 1940, Tijdschrift van het museum van het Kamp van Beverlo, juni 2012.
DGHR - HRA-E/N/Arch Evere, Militair personeelsdossier Henricus Schildermans.
De Volksgazet, Dagblad der Belgische Werkliedenpartij, (13 mei 1940).
Le Patriote Illustré, jaargangen 1939 en 1940.
Foto Kamp van Beverlo, Collectie Bram Dierckx.
Foto's Charles Mertens.
Foto's Henricus Schildermans, Familie Schildermans-Mertens.
Gesprekken met Karel Mertens en de Familie Schildermans-Mertens, Mei-Juni 2016.
De Achttiendaagse Veldtocht, (http://18daagseveldtocht.be).
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
Historiek 9de Linieregiment, (www.negendelinie.be/historiek.php).
Augustus 2016
In de maand Augustus staan enkele artefacten in de kijker met betrekking tot de Nieuwe Orde of Vlaamse collaboratie. We tonen enkele zeldzame objecten en documenten die betrekking hebben op de gewezen geüniformeerde jeugdbeweging 'Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen' of kortweg NSJV. Ook in de gemeente Balen was er tijdens de oorlogsperiode (minimaal) een vrouwelijk lid aangesloten bij het NSJV.
1. AVNJ: Ontstaan van de jeugdbeweging
Een eerste Vlaams-nationale jeugdvereniging, het AVNJ, ontstond in het jaar 1935 en was sterk verbonden met het Vlaams Nationaal Verbond of VNV, dat in 1933 werd opgericht. In het jaar 1935 werd door enkele jongeren binnen de structuren van de politieke partij VNV een jeugdorganisatie opgericht. Die jeugdformatie werd het 'Algemeen Verbond der Nationale Jeugd' of kortweg AVNJ genoemd. De bedoeling van het VNV was om één sterke jeugdbeweging uit te bouwen in het Vlaamse landsgedeelte. Onder de vleugels van het AVNJ werd eveneens het maandblad 'Deltakamp' uitgegeven.
In 1937 kwam het tot onvrede tussen de partijleiding van het VNV en de jeugdleiders van het AVNJ. De partijleiding vond dat de jeugdbeweging een antichristelijke tendens en een pro-Nationaalsocialistische koers ging varen. Op initiatief van VNV-leider Staf de Clercq werd Dr. Edgard Lehembre met de opdracht belast om een grondige reorganisatie door te voeren binnen de rangen van het AVNJ. Het AVNJ wilde een Nationale jeugdorganisatie zijn van alle jongeren uit de Zuidelijke Nederlanden en strijden voor de grootheid en de welvaart van de Dietsche Volksgemeenschap. Zowel Jongens als meisjes (pas aanvang 1941) konden toetreden tot de het AVNJ. De jongens kregen de naam 'Dietsche Blauwvoetvendels' mee en de meisjes verenigden zich onder de naam van 'Dietsche Meisjesscharen'. Het centrale bureau vestigde zich in de Wetstraat Nr. 33 in Brussel. Het embleem dat voor de nieuwe jeugdbeweging werd gekozen was de 'Stormvogel' of 'Blauwvoet' en gold destijds als het teken der revolutionaire jeugdbewegingen in de Nederlanden. De Blauwvoet is een klapwiekende stormvogel, een roofvogel zoals de arend, ook wel visarend of zeearend genoemd.
Voor de oorlog werd het AVNJ onderverdeeld in 'Gouwen' volgens de natuurlijke streken: de vijf Vlaamse provincies. Elke Gouw werd onderverdeeld in 'Vendels' die op hun beurt weer onderverdeeld werden in 'Scharen'. Elk Schaar omvatte verschillende 'Ploegen'. Iedere Schaar had zijn schaarwimpel en iedere Vendel had zijn eigen vaandel: een gestileerde Blauwvoet met deltateken in de poten. De indeling van Vendels en Scharen volgde de structuur van de kiesdistricten. Tot aanvang 1941 was de jeugdbeweging enkel toegankelijk voor jongens en onderverdeeld in twee groepen:
- De 'Knapen' waren de jongens van 10 tot 14 jaar.
- De 'Vendeljongens' waren de iets oudere jongens tussen 14 en 18 jaar.
Het uniform bestond uit een grijs hemd met schouderriem en een zwart fluwelen broek alsook een zwarte stropdas. Een rede van VNV-Leider Staf De Clercq in het Koninklijk Circus te Brussel vermeldde dat het AVNJ omstreeks 16 maart 1941 ruim 5.000 leden omvatte. Er werd een kaderschool opgericht in Vilvoorde en twee arbeidskampen in Bonheiden bij Mechelen. De vorming van jeugdleiders op de kaderschool omvatte: lichamelijke opvoeding, muziek, handenarbeid, politieke scholing en film. Alhoewel het AVNJ enige contacten onderhield met de Duitse Hitlerjugend behield de jeugdbeweging zijn volledige zelfstandigheid zowel op politiek- als organisatorisch vlak.
1. AVNJ: Ontstaan van de jeugdbeweging
Een eerste Vlaams-nationale jeugdvereniging, het AVNJ, ontstond in het jaar 1935 en was sterk verbonden met het Vlaams Nationaal Verbond of VNV, dat in 1933 werd opgericht. In het jaar 1935 werd door enkele jongeren binnen de structuren van de politieke partij VNV een jeugdorganisatie opgericht. Die jeugdformatie werd het 'Algemeen Verbond der Nationale Jeugd' of kortweg AVNJ genoemd. De bedoeling van het VNV was om één sterke jeugdbeweging uit te bouwen in het Vlaamse landsgedeelte. Onder de vleugels van het AVNJ werd eveneens het maandblad 'Deltakamp' uitgegeven.
In 1937 kwam het tot onvrede tussen de partijleiding van het VNV en de jeugdleiders van het AVNJ. De partijleiding vond dat de jeugdbeweging een antichristelijke tendens en een pro-Nationaalsocialistische koers ging varen. Op initiatief van VNV-leider Staf de Clercq werd Dr. Edgard Lehembre met de opdracht belast om een grondige reorganisatie door te voeren binnen de rangen van het AVNJ. Het AVNJ wilde een Nationale jeugdorganisatie zijn van alle jongeren uit de Zuidelijke Nederlanden en strijden voor de grootheid en de welvaart van de Dietsche Volksgemeenschap. Zowel Jongens als meisjes (pas aanvang 1941) konden toetreden tot de het AVNJ. De jongens kregen de naam 'Dietsche Blauwvoetvendels' mee en de meisjes verenigden zich onder de naam van 'Dietsche Meisjesscharen'. Het centrale bureau vestigde zich in de Wetstraat Nr. 33 in Brussel. Het embleem dat voor de nieuwe jeugdbeweging werd gekozen was de 'Stormvogel' of 'Blauwvoet' en gold destijds als het teken der revolutionaire jeugdbewegingen in de Nederlanden. De Blauwvoet is een klapwiekende stormvogel, een roofvogel zoals de arend, ook wel visarend of zeearend genoemd.
Voor de oorlog werd het AVNJ onderverdeeld in 'Gouwen' volgens de natuurlijke streken: de vijf Vlaamse provincies. Elke Gouw werd onderverdeeld in 'Vendels' die op hun beurt weer onderverdeeld werden in 'Scharen'. Elk Schaar omvatte verschillende 'Ploegen'. Iedere Schaar had zijn schaarwimpel en iedere Vendel had zijn eigen vaandel: een gestileerde Blauwvoet met deltateken in de poten. De indeling van Vendels en Scharen volgde de structuur van de kiesdistricten. Tot aanvang 1941 was de jeugdbeweging enkel toegankelijk voor jongens en onderverdeeld in twee groepen:
- De 'Knapen' waren de jongens van 10 tot 14 jaar.
- De 'Vendeljongens' waren de iets oudere jongens tussen 14 en 18 jaar.
Het uniform bestond uit een grijs hemd met schouderriem en een zwart fluwelen broek alsook een zwarte stropdas. Een rede van VNV-Leider Staf De Clercq in het Koninklijk Circus te Brussel vermeldde dat het AVNJ omstreeks 16 maart 1941 ruim 5.000 leden omvatte. Er werd een kaderschool opgericht in Vilvoorde en twee arbeidskampen in Bonheiden bij Mechelen. De vorming van jeugdleiders op de kaderschool omvatte: lichamelijke opvoeding, muziek, handenarbeid, politieke scholing en film. Alhoewel het AVNJ enige contacten onderhield met de Duitse Hitlerjugend behield de jeugdbeweging zijn volledige zelfstandigheid zowel op politiek- als organisatorisch vlak.
2. De opkomst van het NSJV
Na lang onderhandelen met het Duitse Militaire Bestuur in België bekwam het VNV wat het al lang beoogde: een grote machtspositie veroveren in het politieke landschap van Vlaanderen. Het VNV werd door de Duitse autoriteiten als eenheidsbeweging erkend op voorwaarde dat ze zich bereid verklaarden om de gangmakers te worden van het Nationaal Socialisme in onze contreien.
Dat precies het VNV de leiding mocht nemen, was geen toeval. De Beweging was immers numeriek de sterkste Vlaams Nationale organisatie. Nadat het VNV een eenheidsbeweging geworden was, sloeg de Beweging ook krachtdadiger de hand aan de uitbouw van een politieke kader. Het Verdinaso en Rex-Vlaanderen, numeriek de minst sterke formaties, besloten op 10 mei 1941 toe te treden tot de eenheidsbeweging. Nadat de eenheidsbeweging in Vlaanderen een feit was, traden ook de jongeren van het Verdinaso, 'Jong Dinaso', en 'Rex Jeugd Vlaanderen' toe tot het AVNJ. Aanvankelijk werd de eenheidsjeugdbeweging niet verontrust en konden de oude structuren blijven bestaan. Alleen werd er begin 1941 toelating gegeven om meisjes op te nemen binnen de structuren van het AVNJ. De meisjes organiseerden zich als de 'Dietsche Meisjesscharen' en de jongens zoals voorheen in de 'Dietsche Blauwvoetvendels'.
Op bevel van de Duitse Hitlerjugend werden alle gezagsdragende jeugdleiders en -leidsters van de Vlaams Nationale jeugdorganisatie in 1941 reeds bijeengeroepen te Potsdam (Duitsland). Daar werd beslist om één enkele jeugdbeweging uit te bouwen die een meer Nationaal Socialistische koers moest varen. Op 8 juli 1941 werd beslist het AVNJ om te dopen tot de 'Nationaale Socialistische Jeugd Vlaanderen' kortweg NSJV.
Na lang onderhandelen met het Duitse Militaire Bestuur in België bekwam het VNV wat het al lang beoogde: een grote machtspositie veroveren in het politieke landschap van Vlaanderen. Het VNV werd door de Duitse autoriteiten als eenheidsbeweging erkend op voorwaarde dat ze zich bereid verklaarden om de gangmakers te worden van het Nationaal Socialisme in onze contreien.
Dat precies het VNV de leiding mocht nemen, was geen toeval. De Beweging was immers numeriek de sterkste Vlaams Nationale organisatie. Nadat het VNV een eenheidsbeweging geworden was, sloeg de Beweging ook krachtdadiger de hand aan de uitbouw van een politieke kader. Het Verdinaso en Rex-Vlaanderen, numeriek de minst sterke formaties, besloten op 10 mei 1941 toe te treden tot de eenheidsbeweging. Nadat de eenheidsbeweging in Vlaanderen een feit was, traden ook de jongeren van het Verdinaso, 'Jong Dinaso', en 'Rex Jeugd Vlaanderen' toe tot het AVNJ. Aanvankelijk werd de eenheidsjeugdbeweging niet verontrust en konden de oude structuren blijven bestaan. Alleen werd er begin 1941 toelating gegeven om meisjes op te nemen binnen de structuren van het AVNJ. De meisjes organiseerden zich als de 'Dietsche Meisjesscharen' en de jongens zoals voorheen in de 'Dietsche Blauwvoetvendels'.
Op bevel van de Duitse Hitlerjugend werden alle gezagsdragende jeugdleiders en -leidsters van de Vlaams Nationale jeugdorganisatie in 1941 reeds bijeengeroepen te Potsdam (Duitsland). Daar werd beslist om één enkele jeugdbeweging uit te bouwen die een meer Nationaal Socialistische koers moest varen. Op 8 juli 1941 werd beslist het AVNJ om te dopen tot de 'Nationaale Socialistische Jeugd Vlaanderen' kortweg NSJV.
3. NSJV - 'Dietsche Blauwvoetvendels'
De structuur van de jongens bleef bijna hetzelfde als bij het AVNJ.
- Knapen: de jongens tussen 10 en 14 jaar. Het uniform van de Knapen bestond uit zwarte laarzen, witte sokken, korte fluwelen broek, groen hemd, oranje stropdas, zwarte koppelriem met schouderriem en het NSJV koppelslot.
- De Vendeljongens kregen aanvankelijk de benaming 'Kerels'. Vanaf februari 1943 werden zij 'Stormers' genoemd naar analogie van de Nationale Jeugdstorm in Nederland. Het waren de jongens tussen 14 en 18 jaar. Het uniform van de Vendeljongens bestond uit zwarte laarzen, witte sokken, korte fluwelen broek, groen hemd, zwarte stropdas, zwarte koppelriem met schouderriem en het NSJV koppelslot.
De leidinggevende kaders droegen andere uniformen: zwarte rijlaarzen, zwarte rijbroek, zwarte vest, groen hemd, oranje das, zwarte koppelriem met schouderriem. De kraag van het vest was omzoomd met een oranje biesje, zwarte kraagspiegels met oranje omboording. De dienstgraadkentekens werden op de schouderpassanten aangebracht en deze van de functie op de kraagspiegels. De kepie had op het middenstuk een eikenblad met de kleuren van het NSJV. Midden in de bovenrand van de kepie een blauwvoet in de ring.
De leden begroetten elkaar met een gestrekte arm (Olympische groet) en de kreet 'Houzee'. Kandidaat leden moesten eerst een proeftijd doormaken alvorens zij lid konden worden van het NSJV. De leden werden verplicht om de volgende eed van trouw af te leggen: “Wij heffen hart en handen. Voor het heil der Nederlanden. En zweren vast de eed. Tot doodsbeproefde trouwe Wilhelmus van Nassauwe. Met U te staan gereed!” Het maandblad van de jeugdvereniging werd de 'Jonge Nationaal Socialist'. Tijdens het hoogtepunt van de werking in 1942 telden de 'Dietsche Blauwvoetvendels' ongeveer 8.000 actieve leden.
De structuur van de jongens bleef bijna hetzelfde als bij het AVNJ.
- Knapen: de jongens tussen 10 en 14 jaar. Het uniform van de Knapen bestond uit zwarte laarzen, witte sokken, korte fluwelen broek, groen hemd, oranje stropdas, zwarte koppelriem met schouderriem en het NSJV koppelslot.
- De Vendeljongens kregen aanvankelijk de benaming 'Kerels'. Vanaf februari 1943 werden zij 'Stormers' genoemd naar analogie van de Nationale Jeugdstorm in Nederland. Het waren de jongens tussen 14 en 18 jaar. Het uniform van de Vendeljongens bestond uit zwarte laarzen, witte sokken, korte fluwelen broek, groen hemd, zwarte stropdas, zwarte koppelriem met schouderriem en het NSJV koppelslot.
De leidinggevende kaders droegen andere uniformen: zwarte rijlaarzen, zwarte rijbroek, zwarte vest, groen hemd, oranje das, zwarte koppelriem met schouderriem. De kraag van het vest was omzoomd met een oranje biesje, zwarte kraagspiegels met oranje omboording. De dienstgraadkentekens werden op de schouderpassanten aangebracht en deze van de functie op de kraagspiegels. De kepie had op het middenstuk een eikenblad met de kleuren van het NSJV. Midden in de bovenrand van de kepie een blauwvoet in de ring.
De leden begroetten elkaar met een gestrekte arm (Olympische groet) en de kreet 'Houzee'. Kandidaat leden moesten eerst een proeftijd doormaken alvorens zij lid konden worden van het NSJV. De leden werden verplicht om de volgende eed van trouw af te leggen: “Wij heffen hart en handen. Voor het heil der Nederlanden. En zweren vast de eed. Tot doodsbeproefde trouwe Wilhelmus van Nassauwe. Met U te staan gereed!” Het maandblad van de jeugdvereniging werd de 'Jonge Nationaal Socialist'. Tijdens het hoogtepunt van de werking in 1942 telden de 'Dietsche Blauwvoetvendels' ongeveer 8.000 actieve leden.
3.1 Cultuur
De leiding van het NSJV vond dat culturele leven van de jonge mensen in handen moest genomen worden door de jeugdorganisatie. Daarom werden er verschillende departementen opgericht om de jeugd te sensibiliseren op cultureel vlak:
- Departement Muziek: Deze afdeling had als taak jeugdmuziekscholen op te richten. Zij zorgde voor de muzikale opvoeding alsook maakte ze propaganda voor speelgemeenschappen, koren en fanfares.
- Departement Toneel: Vorming van toneelkrachten, verzorgen van toneelbezoeken en schouwburgen speciaal aangepast voor de jeugd.
- Departement Literatuur: Het lezen bevorderen, talenten helpen en terug gaan naar een gezonde basis.
- Departement Beeldende Kunst: Vruchtbaar contact met elkaar en met de ouderen, die kunnen wijzen op de eeuwige constanten onzer kunst.
- Departement Poppenspel: Vooral van primair belang bij de Knapen, lust opwekken voor toneel en het streven naar opvoeringen met opvoedende inslag.
De leiding van het NSJV vond dat culturele leven van de jonge mensen in handen moest genomen worden door de jeugdorganisatie. Daarom werden er verschillende departementen opgericht om de jeugd te sensibiliseren op cultureel vlak:
- Departement Muziek: Deze afdeling had als taak jeugdmuziekscholen op te richten. Zij zorgde voor de muzikale opvoeding alsook maakte ze propaganda voor speelgemeenschappen, koren en fanfares.
- Departement Toneel: Vorming van toneelkrachten, verzorgen van toneelbezoeken en schouwburgen speciaal aangepast voor de jeugd.
- Departement Literatuur: Het lezen bevorderen, talenten helpen en terug gaan naar een gezonde basis.
- Departement Beeldende Kunst: Vruchtbaar contact met elkaar en met de ouderen, die kunnen wijzen op de eeuwige constanten onzer kunst.
- Departement Poppenspel: Vooral van primair belang bij de Knapen, lust opwekken voor toneel en het streven naar opvoeringen met opvoedende inslag.
3.2 Lichaamsbeweging
Niet alleen culturele ontwikkeling maar ook sport, troepdienst en velddienst behoorde tot het takenpakket van de Dietsche Blauwvoetvendels. Lichaamsbeweging was een standaard begrip voor de jongens in de jeugdbeweging. Zo werd er onder meer getraind in hardlopen: 50 meter in 12 seconden voor de knapen en 100 meter in 16,4 seconden voor de Stormers. Ook werd er onderricht gegeven in verspringen: 2,50 meter voor Knapen en 3,75 meter voor Stormers. Ook turnen en gymnastiek stonden bovenaan het lijstje.
3.3 NSJV – sportevenementen
- Juli 1942: Atletiekfeest der NSJV te Gent.
- 7 februari 1942: Jeugdsportfeest te Gent.
- Juni 1943: Sportfeest der zomerzonnewende in het Dudenpark te Brussel.
- 1943: Jeugdolympiade te Milaan.
- 29 augustus 1943: Nationale atletiekkampioenschappen der NSJV te Mechelen.
- 5 september 1943: Nationale zwemkampioenschappen te Antwerpen.
- 15 augustus 1944: Week der Dietsche Jeugd.
Niet alleen culturele ontwikkeling maar ook sport, troepdienst en velddienst behoorde tot het takenpakket van de Dietsche Blauwvoetvendels. Lichaamsbeweging was een standaard begrip voor de jongens in de jeugdbeweging. Zo werd er onder meer getraind in hardlopen: 50 meter in 12 seconden voor de knapen en 100 meter in 16,4 seconden voor de Stormers. Ook werd er onderricht gegeven in verspringen: 2,50 meter voor Knapen en 3,75 meter voor Stormers. Ook turnen en gymnastiek stonden bovenaan het lijstje.
3.3 NSJV – sportevenementen
- Juli 1942: Atletiekfeest der NSJV te Gent.
- 7 februari 1942: Jeugdsportfeest te Gent.
- Juni 1943: Sportfeest der zomerzonnewende in het Dudenpark te Brussel.
- 1943: Jeugdolympiade te Milaan.
- 29 augustus 1943: Nationale atletiekkampioenschappen der NSJV te Mechelen.
- 5 september 1943: Nationale zwemkampioenschappen te Antwerpen.
- 15 augustus 1944: Week der Dietsche Jeugd.
3.4 Kampen
Traditioneel gaat elke jeugdbeweging wel eens op kamp. Dat was bij het NSJV niet anders. Alleen werd er binnen het NSJV veel aandacht besteed aan troepdienst, sport, velddienst en zang. Ook vertrokken er enkele jongeren binnen het kader van het NSJV naar de 'Weersportkampen' in Duitsland en Oostenrijk. De jongeren die destijds mee op kamp gingen moesten in het bezit zijn van een geneeskundige kaart, ingevuld door de kampdokter of huisarts, met de vermelding of ze al dan niet leden aan lichamelijke kwalen.
Traditioneel gaat elke jeugdbeweging wel eens op kamp. Dat was bij het NSJV niet anders. Alleen werd er binnen het NSJV veel aandacht besteed aan troepdienst, sport, velddienst en zang. Ook vertrokken er enkele jongeren binnen het kader van het NSJV naar de 'Weersportkampen' in Duitsland en Oostenrijk. De jongeren die destijds mee op kamp gingen moesten in het bezit zijn van een geneeskundige kaart, ingevuld door de kampdokter of huisarts, met de vermelding of ze al dan niet leden aan lichamelijke kwalen.
In de schoot van het NSJV werden er nog twee nevenorganisaties opgericht die ondanks de controle van de jeugdbeweging een meer militair karakter aannamen: de 'Dietsche Marinejeugd' en het 'Nationaal Socialistisch Jongvliegerkoprs'.
3.5 Dietsche Marinejeugd
De 'Dietsche Marinejeugd' werd op het einde van 1942 opgericht om de Vlaamse jeugd vertrouwd maken met het marineleven. Er werd vooral onderricht gegeven in roeien en seingeven.
Op dit moment is er nog zeer weinig geweten over deze organisatie daar het aantal leden niet meer dan 200 Vlaamse jongens bedroeg. De belangrijkste 'Scharen' ontstonden dicht bij het zeewater: Brugge, Oostende, Blankenberge, Antwerpen en Gent.
De Leden droegen het uniform van de 'Landvendels' maar met ankers op de schouderstukken. Aan boord van het schip droegen zij: een muts van de landvendels of een mariniersmuts. Dat hoofddeksel was rond en donkerblauw en op het lint werden in gouden letters de afkorting 'DBV' (Dietsche Blauwvoetveldels) en de naam van de gouw aangebracht. Vooraan op de mariniersmuts werd het organisatiekenteken gedragen. De blouse was blauw van kleur en werd nauwsluitend om het lichaam gedragen en in de broek gestopt. De broek was lang en blauw, de typische marinevorm. Het koppelslot was hetzelfde als bij de landvendels.
Enkele belangrijke data voor de Dietsche Marinejeugd:
- Oktober 1943: Bezoek aan Oostende, rondvaart op de Brugse kanalen met boot van de DBV marine.
- 4 en 5 december 1943: Marinekaderdag te Gent.
3.5 Dietsche Marinejeugd
De 'Dietsche Marinejeugd' werd op het einde van 1942 opgericht om de Vlaamse jeugd vertrouwd maken met het marineleven. Er werd vooral onderricht gegeven in roeien en seingeven.
Op dit moment is er nog zeer weinig geweten over deze organisatie daar het aantal leden niet meer dan 200 Vlaamse jongens bedroeg. De belangrijkste 'Scharen' ontstonden dicht bij het zeewater: Brugge, Oostende, Blankenberge, Antwerpen en Gent.
De Leden droegen het uniform van de 'Landvendels' maar met ankers op de schouderstukken. Aan boord van het schip droegen zij: een muts van de landvendels of een mariniersmuts. Dat hoofddeksel was rond en donkerblauw en op het lint werden in gouden letters de afkorting 'DBV' (Dietsche Blauwvoetveldels) en de naam van de gouw aangebracht. Vooraan op de mariniersmuts werd het organisatiekenteken gedragen. De blouse was blauw van kleur en werd nauwsluitend om het lichaam gedragen en in de broek gestopt. De broek was lang en blauw, de typische marinevorm. Het koppelslot was hetzelfde als bij de landvendels.
Enkele belangrijke data voor de Dietsche Marinejeugd:
- Oktober 1943: Bezoek aan Oostende, rondvaart op de Brugse kanalen met boot van de DBV marine.
- 4 en 5 december 1943: Marinekaderdag te Gent.
3.6 Nationaal Socialistisch Jongvliegerkorps
Het 'Nationaal Socialistisch Jongvliegerkorps' werd begin 1942 opgericht in de schoot van het NSJV. Het hoofdstreven van de organisatie was jongeren te trainen in de bekwaamheid van het zweefvliegen. Tijdens de oorlogsjaren was die sporttak door het Duitse militair bestuur onmogelijk gemaakt en hielden de jongeren zich bezig met modelvliegsport, het bouwen van modelvliegtuigen, het aanleren van seingeven en luchtvaartvorming. De organisatie richtte scholingskampen in, tentoonstellingen over de zelf ontworpen modelvliegtuigen alsook filmavonden over de luchtvaart. De leden droegen het uniform van de Landvendels.
Enkele belangrijke data voor het Nationaal Socialistisch Jongvliegerkorps:
- 22 en 23 januari 1944: Opleidingsweekend te Antwerpen. Na de opleiding werden er proeven afgenomen van de deelnemers in modelbouwsport, luchtvaartvorming en seingeving. Door het afleggen van die proeven konden de deelnemers het vaardigheidskenteken bekomen.
Het 'Nationaal Socialistisch Jongvliegerkorps' werd begin 1942 opgericht in de schoot van het NSJV. Het hoofdstreven van de organisatie was jongeren te trainen in de bekwaamheid van het zweefvliegen. Tijdens de oorlogsjaren was die sporttak door het Duitse militair bestuur onmogelijk gemaakt en hielden de jongeren zich bezig met modelvliegsport, het bouwen van modelvliegtuigen, het aanleren van seingeven en luchtvaartvorming. De organisatie richtte scholingskampen in, tentoonstellingen over de zelf ontworpen modelvliegtuigen alsook filmavonden over de luchtvaart. De leden droegen het uniform van de Landvendels.
Enkele belangrijke data voor het Nationaal Socialistisch Jongvliegerkorps:
- 22 en 23 januari 1944: Opleidingsweekend te Antwerpen. Na de opleiding werden er proeven afgenomen van de deelnemers in modelbouwsport, luchtvaartvorming en seingeving. Door het afleggen van die proeven konden de deelnemers het vaardigheidskenteken bekomen.
4. NSJV - 'Dietsche Meisjesscharen'
De 'Dietsche Meisjesscharen' (DMS), als vrouwelijke jeugdvereniging, werden reeds vroeg in de oorlog, op 16 december 1940, gesticht. Zij ontstonden als jeugdgroepering binnen de Vlaams Nationale Vrouwen Vereniging ofwel VNVV (de vrouwelijke afdeling binnen het kader van het VNV).
Mevrouw Marechal, algemeen leidster van het VNVV, stelde Jetje Claessens aan als leidster van de DMS. Op 11 juli 1941, bij de stichting van het NSJV, werd de DMS onmiddellijk en volledig ingeschakeld als vrouwelijke jeugd. Alhoewel de vrouwelijke tak ook politiek ingesteld was en de richtlijnen van het algemeen kader van het NSJV volgden, domineerden toch de vrouwelijke aangelegenheden in hun doel en opdracht. De opgaven van de meisjes bestonden onder andere uit: knutselen, volksdansen, poppenspel, naai- en herstelonderricht, sport en spel, zang, voordracht en toneel. Buiten dat alles waren er voor de meisjes ook activiteiten zoals velddienst voorzien: kompas lezen, kaartlezen en de fauna en de flora van onze landstreken leren kennen.
Op het vlak van structuur en opdeling volgden zij dezelfde lijn als de jongens op basis van de kiesdistricten. Naargelang de ouderdom van de meisjes werden zij ingedeeld in drie groepen:
- 'Kerlinnekens': Meisjes van 10 tot 14 jaar.
- 'Stormsters': Meisjes van 14 tot 18 jaar.
- 'Adel en schoonheid': meisjes van 18 tot 20 jaar.
Het uniform van de meisjes bestond uit: zwarte lage schoenen, donkerblauwe rok zonder plooien, witte of beige sportkousen, witte of beige blouse, oranje tipdas met dasring voor de 'Kerlinnekes', zwarte tipdas met dasring voor de 'Stormsters', donkerblauwe tipdas met dasring voor 'Adel en Schoonheid' en een gordel met gesp.
De leidsters van de beweging droegen hetzelfde uniform alleen droegen zij een leidersspeld op de blouse. De dames werden op het hart gedrukt dat hun verschijning sober en stijlvol moest zijn wanneer zij het uniform droegen. Ook de meisjes moesten een eed van trouw afleggen alvorens aanvaard te worden bij de Dietsche Meisjesscharen. De eed luidde als volgt: “Ik zweer trouw aan het Dietsche volk en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Keure en de Leiding”.
Bij de meisjes die toetraden tot de DMS werd er fel op aangedrongen dat ieder meisje oorlogsmeter werd van een Vlaams Legioen- of Waffen-SS man. In het kader van het meterschap werden er regelmatig brieven uitgewisseld en, als de omstandigheden dat toelieten, werden er pakjes opgestuurd met rookgerief of eetwaren. Om de meterschappen vorm te geven was er een ruime samenwerking voorzien met het VOJO-Comiteit. Tijdens het hoogtepunt van de organisatie in 1943 telden de 'Dietsche Meisjesscharen' ongeveer 6.000 leden.
De 'Dietsche Meisjesscharen' (DMS), als vrouwelijke jeugdvereniging, werden reeds vroeg in de oorlog, op 16 december 1940, gesticht. Zij ontstonden als jeugdgroepering binnen de Vlaams Nationale Vrouwen Vereniging ofwel VNVV (de vrouwelijke afdeling binnen het kader van het VNV).
Mevrouw Marechal, algemeen leidster van het VNVV, stelde Jetje Claessens aan als leidster van de DMS. Op 11 juli 1941, bij de stichting van het NSJV, werd de DMS onmiddellijk en volledig ingeschakeld als vrouwelijke jeugd. Alhoewel de vrouwelijke tak ook politiek ingesteld was en de richtlijnen van het algemeen kader van het NSJV volgden, domineerden toch de vrouwelijke aangelegenheden in hun doel en opdracht. De opgaven van de meisjes bestonden onder andere uit: knutselen, volksdansen, poppenspel, naai- en herstelonderricht, sport en spel, zang, voordracht en toneel. Buiten dat alles waren er voor de meisjes ook activiteiten zoals velddienst voorzien: kompas lezen, kaartlezen en de fauna en de flora van onze landstreken leren kennen.
Op het vlak van structuur en opdeling volgden zij dezelfde lijn als de jongens op basis van de kiesdistricten. Naargelang de ouderdom van de meisjes werden zij ingedeeld in drie groepen:
- 'Kerlinnekens': Meisjes van 10 tot 14 jaar.
- 'Stormsters': Meisjes van 14 tot 18 jaar.
- 'Adel en schoonheid': meisjes van 18 tot 20 jaar.
Het uniform van de meisjes bestond uit: zwarte lage schoenen, donkerblauwe rok zonder plooien, witte of beige sportkousen, witte of beige blouse, oranje tipdas met dasring voor de 'Kerlinnekes', zwarte tipdas met dasring voor de 'Stormsters', donkerblauwe tipdas met dasring voor 'Adel en Schoonheid' en een gordel met gesp.
De leidsters van de beweging droegen hetzelfde uniform alleen droegen zij een leidersspeld op de blouse. De dames werden op het hart gedrukt dat hun verschijning sober en stijlvol moest zijn wanneer zij het uniform droegen. Ook de meisjes moesten een eed van trouw afleggen alvorens aanvaard te worden bij de Dietsche Meisjesscharen. De eed luidde als volgt: “Ik zweer trouw aan het Dietsche volk en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Keure en de Leiding”.
Bij de meisjes die toetraden tot de DMS werd er fel op aangedrongen dat ieder meisje oorlogsmeter werd van een Vlaams Legioen- of Waffen-SS man. In het kader van het meterschap werden er regelmatig brieven uitgewisseld en, als de omstandigheden dat toelieten, werden er pakjes opgestuurd met rookgerief of eetwaren. Om de meterschappen vorm te geven was er een ruime samenwerking voorzien met het VOJO-Comiteit. Tijdens het hoogtepunt van de organisatie in 1943 telden de 'Dietsche Meisjesscharen' ongeveer 6.000 leden.
5. Concurrentie en naamsverandering van het NSJV
Mede door toedoen van de tandem 'Algemene SS-Vlaanderen' – 'De Vlag', gaf het Duitse Militaire Bestuur in Belgie zijn fiat voor de oprichting van de 'Hitlerjeugd Vlaanderen'. Die gebeurtenis deed voor het VNV, en zijn jeugdbeweging, de deur dicht. Vanaf het ogenblik dat er in Vlaanderen twee Nationaal Socialistische jeugdverenigingen actief werden, veranderde het NSJV van naam. De naam NSJV verdween en werd vervangen door 'Dietsche Blauwvoetveldels' (DBV) en 'Dietsche Meisjesscharen' (DMS). Het maandblad van het NSJV 'De Jonge Nationaalsocialist' werd omgedoopt tot 'Blauwvoet', waarvan het eerste nummer reeds in januari 1944 verscheen. De leuze van de jeugdbeweging bleef "Dietsland en Orde" en van een koerswijziging viel nauwelijks wat te bespeuren. De jeugdbeweging bleef actief tot in september 1944 en vormde tot dan de tegenpool van de 'Hitlerjeugd Vlaanderen'.
Mede door toedoen van de tandem 'Algemene SS-Vlaanderen' – 'De Vlag', gaf het Duitse Militaire Bestuur in Belgie zijn fiat voor de oprichting van de 'Hitlerjeugd Vlaanderen'. Die gebeurtenis deed voor het VNV, en zijn jeugdbeweging, de deur dicht. Vanaf het ogenblik dat er in Vlaanderen twee Nationaal Socialistische jeugdverenigingen actief werden, veranderde het NSJV van naam. De naam NSJV verdween en werd vervangen door 'Dietsche Blauwvoetveldels' (DBV) en 'Dietsche Meisjesscharen' (DMS). Het maandblad van het NSJV 'De Jonge Nationaalsocialist' werd omgedoopt tot 'Blauwvoet', waarvan het eerste nummer reeds in januari 1944 verscheen. De leuze van de jeugdbeweging bleef "Dietsland en Orde" en van een koerswijziging viel nauwelijks wat te bespeuren. De jeugdbeweging bleef actief tot in september 1944 en vormde tot dan de tegenpool van de 'Hitlerjeugd Vlaanderen'.
Bronnen
VINCKX, J., Vlaanderen in uniform deel 3, 1981, 166-333.
Periodieke Tijdschriften en publicaties, Collectie Tom Vanleeuwen.
VINCKX, J., Vlaanderen in uniform deel 3, 1981, 166-333.
Periodieke Tijdschriften en publicaties, Collectie Tom Vanleeuwen.
September 2016
De maand september is voor Balen en Olmen ook wel bekend als de Bevrijdingsmaand. Om die reden staan deze maand enkele objecten van de Belgische bevrijdingstroepen in de kijker. De 1st Belgian Independant Brigade, beter bekend als ‘Brigade Piron', speelde een belangrijke rol tijdens de gevechten rondom Balen in september 1944. De Belgische troepen vallen in het bijzonder te linken aan de bevrijding van de gemeente Balen.
1. De Brigade Piron en de bevrijding van onze streek
In januari 1943 werd in het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijke Belgische groepering opgericht bestaande uit oorlogsvrijwilligers die na de Belgische capitulatie in 1940, samen met de toenmalige Belgische regering, over het kanaal waren getrokken. Op 27 juli 1944 werd de Belgische groepering omgevormd tot een onafhankelijke Brigade, de 1st Belgian Independant Brigade ofwel Brigade Piron. Die laatste naam verwees naar de aanvoerder van de Belgische Brigade, namelijk Kolonel Jean-Baptiste Piron (1896-1974).
1. De Brigade Piron en de bevrijding van onze streek
In januari 1943 werd in het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijke Belgische groepering opgericht bestaande uit oorlogsvrijwilligers die na de Belgische capitulatie in 1940, samen met de toenmalige Belgische regering, over het kanaal waren getrokken. Op 27 juli 1944 werd de Belgische groepering omgevormd tot een onafhankelijke Brigade, de 1st Belgian Independant Brigade ofwel Brigade Piron. Die laatste naam verwees naar de aanvoerder van de Belgische Brigade, namelijk Kolonel Jean-Baptiste Piron (1896-1974).
De Brigade zag voor het eerst actie tijdens de zomer van 1944 in Frankrijk – Normandië. Daar gingen de Belgische troepen op 8 augustus 1944 aan land. Vervolgens rukten zij aan de zijde van de geallieerde legers op tot aan de Belgische landsgrens. Op 2 september 1944 kreeg de Brigade orders om de Franse stad Arras in te nemen en zich bij de troepen van de Engelse Guards Armoured Division te voegen. Op 4 september 1944 trok de Belgische Brigade, samen met de Guards, Brussel binnen.
Op 11 september 1944 verliet de Brigade de Belgische hoofdstad met als doel de omgeving van Leopoldsburg in te nemen. In de vroege namiddag van die bewuste dag werd het Albertkanaal in Beringen reeds overgestoken. Het Pantsereskadron (Armoured Squadron) van de Belgische Brigade verkende vervolgens de wegen ten noorden van Leopoldsburg in de richting van Balen (Troop 3 van het pantsereskadron) en Kerkhoven (Troop 4 van het pantsereskadron). Het 3de Peloton van de Brigade Piron kreeg eveneens de opdracht om vanuit Leopoldsburg op te rukken naar Balen maar stuitte al snel op hevige Duitse weerstand aan de steenweg van Leopoldsburg naar Balen.
In de namiddag van 11 september 1944 kwam Troop 3 tegenover hevig Duits mitrailleurvuur te staan. Bij die confrontatie werd een Belgische pantserwagen uitgeschakeld door twee Duitse FLAK-kanonnen (88 mm) die stonden opgesteld aan de grens Balen-Leopoldsburg. Het voertuig met bijnaam ‘Dure à cuire’ van wagencommandant Marcel Bihay kreeg omstreeks 17.30u een voltreffer. De chauffeur en kanonnier kwamen daarbij om het leven. De wagencommandant werd zwaargewond uit het voertuig gehaald. Een monument in de nabijheid van de gemeentegrenzen Balen-Leopoldsburg herinnert vandaag nog steeds aan dat incident.
Op 11 september 1944 verliet de Brigade de Belgische hoofdstad met als doel de omgeving van Leopoldsburg in te nemen. In de vroege namiddag van die bewuste dag werd het Albertkanaal in Beringen reeds overgestoken. Het Pantsereskadron (Armoured Squadron) van de Belgische Brigade verkende vervolgens de wegen ten noorden van Leopoldsburg in de richting van Balen (Troop 3 van het pantsereskadron) en Kerkhoven (Troop 4 van het pantsereskadron). Het 3de Peloton van de Brigade Piron kreeg eveneens de opdracht om vanuit Leopoldsburg op te rukken naar Balen maar stuitte al snel op hevige Duitse weerstand aan de steenweg van Leopoldsburg naar Balen.
In de namiddag van 11 september 1944 kwam Troop 3 tegenover hevig Duits mitrailleurvuur te staan. Bij die confrontatie werd een Belgische pantserwagen uitgeschakeld door twee Duitse FLAK-kanonnen (88 mm) die stonden opgesteld aan de grens Balen-Leopoldsburg. Het voertuig met bijnaam ‘Dure à cuire’ van wagencommandant Marcel Bihay kreeg omstreeks 17.30u een voltreffer. De chauffeur en kanonnier kwamen daarbij om het leven. De wagencommandant werd zwaargewond uit het voertuig gehaald. Een monument in de nabijheid van de gemeentegrenzen Balen-Leopoldsburg herinnert vandaag nog steeds aan dat incident.
Bij de verkenningen en gevechten van 11 en 12 september 1944 lieten uiteindelijk vijf Belgische militairen het leven:
- Soldaat Benoot Marcel – 11-09-1944 – Pantsereskadron – Bestuurder van de pantserwagen die op de steenweg naar Balen werd uitgeschakeld.
- 1e Soldaat Simoen Lucien – 11-09-1944 – Pantsereskadron – Kanonnier en radio-operator van de pantserwagen die op de steenweg naar Balen werd uitgeschakeld.
- Soldaat Van Oppens Jozef – 11-09-1944 – 3de Eenheid – Omgekomen gedurende bombardement van zijn stelling.
- Sergeant Goetz Louis – 12-09-1944 – 3de Eenheid – Omgekomen tijdens een patrouille.
- Soldaat Martin Carlos – 12-09-1944 – 1ste Eenheid – Omgekomen tijdens gevechten.
Op 12 en 13 september 1944 stelden de Belgische troepen zich defensief op. De posities, zoals ingenomen op 11 september, wijzigden nauwelijks. Hoewel de zwaartepunten van de strijd in Geel en Hechtel lagen, bleven de Duitse troepen in Olmen en Balen hardnekkig weerstand bieden tegen de geallieerde opmars en dat tot in de vooravond van 13 september 1944. Het centrum van de toenmalige gemeente Olmen werd die avond reeds bevrijd door troepen van de 50th Northumbrian Division, met name door soldaten van het 1st Dorsetshire Regiment en het 2nd Devonshire Regiment, die vanuit Oostham en Kwaadmechelen doortrokken naar het noorden. De hoofdwegen naar Balen werden die dag ook al vluchtig verkend. De Duitsers stonden effectief met de rug tegen het Kempisch Kanaal en dreigden ingesloten te raken. Om een omsingeling te verhinderen, werd de enclave tussen de twee uitvalspoorten Geel en Hechtel in de nacht van 13 op 14 september in allerijl verlaten door de Duitsers. De invalswegen naar onze gemeente kwamen op die manier volledig open te liggen voor de geallieerden.
In de vroege ochtend (01.25u) van 14 september 1944 trok de Belgische Brigade verder in de richting van Balen-Schoor, waar de 1ste Gemotoriseerde Eenheid nog een Duitse soldaat krijgsgevangen nam. Na enkele aanvalspogingen in de richting van Balen-Centrum werd de Brigade aanvankelijk tot stilstand gebracht door mijnen nabij Schoor. Na dat eerste oponthoud trok de eenheid vervolgens door Schoor en Balen-Centrum in de richting van de Maat in Mol om een verkenningsopdracht uit te voeren. Op 14 september 1944 zond ook het 2nd Devonshire Regiment (50th Northumbrian Division) opnieuw patrouilles uit vanuit Olmen. Ditmaal trokken de Engelse universal carriers ofwel bren carriers (verkenningsvoertuigen) tot in Balen-Centrum alwaar de bevrijders feestelijk werden onthaald. Balen was bevrijd!
Tussen 14 en 16 september 1944 viel de strijd in en rond Balen min of meer stil en bereidden de aanwezige troepen zich voor op de intocht van Nederland en Operation Market Garden. Door de vooruitgeschoven troepen van Troop 1 (Pantsereskadron) werd op 16 september 1944 wel nog hevig strijd geleverd bij De Maat in Mol. Die dag lanceerden de Duitsers een tegenaanval nabij het kanaal (aan de huidige Baileybrug), waarbij de Belgische troepen heel wat moeite hadden om zich te ontzetten.
Op 17 september 1944 werd de Belgische Brigade overgeheveld naar het VIIIste Korps en een dag later volgde het bevel om op te rukken naar de Maas. De Belgische Brigade bezette vervolgens de streek tussen Peer en Bree, om eind september 1944 verder te trekken in de richting van Nederland en Duitsland.
2. Balen bevrijd! Soldaten van de Brigade Piron in het Centrum van Balen
Naar aanleiding van de tentoonstelling 'Balen tijdens de Tweede Wereldoorlog' in september 2014 kregen wij een bericht van mevrouw Josephine Hinsch. In de promotiecampagne van de expo werd namelijk een periodieke foto gebruikt, genomen in Balen tijdens de Bevrijdingsdagen van september 1944.
- Soldaat Benoot Marcel – 11-09-1944 – Pantsereskadron – Bestuurder van de pantserwagen die op de steenweg naar Balen werd uitgeschakeld.
- 1e Soldaat Simoen Lucien – 11-09-1944 – Pantsereskadron – Kanonnier en radio-operator van de pantserwagen die op de steenweg naar Balen werd uitgeschakeld.
- Soldaat Van Oppens Jozef – 11-09-1944 – 3de Eenheid – Omgekomen gedurende bombardement van zijn stelling.
- Sergeant Goetz Louis – 12-09-1944 – 3de Eenheid – Omgekomen tijdens een patrouille.
- Soldaat Martin Carlos – 12-09-1944 – 1ste Eenheid – Omgekomen tijdens gevechten.
Op 12 en 13 september 1944 stelden de Belgische troepen zich defensief op. De posities, zoals ingenomen op 11 september, wijzigden nauwelijks. Hoewel de zwaartepunten van de strijd in Geel en Hechtel lagen, bleven de Duitse troepen in Olmen en Balen hardnekkig weerstand bieden tegen de geallieerde opmars en dat tot in de vooravond van 13 september 1944. Het centrum van de toenmalige gemeente Olmen werd die avond reeds bevrijd door troepen van de 50th Northumbrian Division, met name door soldaten van het 1st Dorsetshire Regiment en het 2nd Devonshire Regiment, die vanuit Oostham en Kwaadmechelen doortrokken naar het noorden. De hoofdwegen naar Balen werden die dag ook al vluchtig verkend. De Duitsers stonden effectief met de rug tegen het Kempisch Kanaal en dreigden ingesloten te raken. Om een omsingeling te verhinderen, werd de enclave tussen de twee uitvalspoorten Geel en Hechtel in de nacht van 13 op 14 september in allerijl verlaten door de Duitsers. De invalswegen naar onze gemeente kwamen op die manier volledig open te liggen voor de geallieerden.
In de vroege ochtend (01.25u) van 14 september 1944 trok de Belgische Brigade verder in de richting van Balen-Schoor, waar de 1ste Gemotoriseerde Eenheid nog een Duitse soldaat krijgsgevangen nam. Na enkele aanvalspogingen in de richting van Balen-Centrum werd de Brigade aanvankelijk tot stilstand gebracht door mijnen nabij Schoor. Na dat eerste oponthoud trok de eenheid vervolgens door Schoor en Balen-Centrum in de richting van de Maat in Mol om een verkenningsopdracht uit te voeren. Op 14 september 1944 zond ook het 2nd Devonshire Regiment (50th Northumbrian Division) opnieuw patrouilles uit vanuit Olmen. Ditmaal trokken de Engelse universal carriers ofwel bren carriers (verkenningsvoertuigen) tot in Balen-Centrum alwaar de bevrijders feestelijk werden onthaald. Balen was bevrijd!
Tussen 14 en 16 september 1944 viel de strijd in en rond Balen min of meer stil en bereidden de aanwezige troepen zich voor op de intocht van Nederland en Operation Market Garden. Door de vooruitgeschoven troepen van Troop 1 (Pantsereskadron) werd op 16 september 1944 wel nog hevig strijd geleverd bij De Maat in Mol. Die dag lanceerden de Duitsers een tegenaanval nabij het kanaal (aan de huidige Baileybrug), waarbij de Belgische troepen heel wat moeite hadden om zich te ontzetten.
Op 17 september 1944 werd de Belgische Brigade overgeheveld naar het VIIIste Korps en een dag later volgde het bevel om op te rukken naar de Maas. De Belgische Brigade bezette vervolgens de streek tussen Peer en Bree, om eind september 1944 verder te trekken in de richting van Nederland en Duitsland.
2. Balen bevrijd! Soldaten van de Brigade Piron in het Centrum van Balen
Naar aanleiding van de tentoonstelling 'Balen tijdens de Tweede Wereldoorlog' in september 2014 kregen wij een bericht van mevrouw Josephine Hinsch. In de promotiecampagne van de expo werd namelijk een periodieke foto gebruikt, genomen in Balen tijdens de Bevrijdingsdagen van september 1944.
Een notitie op de achterzijde maakt duidelijk dat de foto werd genomen in de Zandstraat in Balen, meer bepaald tegen de gevel van toenmalig handelaar Stijn Block-Mariën. De achtergrond en context van het tijdsdocument waren tot op heden echter nauwelijks bekend. Maar al te graag werd dan ook ingegaan op het voorstel van Josephine om eens te komen luisteren naar wat zij te vertellen had over 'haar' foto. Josephine Hinsch werd geboren op 28 augustus 1925 in Balen en woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Zandstraat nr. 61 in Balen-Centrum. Die periode werd voor haar gekenmerkt door zowel droefheid als vreugde. In 1942 overleed haar vader, Frans Victor Hinsch. Samen met 22 andere arbeiders van de P.R.B. ofwel ‘de Poeier’ liet hij op 3 december 1942 het leven bij een zeer zware ontploffing in de dynamietfabriek
Ondanks het feit dat de oorlog diepe wonden sloeg in het gezin van Josephine, kan zij thans toch zeer gepassioneerd vertellen over de bezettingsjaren en vooral over de Bevrijdingsdagen. Zo was zij op een septemberdag in het jaar 1944 de fotografe en ‘maker’ van een uniek Balens tijdsdocument.
Als ooggetuige van die gebeurtenis laten we Josephine hierna graag zelf aan het woord.
“De foto is genomen tegen de zijgevel van Stijn Block. Het huis van de familie Block-Mariën was gelegen aan de hoek van de Kerkstraat met de Zandstraat. Ik herkende de foto direct en weet nog goed dat ik hem getrokken heb. Balen was toen al een paar dagen bevrijd. Ik denk een dag of twee, drie. De mannen op de foto waren Belgen, ingelijfd in Engeland. Het waren soldaten van de ‘Brigade Piron’.
De Belgische soldaten op de foto kwamen langs het Albertkanaal in Beringen naar Leopoldsburg en Immert. Zij lagen in een ‘canadabos’ vlak bij het huis van de gezusters Gypen. Of het nu op Balens grondgebied of in Leopoldsburg was, daar moet ik voor liegen. Het is daar net op de grens.
De zes mannen zijn te voet naar Balen gekomen. En ja, hoe gaat dat… Wij (Josephine en zuster Jeanne) waren jong en zijn dan maar met die jongens ‘op zwier’ gegaan. Het eerste wat zij deden, was klagen over de Engelsen. Daar konden zij niks goed over kwijt. De mannen hadden nog niks vers kunnen eten sinds ze in Engeland vertrokken waren en via Frankrijk naar België waren gekomen. Niks vers! Alles uit dozen! De mannen op de foto waren Walen en Vlamingen, dat weet ik nog. We hebben er nadien niet veel meer van gehoord, maar er was wel een persoon bij van Turnhout. De jongen was een zoon van de uitbaters van het ‘Bazarekke’ op de Markt in Turnhout. Turnhout was nog niet bevrijd, toen Balen dat al wel was.
Wij kwamen af en toe bij kameraden in Turnhout en hij vroeg ons daarom, bij een volgende trip, zijn ouders te verwittigen dat hij nog in leven was. In Engeland was hij bij het Belgische Leger gegaan. Met de bevrijdingstroepen is hij dan, via Frankrijk, terug in België geraakt. De Belgen hebben in Leopoldsburg nog tegen de Duitsers gevochten. De zes mannen op de foto waren daarbij. Ons Jeanne, mijn zuster, heeft van hen nog een vulpen gekregen die zij hadden afgepakt van een dode Duitser.
Wij zijn er een hele dag mee op zwier geweest en ’s avonds hebben wij hen met de velo teruggebracht. Wij mochten vanachter op het stoeltje gaan zitten en die jongens reden dan met onze fietsen. ’s Anderendaags zijn wij nog teruggereden, maar toen waren ze al vertrokken.
Nu, het schoonste van al. De oorlog was gedaan en de Engelsen zochten werkvolk om in Engeland te gaan werken. En ik en mijn vriendin zeiden tegen elkaar: willen we ons ook eens laten opschrijven? Dat was goed. We hebben ons laten opschrijven en we moesten naar Turnhout gaan voor een controle. Toen zijn we ook in dat Bazarreke binnen gegaan en wie stond daar? Diezelfde persoon, een zekere Jos of Joseph, die in Balen poseerde voor de foto! Hij staat centraal op de foto, gehurkt met de handen samen. Hij was een grote en een struise man. Ik herken hem nog goed.
Als ooggetuige van die gebeurtenis laten we Josephine hierna graag zelf aan het woord.
“De foto is genomen tegen de zijgevel van Stijn Block. Het huis van de familie Block-Mariën was gelegen aan de hoek van de Kerkstraat met de Zandstraat. Ik herkende de foto direct en weet nog goed dat ik hem getrokken heb. Balen was toen al een paar dagen bevrijd. Ik denk een dag of twee, drie. De mannen op de foto waren Belgen, ingelijfd in Engeland. Het waren soldaten van de ‘Brigade Piron’.
De Belgische soldaten op de foto kwamen langs het Albertkanaal in Beringen naar Leopoldsburg en Immert. Zij lagen in een ‘canadabos’ vlak bij het huis van de gezusters Gypen. Of het nu op Balens grondgebied of in Leopoldsburg was, daar moet ik voor liegen. Het is daar net op de grens.
De zes mannen zijn te voet naar Balen gekomen. En ja, hoe gaat dat… Wij (Josephine en zuster Jeanne) waren jong en zijn dan maar met die jongens ‘op zwier’ gegaan. Het eerste wat zij deden, was klagen over de Engelsen. Daar konden zij niks goed over kwijt. De mannen hadden nog niks vers kunnen eten sinds ze in Engeland vertrokken waren en via Frankrijk naar België waren gekomen. Niks vers! Alles uit dozen! De mannen op de foto waren Walen en Vlamingen, dat weet ik nog. We hebben er nadien niet veel meer van gehoord, maar er was wel een persoon bij van Turnhout. De jongen was een zoon van de uitbaters van het ‘Bazarekke’ op de Markt in Turnhout. Turnhout was nog niet bevrijd, toen Balen dat al wel was.
Wij kwamen af en toe bij kameraden in Turnhout en hij vroeg ons daarom, bij een volgende trip, zijn ouders te verwittigen dat hij nog in leven was. In Engeland was hij bij het Belgische Leger gegaan. Met de bevrijdingstroepen is hij dan, via Frankrijk, terug in België geraakt. De Belgen hebben in Leopoldsburg nog tegen de Duitsers gevochten. De zes mannen op de foto waren daarbij. Ons Jeanne, mijn zuster, heeft van hen nog een vulpen gekregen die zij hadden afgepakt van een dode Duitser.
Wij zijn er een hele dag mee op zwier geweest en ’s avonds hebben wij hen met de velo teruggebracht. Wij mochten vanachter op het stoeltje gaan zitten en die jongens reden dan met onze fietsen. ’s Anderendaags zijn wij nog teruggereden, maar toen waren ze al vertrokken.
Nu, het schoonste van al. De oorlog was gedaan en de Engelsen zochten werkvolk om in Engeland te gaan werken. En ik en mijn vriendin zeiden tegen elkaar: willen we ons ook eens laten opschrijven? Dat was goed. We hebben ons laten opschrijven en we moesten naar Turnhout gaan voor een controle. Toen zijn we ook in dat Bazarreke binnen gegaan en wie stond daar? Diezelfde persoon, een zekere Jos of Joseph, die in Balen poseerde voor de foto! Hij staat centraal op de foto, gehurkt met de handen samen. Hij was een grote en een struise man. Ik herken hem nog goed.
Hij vertelde ons dat zij een dag na onze ontmoeting vanuit Leopoldsburg, via de kazerne, oprukten naar de Hollandse grens en daar nog hard tegen de Duitsers hadden gevochten. Op dat moment zijn er ook twee mannen van Balen ingelijfd bij die Belgische troepen. Dat waren Flor en Julien Detand. Aan de Hollands-Duitse grens hebben ze hen zelfs krijgsgevangen genomen.
Het vertrek van de troepen uit Leopoldsburg en de weiden tegen de gemeentegrens met Balen werd eveneens beschreven in het oorlogsdagboek van de Belgische Brigade. Om die reden kon ook de datum van het bezoek aan Balen, en de foto, met zekerheid worden achterhaald. De Belgische groepering bevond zich op 17 september 1944 nog steeds in Leopoldsburg en trok op 18 september verder naar de Maas en het Kanaal van Wessem. De dag dat de zes mannen naar Balen afzakten, kan door de getuigenis van Josephine Hinsch dan ook met zekerheid worden aangestipt. De bewuste dag voor het opbreken van het tentenkamp was namelijk 17 september 1944, drie dagen nadat Balen werd bevrijd.
Van de bevrijding van Leopoldsburg bestaan overigens mooie beelden, die een goed beeld geven over de oorlogsverwoestingen in de streek. (Bron: 'British Pathé'.)
Het vertrek van de troepen uit Leopoldsburg en de weiden tegen de gemeentegrens met Balen werd eveneens beschreven in het oorlogsdagboek van de Belgische Brigade. Om die reden kon ook de datum van het bezoek aan Balen, en de foto, met zekerheid worden achterhaald. De Belgische groepering bevond zich op 17 september 1944 nog steeds in Leopoldsburg en trok op 18 september verder naar de Maas en het Kanaal van Wessem. De dag dat de zes mannen naar Balen afzakten, kan door de getuigenis van Josephine Hinsch dan ook met zekerheid worden aangestipt. De bewuste dag voor het opbreken van het tentenkamp was namelijk 17 september 1944, drie dagen nadat Balen werd bevrijd.
Van de bevrijding van Leopoldsburg bestaan overigens mooie beelden, die een goed beeld geven over de oorlogsverwoestingen in de streek. (Bron: 'British Pathé'.)
3. Een Kempenaar in de Brigade Piron
Op basis van de beschrijving die Josephine Hinsch gaf, kon gericht op zoek worden gegaan naar een zogenaamde 'Turnhoutse soldaat'. Al snel werd een postkaart gevonden van de Markt in Turnhout anno 1930 met daarop de volgende beschrijving: 'Turnhout Bazar Aug. Melis-Nuyts, Markt 14'. De zoektocht naar soldaat Melis kon vervolgens beginnen
Op basis van de beschrijving die Josephine Hinsch gaf, kon gericht op zoek worden gegaan naar een zogenaamde 'Turnhoutse soldaat'. Al snel werd een postkaart gevonden van de Markt in Turnhout anno 1930 met daarop de volgende beschrijving: 'Turnhout Bazar Aug. Melis-Nuyts, Markt 14'. De zoektocht naar soldaat Melis kon vervolgens beginnen
In de namenlijst van de Belgische oorlogsvrijwilligers die in Engeland werden ingelijfd, kon alvast één persoon met familienaam Melis worden teruggevonden: Melis Joseph, Brigade Staff Company (HQ), met identificatienummer 4434.
Wie was deze soldaat nu eigenlijk? Tot welke eenheid behoorde hij en wellicht ook de andere vijf personen op de foto? En hoe kwam hij met zijn strijdmakkers in september 1944 in Balen terecht?
Josephus Joannes Melis werd geboren in Turnhout op 16 maart 1908 en was de zoon van Augustinus Maria Melis en Leonia Catharina Nuyts. Zijn ouders baatten een winkel uit in huis nummer 14 op de Markt van Turnhout, gelegen vlak achter het toenmalige stadhuis.
Tijdens de Duitse bezetting vluchtte Joseph naar Casablanca en meldde zich daar bij de Belgische militaire delegatie. Op 23 augustus 1943 nam hij vrijwillig dienst voor de duur van de oorlog. Vervolgens werd hij ingelijfd bij de Belgische Strijdkrachten in het Verenigd Koninkrijk, beter bekend als The Belgian Army in United Kingdom.
In Groot-Brittannië werkte Joseph aanvankelijk bij de Paymaster Service (uitbetalingsdienst van het leger) in Leamington Spa. Daarna ging hij deel uitmaken van het Hoofdkwartier, 2de Bureau, van Kolonel Piron. Wanneer Joseph Melis in Leopoldsburg en Balen vertoefde, maakte hij dus deel uit van de Brigadestaf ofwel Brigade Staff Company.
Toen Joseph op 17 september 1944 samen met zijn collega's het tentenkamp in Leopoldsburg verliet, bleek hij echter niet aan zijn proefstuk toe. Ook in augustus 1944 werd hij al eens betrapt afwezig te zijn. Op 1 augustus 1944 werd hij opgegeven als 'ontbrekend' en verdween hij plots uit het Belgische militaire kampement. Enkele dagen later, op 6 augustus, meldde hij zich in een nabijgelegen politiekantoor. De uitstap had echter wel consequenties. Meteen volgden twee dagen hechtenis. In de nasleep van de landing in Normandië (6 juni 1944) werd die afwezigheid immers als desertie beschouwd en diende hij zelfs voor de Krijgsauditeur te verschijnen. Op 15 september 1944 werd Joseph Melis daarom gedegradeerd tot soldaat. Van 6 augustus 1944 tot en met 8 mei 1945 heeft hij wel onafgebroken gevochten bij de Belgische Strijdkrachten. Joseph Melis nam deel aan de campagnes in Frankrijk, België, Nederland en Duitsland. Door die verdienste kreeg hij dan ook eerherstel na de Tweede Wereldoorlog en werd hij op 1 oktober 1946 definitief vrijgesproken van desertie. Net zoals vele andere leden van de Brigade Piron ontving ook Joseph Melis de Engelse 'France and Germany Star', een onderscheiding voor de troepen die onder Engels commando deelnamen aan de strijd in Noord-Europa. De uitstap in september 1944 werd wellicht niet opgemerkt en bleef, althans volgens de bronnen, zonder gevolg.
4. Twee Balenaren in de Brigade Piron
Josephine Hinsch gaf in haar betoog al aan dat er ook twee Balenaren bij de ‘Brigade Piron’ werden ingelijfd tijdens de Bevrijdingsdagen van 1944. Het verhaal krijgt om die reden nog een staartje.
Florent en Julien Detand waren twee zonen van Emiel Theophiel Detand en Clémence Maria Op 't Eyndt. Tijdens de oorlog woonde het gezin in Rusven 22 te Balen-Neet. Florent (Flor) Paul Egide Maria Detand was de oudste van de twee broers en werd geboren in Mol op 23 oktober 1921. Juliaan (Julien) Emiel Clement Detand werd eveneens geboren in Mol op 9 april 1924. Florent was bediende bij de firma Vieulle-Montagne te Balen-Wezel. Julien was nog student tijdens de oorlog en werd later bureelbediende. Na de oorlog huwde Florent Detand met Maria Philomena Seraphina De Clerck en verhuisden zij naar Gerheide. Julien huwde met Emma Julia Catharina Petrus Mariën.
Tijdens de Duitse bezetting waren de broers Detand aangesloten bij de plaatselijke weerstand, in de volksmond ook wel 'Witte Brigade' genoemd. Al vanaf 1941 was Florent aangesloten bij de 'Nationaal Koningsgezinde Beweging' ofwel N.K.B. In het jaar 1942 volgde ook zijn broer Julien. In september 1943 ging de hele N.K.B.-brigade van Balen-Wezel over naar de 'Belgische Nationale Beweging' of B.N.B. De lokale chef van de Wezelse groepering was Jos Van Leemput. De broers werden beiden aangeworven door Karel Bienstman uit Balen-Wezel. Florent werd erkend als weerstander bij de B.N.B. van 1 september 1943 tot 14 september 1944 en Julien werd erkend bij dezelfde groepering van 1 september 1943 tot 9 oktober 1944.
Tussen 7 en 15 september 1944 voerden de broers gewapende patrouilles en wachten uit voor de lokale B.N.B.-Brigade in de nabijheid van de Vieille-Montagne-Zinkfabriek. Op 13 september 1944 meldden de broers zich in Leopoldsburg als oorlogsvrijwilliger bij de (1ste) Belgische Brigade Piron. Voor die verplaatsing moesten de broers de toenmalige frontlijn passeren. Julien kreeg als stamboeknummer 501/10.010 en Florent kreeg opeenvolgend nummer 501/10.011. Op 15 september 1944 werden zij gedemobiliseerd door de weerstand en vervoegden ze zich bij de Belgische troepen in Leopoldsburg. De broers Detand werden ingelijfd in de 3de Gemotoriseerde Eenheid (3 Mot. Coy) van de Brigade Piron en trokken op die manier mee met de Belgische strijdkrachten naar Nederland.
Wie was deze soldaat nu eigenlijk? Tot welke eenheid behoorde hij en wellicht ook de andere vijf personen op de foto? En hoe kwam hij met zijn strijdmakkers in september 1944 in Balen terecht?
Josephus Joannes Melis werd geboren in Turnhout op 16 maart 1908 en was de zoon van Augustinus Maria Melis en Leonia Catharina Nuyts. Zijn ouders baatten een winkel uit in huis nummer 14 op de Markt van Turnhout, gelegen vlak achter het toenmalige stadhuis.
Tijdens de Duitse bezetting vluchtte Joseph naar Casablanca en meldde zich daar bij de Belgische militaire delegatie. Op 23 augustus 1943 nam hij vrijwillig dienst voor de duur van de oorlog. Vervolgens werd hij ingelijfd bij de Belgische Strijdkrachten in het Verenigd Koninkrijk, beter bekend als The Belgian Army in United Kingdom.
In Groot-Brittannië werkte Joseph aanvankelijk bij de Paymaster Service (uitbetalingsdienst van het leger) in Leamington Spa. Daarna ging hij deel uitmaken van het Hoofdkwartier, 2de Bureau, van Kolonel Piron. Wanneer Joseph Melis in Leopoldsburg en Balen vertoefde, maakte hij dus deel uit van de Brigadestaf ofwel Brigade Staff Company.
Toen Joseph op 17 september 1944 samen met zijn collega's het tentenkamp in Leopoldsburg verliet, bleek hij echter niet aan zijn proefstuk toe. Ook in augustus 1944 werd hij al eens betrapt afwezig te zijn. Op 1 augustus 1944 werd hij opgegeven als 'ontbrekend' en verdween hij plots uit het Belgische militaire kampement. Enkele dagen later, op 6 augustus, meldde hij zich in een nabijgelegen politiekantoor. De uitstap had echter wel consequenties. Meteen volgden twee dagen hechtenis. In de nasleep van de landing in Normandië (6 juni 1944) werd die afwezigheid immers als desertie beschouwd en diende hij zelfs voor de Krijgsauditeur te verschijnen. Op 15 september 1944 werd Joseph Melis daarom gedegradeerd tot soldaat. Van 6 augustus 1944 tot en met 8 mei 1945 heeft hij wel onafgebroken gevochten bij de Belgische Strijdkrachten. Joseph Melis nam deel aan de campagnes in Frankrijk, België, Nederland en Duitsland. Door die verdienste kreeg hij dan ook eerherstel na de Tweede Wereldoorlog en werd hij op 1 oktober 1946 definitief vrijgesproken van desertie. Net zoals vele andere leden van de Brigade Piron ontving ook Joseph Melis de Engelse 'France and Germany Star', een onderscheiding voor de troepen die onder Engels commando deelnamen aan de strijd in Noord-Europa. De uitstap in september 1944 werd wellicht niet opgemerkt en bleef, althans volgens de bronnen, zonder gevolg.
4. Twee Balenaren in de Brigade Piron
Josephine Hinsch gaf in haar betoog al aan dat er ook twee Balenaren bij de ‘Brigade Piron’ werden ingelijfd tijdens de Bevrijdingsdagen van 1944. Het verhaal krijgt om die reden nog een staartje.
Florent en Julien Detand waren twee zonen van Emiel Theophiel Detand en Clémence Maria Op 't Eyndt. Tijdens de oorlog woonde het gezin in Rusven 22 te Balen-Neet. Florent (Flor) Paul Egide Maria Detand was de oudste van de twee broers en werd geboren in Mol op 23 oktober 1921. Juliaan (Julien) Emiel Clement Detand werd eveneens geboren in Mol op 9 april 1924. Florent was bediende bij de firma Vieulle-Montagne te Balen-Wezel. Julien was nog student tijdens de oorlog en werd later bureelbediende. Na de oorlog huwde Florent Detand met Maria Philomena Seraphina De Clerck en verhuisden zij naar Gerheide. Julien huwde met Emma Julia Catharina Petrus Mariën.
Tijdens de Duitse bezetting waren de broers Detand aangesloten bij de plaatselijke weerstand, in de volksmond ook wel 'Witte Brigade' genoemd. Al vanaf 1941 was Florent aangesloten bij de 'Nationaal Koningsgezinde Beweging' ofwel N.K.B. In het jaar 1942 volgde ook zijn broer Julien. In september 1943 ging de hele N.K.B.-brigade van Balen-Wezel over naar de 'Belgische Nationale Beweging' of B.N.B. De lokale chef van de Wezelse groepering was Jos Van Leemput. De broers werden beiden aangeworven door Karel Bienstman uit Balen-Wezel. Florent werd erkend als weerstander bij de B.N.B. van 1 september 1943 tot 14 september 1944 en Julien werd erkend bij dezelfde groepering van 1 september 1943 tot 9 oktober 1944.
Tussen 7 en 15 september 1944 voerden de broers gewapende patrouilles en wachten uit voor de lokale B.N.B.-Brigade in de nabijheid van de Vieille-Montagne-Zinkfabriek. Op 13 september 1944 meldden de broers zich in Leopoldsburg als oorlogsvrijwilliger bij de (1ste) Belgische Brigade Piron. Voor die verplaatsing moesten de broers de toenmalige frontlijn passeren. Julien kreeg als stamboeknummer 501/10.010 en Florent kreeg opeenvolgend nummer 501/10.011. Op 15 september 1944 werden zij gedemobiliseerd door de weerstand en vervoegden ze zich bij de Belgische troepen in Leopoldsburg. De broers Detand werden ingelijfd in de 3de Gemotoriseerde Eenheid (3 Mot. Coy) van de Brigade Piron en trokken op die manier mee met de Belgische strijdkrachten naar Nederland.
Na de mislukking van Operation Market Garden stagneerde de geallieerde opmars. Voor de Belgen was de strijd echter nog niet meteen afgelopen. Van eind september tot midden november 1944 leverden de Belgische troepen strijd in de sector tussen Thorn en Ell. De Belgen probeerden met man en macht het gebied te verdedigen aan het kanaal Wessem-Nederweert. Dat verliep echter niet zonder problemen. De uitgestrekte frontlijn van zo'n 20 kilometer en het relatief lage troepenaantal van de Belgische Brigade (ongeveer 1.400 manschappen) vormden een groot voordeel voor de Duitsers. Daarbij kwam ook dat in het gebied elitetroepen van de 7de Fallschirmjägerdivisie (onder leiding van Generaal Erdmann) en een compagnie Waffen-SS-soldaten van de Nederlandse Landsturm actief waren. Op 25 september 1944 wist de Belgische Brigade uiteindelijk wel door te stoten tot in het Nederlandse Thorn, dat nadien in volle frontlijn kwam te liggen. Pas na een lange uitputtingsstrijd en de afwisseling van de Belgen door de Britten, op 17 november 1944, konden de Duitse troepen in het gebied definitief worden uitgeschakeld.
Tijdens de gevechten in Nederland werden de broers Detand als 'vermist in de strijd' opgegeven. Vanuit Thorn hadden de Belgen een vooruitgeschoven wachtpost geïnstalleerd in een afgelegen boerderij (caféboerderij Parren) nabij het dorp Santfort. De buitenpost lag zo’n twee kilometer voor de Belgische verdedigingslinie (tegen het Kanaal van Wessem) en had tot doel de achterliggende troepen te alarmeren bij naderend gevaar. De vooruitgeschoven stelling werd vanaf 8 oktober 1944 bemand door verkenningstroepen van de 3de Gemotoriseerde Eenheid en stond onder leiding van Luitenant Bury. De manschappen lagen verdeeld rond de boerderij in 6 uitgegraven posten. Bij hen bevonden zich ook de gebroeders Detand uit Balen.
In de vroege ochtend van dinsdag 10 oktober 1944 werd het contact tussen de voorpost en de achterliggende linie verbroken. Alle pogingen om contact te leggen via de veldtelefoon of via de radio leverden niets op. Maar ook via de verrekijker konden de manschappen van de achterlinie geen enkele beweging waarnemen bij de voorpost. Om die reden werd een patrouille uitgestuurd onder leiding van Jean Junion. De patrouille kwam terug met het verontrustende nieuws dat de manschappen van de voorpost ‘spoorloos’ waren verdwenen. Alle uitrustingsstukken van de verkenners waren onaangeroerd achtergebleven: gevulde gamellen, drinkkannetjes, rugzakken van de manschappen… Van de mannen zelf ontbrak elk spoor.
In de nacht van 9 op 10 oktober 1944 werd het zicht van de Belgische stellingen zwaar belemmerd door mistbanken. Rond 6.30u werden de twintig manschappen van de voorpost plots verrast door hevig geweervuur. Een Duitse nachtelijke expeditie bestormde plots de Belgische schuttersputten en binnen de vijftien minuten was het vuurgevecht afgelopen. De Duitsers waren door het slechte weer, via de betonnen duikers onder het kanaal, ongezien aan de andere oever van het kanaal geraakt en ontvoerden vervolgens de troepen van de Belgische voorpost. De verkenningssectie van de 3de Gemotoriseerde Eenheid verdween op die manier ‘spoorloos’ in het duister.
Ook de gebroeders Detand werden tijdens die nachtelijke expeditie krijgsgevangen genomen en later opgesloten in Stalag XIB. Florent kreeg gevangenennummer 118.991, Julien nummer 118.990. Tot in april 1945 verbleven zij in gevangenschap. Op 19 april werd het kamp door Engelse troepen bevrijd en drie dagen later, op 22 april 1945, werden ze gerepatrieerd naar België.
Na de Tweede Wereldoorlog ontving Florent een 'Medaille van de Vrijwilliger 1940-1945', een 'Medaille van de Krijgsgevangene met één baret' en een 'Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste bronzen sabels'. Julien ontving een 'Medaille van den Weerstand' en een 'Medaille van de Vrijwilliger 1940-1945'.
Julien Detand overleed in Balen op 22 september 1974. Florent Detand overleed op 6 oktober 1987. Beiden kregen een plaats in het ereperk voor oud-strijders op de begraafplaats van Balen-Wezel.
In de vroege ochtend van dinsdag 10 oktober 1944 werd het contact tussen de voorpost en de achterliggende linie verbroken. Alle pogingen om contact te leggen via de veldtelefoon of via de radio leverden niets op. Maar ook via de verrekijker konden de manschappen van de achterlinie geen enkele beweging waarnemen bij de voorpost. Om die reden werd een patrouille uitgestuurd onder leiding van Jean Junion. De patrouille kwam terug met het verontrustende nieuws dat de manschappen van de voorpost ‘spoorloos’ waren verdwenen. Alle uitrustingsstukken van de verkenners waren onaangeroerd achtergebleven: gevulde gamellen, drinkkannetjes, rugzakken van de manschappen… Van de mannen zelf ontbrak elk spoor.
In de nacht van 9 op 10 oktober 1944 werd het zicht van de Belgische stellingen zwaar belemmerd door mistbanken. Rond 6.30u werden de twintig manschappen van de voorpost plots verrast door hevig geweervuur. Een Duitse nachtelijke expeditie bestormde plots de Belgische schuttersputten en binnen de vijftien minuten was het vuurgevecht afgelopen. De Duitsers waren door het slechte weer, via de betonnen duikers onder het kanaal, ongezien aan de andere oever van het kanaal geraakt en ontvoerden vervolgens de troepen van de Belgische voorpost. De verkenningssectie van de 3de Gemotoriseerde Eenheid verdween op die manier ‘spoorloos’ in het duister.
Ook de gebroeders Detand werden tijdens die nachtelijke expeditie krijgsgevangen genomen en later opgesloten in Stalag XIB. Florent kreeg gevangenennummer 118.991, Julien nummer 118.990. Tot in april 1945 verbleven zij in gevangenschap. Op 19 april werd het kamp door Engelse troepen bevrijd en drie dagen later, op 22 april 1945, werden ze gerepatrieerd naar België.
Na de Tweede Wereldoorlog ontving Florent een 'Medaille van de Vrijwilliger 1940-1945', een 'Medaille van de Krijgsgevangene met één baret' en een 'Herinneringsmedaille 1940-1945 met twee gekruiste bronzen sabels'. Julien ontving een 'Medaille van den Weerstand' en een 'Medaille van de Vrijwilliger 1940-1945'.
Julien Detand overleed in Balen op 22 september 1974. Florent Detand overleed op 6 oktober 1987. Beiden kregen een plaats in het ereperk voor oud-strijders op de begraafplaats van Balen-Wezel.
Woord van dank
Dankzij de getuigenis van Josephine Hinsch kon opnieuw een onbekend stukje oorlogsverleden worden aangevuld. Josephine, wij willen u alvast hartelijk danken voor de boeiende gesprekken. Op deze manier hopen wij alvast dat het verhaal van de Belgische soldaten in Balen bewaard zal blijven voor de komende generaties.
Eveneens een woord van dank aan de familie Detand voor de foto’s van Julien en Florent Detand. De afbeeldingen van de twee broers maakten het geheel compleet.
Enorm bedankt!
Dankzij de getuigenis van Josephine Hinsch kon opnieuw een onbekend stukje oorlogsverleden worden aangevuld. Josephine, wij willen u alvast hartelijk danken voor de boeiende gesprekken. Op deze manier hopen wij alvast dat het verhaal van de Belgische soldaten in Balen bewaard zal blijven voor de komende generaties.
Eveneens een woord van dank aan de familie Detand voor de foto’s van Julien en Florent Detand. De afbeeldingen van de twee broers maakten het geheel compleet.
Enorm bedankt!
Bronnen
Het bovenstaande artikel werd gebaseerd op een eigen publicatie in het Jaarboek van Erfgoed Balen: B. DIERCKX en T. VANLEEUWEN, 'Bevrijdingsverhalen uit Balen', Jaarboek Erfgoed Balen, 15 (2016), 23-41.
Afbeeldingen Familie Detand.
Archief- en Documentatiecentrum Erfgoed Balen.
BAETE, H. (red.), Belgian Forces in United Kingdom, 1994, 22-37.
BUSSELS, J., De slag om Hechtel, Hechtel, s.d.
Collectie Postkaarten Erfgoed Balen.
DGHR-Notariaat Evere, Militaire personeelsdossiers Joseph Melis, Florent Detand en Juliaan Detand.
DIDDEN, J., Fighting Spirit, 2012.
Erfgoedbank Erfgoedcel Noorderkempen, Postkaart Markt Turnhout.
Getuigenis Alfons Boeckx, (www. brigade-piron.be/temoignages_fichiers/tem_boeckx.html).
Getuigenis Guy Weber, (www. brigade-piron.be/temoignages_fichiers/tem_Weber.Guy.html).
Interview Bram Dierckx met Josephine Hinsch, november en december 2015.
Kempense Kranten, (www. kempensekranten.be).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LONDEN, National Archives, War Diary 1st Bn Dorsetshire Regt.
LONDEN, National Archives, War Diary 2nd Bn Devonshire Regt.
LOUCHE, M., De bevrijding van Heppen en Leopoldsburg (9-12 september 1944), 2001.
Memoires Brigade Piron, België Veldtocht 1944, Deel 7, 1944.
‘Ontzettende ontploffing te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad (12 december 1942).
RIJMEN, C., De bevrijding van Ham, September 1944, 1995.
RUTTEN, M., De bevrijding van Noord-Limburg, Achel, 1988.
SMOLDERS, F., Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1989.
TAGHON, P., België 44, De Bevrijding, Tielt, 1993.
The 1st Belgian Armoured Car Squadron 1941-1945, (www. be4046.eu/index1.htm).
VAN DER WIELEN, M.J., Na de bevrijding begon de oorlog pas echt, Thorn tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog, Thorn, 2014.
VANLEEUWEN, T., 'Nooit Meer Oorlog', Balen en Olmen tijdens WOI en WOII, Mol, 2008.
Van Weselo tot Wezel, Wezel en zijn geschiedenis, Mol, 1998.
WEUTS, S., Historiek van het Bataljon Bevrijding, 1980, 62-68.
Het bovenstaande artikel werd gebaseerd op een eigen publicatie in het Jaarboek van Erfgoed Balen: B. DIERCKX en T. VANLEEUWEN, 'Bevrijdingsverhalen uit Balen', Jaarboek Erfgoed Balen, 15 (2016), 23-41.
Afbeeldingen Familie Detand.
Archief- en Documentatiecentrum Erfgoed Balen.
BAETE, H. (red.), Belgian Forces in United Kingdom, 1994, 22-37.
BUSSELS, J., De slag om Hechtel, Hechtel, s.d.
Collectie Postkaarten Erfgoed Balen.
DGHR-Notariaat Evere, Militaire personeelsdossiers Joseph Melis, Florent Detand en Juliaan Detand.
DIDDEN, J., Fighting Spirit, 2012.
Erfgoedbank Erfgoedcel Noorderkempen, Postkaart Markt Turnhout.
Getuigenis Alfons Boeckx, (www. brigade-piron.be/temoignages_fichiers/tem_boeckx.html).
Getuigenis Guy Weber, (www. brigade-piron.be/temoignages_fichiers/tem_Weber.Guy.html).
Interview Bram Dierckx met Josephine Hinsch, november en december 2015.
Kempense Kranten, (www. kempensekranten.be).
KEMSLEY, W. en RIESCO, R., The Scottish Lion on patrol, 1945.
LONDEN, National Archives, War Diary 1st Bn Dorsetshire Regt.
LONDEN, National Archives, War Diary 2nd Bn Devonshire Regt.
LOUCHE, M., De bevrijding van Heppen en Leopoldsburg (9-12 september 1944), 2001.
Memoires Brigade Piron, België Veldtocht 1944, Deel 7, 1944.
‘Ontzettende ontploffing te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad (12 december 1942).
RIJMEN, C., De bevrijding van Ham, September 1944, 1995.
RUTTEN, M., De bevrijding van Noord-Limburg, Achel, 1988.
SMOLDERS, F., Olmen tijdens de Tweede Wereldoorlog, 1989.
TAGHON, P., België 44, De Bevrijding, Tielt, 1993.
The 1st Belgian Armoured Car Squadron 1941-1945, (www. be4046.eu/index1.htm).
VAN DER WIELEN, M.J., Na de bevrijding begon de oorlog pas echt, Thorn tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog, Thorn, 2014.
VANLEEUWEN, T., 'Nooit Meer Oorlog', Balen en Olmen tijdens WOI en WOII, Mol, 2008.
Van Weselo tot Wezel, Wezel en zijn geschiedenis, Mol, 1998.
WEUTS, S., Historiek van het Bataljon Bevrijding, 1980, 62-68.
Oktober 2016
Het is zoals elke maand weer feest met een nieuw object van de maand. Aangezien het hier in ons Belgenlandje ook stilaan tijd wordt om onze truien weer boven te halen bespreken we deze maand kort een winterensemble van de Waffen-SS.
Na het conflict in Finland had de Duitse legerleiding eindelijk door dat het tijd was voor betere winterkledij. Als resultaat daarvan werd er volop geëxperimenteerd met allerlei stijlen winterkledij. Dat ging van het uitdelen van wanten, met konijnenvel gevoerde jassen tot ietswat professionelere 'charkow-parkas'.
Het nadeel van deze mantels en wanten was echter dat er veel natuurlijke materialen nodig waren voor de productie en uiteindelijk zou dat leiden tot het ontwerpen van de zogenaamde 'Wendejacke', welke volledig uit synthetische materialen kon worden vervaardigd
Voor de extreme koude zouden er aanvankelijk 'Wendejackes' worden voorzien voor elke soldaat die zich in koudere gebieden moest begeven. Aanvankelijk waren deze uitgevoerd in muisgruize tot groene kleuren aan de ene zijde en wit aan de andere zijde. Die beslissing werd genomen zodat de soldaten steeds voorzien waren van sneeuwcamouflage indien er nood aan was en er ook geen aparte witte overjas moest worden voorzien.
Later in de oorlog zouden deze egale jassen worden vervangen door exemplaren in verscheidene camouflagepatronen. De SS besloot met de andere branches te breken en ontwierp een eigen camouflage patronen voor de Wendejackes. Die werden beschikbaar op het einde van 1943, het type dat hier wordt getoond met bijhorende toque is uitgevoerd in 'Oak-Leaf B' patroon.
Na het conflict in Finland had de Duitse legerleiding eindelijk door dat het tijd was voor betere winterkledij. Als resultaat daarvan werd er volop geëxperimenteerd met allerlei stijlen winterkledij. Dat ging van het uitdelen van wanten, met konijnenvel gevoerde jassen tot ietswat professionelere 'charkow-parkas'.
Het nadeel van deze mantels en wanten was echter dat er veel natuurlijke materialen nodig waren voor de productie en uiteindelijk zou dat leiden tot het ontwerpen van de zogenaamde 'Wendejacke', welke volledig uit synthetische materialen kon worden vervaardigd
Voor de extreme koude zouden er aanvankelijk 'Wendejackes' worden voorzien voor elke soldaat die zich in koudere gebieden moest begeven. Aanvankelijk waren deze uitgevoerd in muisgruize tot groene kleuren aan de ene zijde en wit aan de andere zijde. Die beslissing werd genomen zodat de soldaten steeds voorzien waren van sneeuwcamouflage indien er nood aan was en er ook geen aparte witte overjas moest worden voorzien.
Later in de oorlog zouden deze egale jassen worden vervangen door exemplaren in verscheidene camouflagepatronen. De SS besloot met de andere branches te breken en ontwierp een eigen camouflage patronen voor de Wendejackes. Die werden beschikbaar op het einde van 1943, het type dat hier wordt getoond met bijhorende toque is uitgevoerd in 'Oak-Leaf B' patroon.
Op de bovenstaande foto zien we de 'Wendejacke' langs de camouflage kant, samen met een zogenaamde 'Toque'. De toque was eigenlijk een dichte muts, die bedoeld was om het hoofd zoveel mogelijk van koude af te schermen.
Je kan je natuurlijk voorstellen dat wanneer de jas gedragen werd met de witte kant naar buiten, die ook snel enorm vuil werd. Soldaten behandelden de witte- of sneeuwkant daarom vaak met kalk om de zijde terug wit te krijgen. Helaas heeft dat ook zijn nadelen na 70 jaar... Om die reden keer ik liever de witte zijde niet om. De stof is immers zeer hard geworden van de kalklaag, die door de tand des tijds is uitgedroogd.
Het is misschien niet erg duidelijk op de getoonde fotos, maar je kan je waarschijnlijk ook inbeelden dat, wanneer de jassen werden gedragen met de kap op het hoofd of met de kraag niet volledig gesloten, de witte 'binnenkant' ook zeer goed zichtbaar was. Om die reden werd de kap dan ook vaak verwijderd of in de jas zelf weggestoken.
Je kan je natuurlijk voorstellen dat wanneer de jas gedragen werd met de witte kant naar buiten, die ook snel enorm vuil werd. Soldaten behandelden de witte- of sneeuwkant daarom vaak met kalk om de zijde terug wit te krijgen. Helaas heeft dat ook zijn nadelen na 70 jaar... Om die reden keer ik liever de witte zijde niet om. De stof is immers zeer hard geworden van de kalklaag, die door de tand des tijds is uitgedroogd.
Het is misschien niet erg duidelijk op de getoonde fotos, maar je kan je waarschijnlijk ook inbeelden dat, wanneer de jassen werden gedragen met de kap op het hoofd of met de kraag niet volledig gesloten, de witte 'binnenkant' ook zeer goed zichtbaar was. Om die reden werd de kap dan ook vaak verwijderd of in de jas zelf weggestoken.
Een aparte foto van de Toque. Let vooral op de vuile witte kant. De binnenkant werd met duidelijke redenen (door de slimmeren die zelf niet graag wit zagen...) niet met kalk behandeld. Dat had als resultaat dat die zijde enorm vuil werd. Niet alle soldaten vonden dat echter erg, want in sommige gebieden was het immers beter geschikt als camouflage.
Hier een foto van 2 soldaten in volledig winterensemble, met de bijhorende camouflagebroek. Aangezien ze de riemgesp boven het uniform dragen is het duidelijk dat ze de jas en broek puur voor de koude dragen en niet voor camouflagedoeleinden. (Foto eigendom van E. Rundquist.)
We kunnen dus concluderen dat deze uniformen ook niet perfect waren, maar een betere oplossing is nooit meer ontworpen voor het einde van de gevechten.
We kunnen dus concluderen dat deze uniformen ook niet perfect waren, maar een betere oplossing is nooit meer ontworpen voor het einde van de gevechten.
November 2016
Voor de maand November staan enkele objecten centraal die betrekking hebben op de activiteiten van het zogenaamde ‘Belgische Leger der Partizanen’. De Gewapende Partizanen ofwel Partisans Armés (PA) vormden de gewapende vleugel van het ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) (ofwel Front de l’Indépendance (FI)), een verzetsgroepering die nauwe banden had met de Belgische Kommunistische Partij (KPB).
De verzetsgroepering had talrijke leden in onze streek en werd berucht door talrijke gewaagde activiteiten. Toeval of niet, één van de meest legendarische acties van de Gewapende Partizanen vond plaats op het grondgebied van de gemeente Balen.
1. Het ontstaan van de Gewapende Partizanen (PA)
Tijdens en vlak na de Duitse inval in België was de Kommunistische Partij (KPB) vooral passief gebleven omdat Duitsland en Rusland een niet-aanvalsverdrag hadden ondertekend. Toch lag die politieke partij reeds vroeg in de oorlog aan de basis van de weerstandsgroepering ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) en het sluikblad ‘De Roode Vaan’. De KPB beoogde daarmee een breed Volksfront te openen tegen de Duitse bezetter en de nazi-ideologie. Het Onafhankelijkheidsfront werd officieel gesticht op 15 maart 1941 en werd tevens erkend door de Belgische regering in Londen. Ook de Gewapende Partizanen ontstonden reeds in datzelfde oorlogsjaar.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 (beter bekend onder de naam ‘Operatie Barbarossa’) gaven de Partizanen in België een beslissende impuls voor de gewapende strijd tegen de Duitse bezetter. Vele Belgische communisten werden van dan af aan actief door de Duitse politiediensten opgespoord en aangehouden. Door het zogenaamde decreet ‘Sonnenwende’ konden communisten op wettelijke basis worden gearresteerd en afgevoerd naar de Duitse gevangenissen of concentratiekampen. De Belgische communisten kregen als het ware het mes op de keel en grepen naar de wapens om te overleven. Velen doken onder en leefden voortaan in de illegaliteit. De KPB was daarmee de enige politieke partij die collectief in het verzet stapte, nadat de beweging verboden werd in de zomer van 1941.
Ook vanuit Londen werden de Belgische communisten opgeroepen om in het hele land clandestiene kernen van het Onafhankelijkheidsfront (OF) op te richten. Het exclusieve bevel over de gewapende tak van het communistische verzet, de Gewapende Partizanen, werd tevens overgenomen door het OF. Die communistische invloed bij de Partizanen had tot gevolg dat de oorspronkelijke leden zich nauw verbonden voelden met de Sovjet-Unie (USSR) en de leider van het toenmalige communisme, Jozef Stalin. Die link met het communisme bleef ook niet zonder gevolg. Vanaf Operatie Barbarossa vocht het Derde Rijk niet alleen in het westen tegen Groot-Brittannië en in het oosten tegen de USSR. In elk bezet land werd vanaf juni 1941 een derde front geopend. De orders van Stalin golden immers niet enkel voor de soldaten van het Rode Leger, maar ook voor de Belgische Partizanen.
De meeste kernen van de Gewapende Partizanen (PA) bevonden zich, net zoals die van het OF, in de grote steden en in de plaatsen waar de KPB voorheen sterk was gevestigd. De Gewapende Partizanen waren actief in drie sectoren: Vlaanderen, West-Wallonië en Oost-Wallonië. Elke sector groepeerde een aantal korpsen zoals bijvoorbeeld 'Borinage 022', ‘Antwerpen 033’, ’Leuven-Brabant 034’, ‘Heist-Kempen 037’ en ‘Limburg 069’.
De opstart van de illegale strijd bleek echter niet vanzelfsprekend. Aanvankelijk waren maar weinig mensen bereid om effectief toe te treden tot de Gewapende Partizanen. Iedereen die werd betrapt met een vuurwapen, riskeerde namelijk de doodstraf.
Die houding veranderde grondig na 6 oktober 1942. Op die datum maakte het Duitse bestuur één van de meest onpopulaire verordeningen bekend: de verplichte tewerkstelling in Duitsland voor mannen van 18 tot 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar. Steeds meer jonge mensen probeerden zich te onttrekken aan de arbeidsplicht en doken noodgedwongen onder. In de illegaliteit werden zij dankbaar verwelkomd door groeperingen zoals de Gewapende Partizanen, die plots over een geweldige wervingsreserve konden beschikken.
1. Het ontstaan van de Gewapende Partizanen (PA)
Tijdens en vlak na de Duitse inval in België was de Kommunistische Partij (KPB) vooral passief gebleven omdat Duitsland en Rusland een niet-aanvalsverdrag hadden ondertekend. Toch lag die politieke partij reeds vroeg in de oorlog aan de basis van de weerstandsgroepering ‘Onafhankelijkheidsfront’ (OF) en het sluikblad ‘De Roode Vaan’. De KPB beoogde daarmee een breed Volksfront te openen tegen de Duitse bezetter en de nazi-ideologie. Het Onafhankelijkheidsfront werd officieel gesticht op 15 maart 1941 en werd tevens erkend door de Belgische regering in Londen. Ook de Gewapende Partizanen ontstonden reeds in datzelfde oorlogsjaar.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 (beter bekend onder de naam ‘Operatie Barbarossa’) gaven de Partizanen in België een beslissende impuls voor de gewapende strijd tegen de Duitse bezetter. Vele Belgische communisten werden van dan af aan actief door de Duitse politiediensten opgespoord en aangehouden. Door het zogenaamde decreet ‘Sonnenwende’ konden communisten op wettelijke basis worden gearresteerd en afgevoerd naar de Duitse gevangenissen of concentratiekampen. De Belgische communisten kregen als het ware het mes op de keel en grepen naar de wapens om te overleven. Velen doken onder en leefden voortaan in de illegaliteit. De KPB was daarmee de enige politieke partij die collectief in het verzet stapte, nadat de beweging verboden werd in de zomer van 1941.
Ook vanuit Londen werden de Belgische communisten opgeroepen om in het hele land clandestiene kernen van het Onafhankelijkheidsfront (OF) op te richten. Het exclusieve bevel over de gewapende tak van het communistische verzet, de Gewapende Partizanen, werd tevens overgenomen door het OF. Die communistische invloed bij de Partizanen had tot gevolg dat de oorspronkelijke leden zich nauw verbonden voelden met de Sovjet-Unie (USSR) en de leider van het toenmalige communisme, Jozef Stalin. Die link met het communisme bleef ook niet zonder gevolg. Vanaf Operatie Barbarossa vocht het Derde Rijk niet alleen in het westen tegen Groot-Brittannië en in het oosten tegen de USSR. In elk bezet land werd vanaf juni 1941 een derde front geopend. De orders van Stalin golden immers niet enkel voor de soldaten van het Rode Leger, maar ook voor de Belgische Partizanen.
De meeste kernen van de Gewapende Partizanen (PA) bevonden zich, net zoals die van het OF, in de grote steden en in de plaatsen waar de KPB voorheen sterk was gevestigd. De Gewapende Partizanen waren actief in drie sectoren: Vlaanderen, West-Wallonië en Oost-Wallonië. Elke sector groepeerde een aantal korpsen zoals bijvoorbeeld 'Borinage 022', ‘Antwerpen 033’, ’Leuven-Brabant 034’, ‘Heist-Kempen 037’ en ‘Limburg 069’.
De opstart van de illegale strijd bleek echter niet vanzelfsprekend. Aanvankelijk waren maar weinig mensen bereid om effectief toe te treden tot de Gewapende Partizanen. Iedereen die werd betrapt met een vuurwapen, riskeerde namelijk de doodstraf.
Die houding veranderde grondig na 6 oktober 1942. Op die datum maakte het Duitse bestuur één van de meest onpopulaire verordeningen bekend: de verplichte tewerkstelling in Duitsland voor mannen van 18 tot 50 jaar en voor ongehuwde vrouwen van 21 tot 35 jaar. Steeds meer jonge mensen probeerden zich te onttrekken aan de arbeidsplicht en doken noodgedwongen onder. In de illegaliteit werden zij dankbaar verwelkomd door groeperingen zoals de Gewapende Partizanen, die plots over een geweldige wervingsreserve konden beschikken.
2. Partizanen in Balen en omstreken
Voor de regio Balen en Olmen was vooral het ‘Limburgse Partizanenkorps 069’ (aanvankelijk 'Korps 035') belangrijk. Een tiental Balense en Olmense jongeren sloten zich gedurende de oorlog aan bij die lokale afdeling. De Partizanenstrijd te Limburg kreeg, vooral tijdens de twee laatste oorlogsjaren, een zeer speciaal karakter. De gewapende activiteiten beperkte zich in die periode vooral tot aanslagen op aanhangers van de Nieuwe Orde. Vanaf de maand mei 1943 tot lang na de bevrijding werden er in Limburg niet minder dan 103 echte of vermeende collaborateurs, rijkswachters, politieagenten en niet-politieke burgers gedood door de kogels van de Gewapende Partizanen.
Specifiek voor de Limburgse partizanenstrijd was eveneens het ‘banditisme’ dat zowel tijdens de bezetting als geruime tijd na de bevrijding de provincie Limburg en de aanpalende grensgebieden (zoals Balen en Olmen) teisterde. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten van de zogenaamde ‘Bende van Max’ en de ‘Bende van de Dameskous’. Die twee groeperingen hadden heel wat actieve Partizanen en streekgenoten in hun rangen. Na de oorlog werd duidelijk dat sommige Partizanen naast vaderlandslievende sabotagedaden en politieke aanslagen ook zuivere criminele feiten zoals overvallen en moorden hadden begaan. De grens tussen patriottisme en banditisme bleek in bepaalde gevallen zeer dun.
3. De overval op het Balense dynamiettransport
Eén van de meest spectaculairste acties die de Gewapende Partizanen op hun palmares hadden, gebeurde op het grondgebied van Balen. Op 22 oktober 1943 pleegde een detachement Leuvense Partizanen een overval op een gewapend dynamiettransport dat springstoffen moest leveren aan een steenkoolmijn in Wallonië. Het transport was afkomstig uit de toenmalige Poudreries Réunies de Baelen-Wezel, beter bekend als de P.R.B. of de ‘Poederfabriek’ van Balen-Wezel.
Op die dag werd een gepantserde wagen met meer dan 3.000 kg dynamiet ter hoogte van de Malou (Balen-Schoorheide) overvallen door enkele samenwerkende Partizanenkorpsen. De begeleidende rijkswachters werden ontwapend en de Partizanen reden met de wagen doorheen de hele Kempen naar hun thuisbasis. Meer dan 3 ton dynamiet viel in handen van de PA, wat een blamage was voor het Duitse militaire bestuur in België.
3.1 De P.R.B. en de dynamiettransporten
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de Poederfabriek bestaan. De activiteiten werden niet stilgelegd, maar wel grondig gecontroleerd. Ook werden de fabrieksterreinen dag en nacht bewaakt. Er ontstonden tevens twee afdelingen. Eén afdeling stond in voor de productie van militaire springstoffen en kwam volledig onder Duits bestuur te staan. De tweede afdeling bleef onder Belgisch bestuur en had als taak springstoffen voor burgerlijk nut, waaronder de steenkoolmijnen, aan te maken.
Vanuit de P.R.B.-fabriek vertrokken wekelijks dynamiettransporten naar de steenkoolmijnen in Wallonië. De actieve mijnen hadden namelijk springstoffen nodig om de grondstoflagen bloot te leggen en te kunnen ontginnen. De steenkool uit de Limburgse en Waalse bekkens waren erg gegeerd bij de Duitsers omdat die grondstoffen nodig waren voor de verdere uitbouw van de Duitse staal- en oorlogsindustrie.
Elke dinsdag vertrok er vanuit Balen-Wezel een kleine vrachtwagen die geladen was met 1.500 kg dynamiet. Het vervoer gebeurde door een chauffeur, vergezeld door één begeleider. Op vrijdag vonden de grote transporten van 3.000 kg dynamiet plaats. De grote transporten gebeurden met een gepantserde wagen, al dan niet met een aanhangwagen. De begeleiding van de grotere transporten bestond uit een chauffeur, een begeleider en een paar rijkswachters.
3.2 De voorbereidingen van een overval
Begin oktober 1943 kregen de Gewapende Partizanen lucht over de dynamiettransporten. Nadat de nodige inlichtingen werden ingewonnen, werd de overval tot in detail voorbereid. De commandant van het Leuvense Partizanenkorps Louis Van Brussel, alias ‘Jean’ (en de latere Nationale commandant der operaties van de PA), was zelf bij de operatie aanwezig en beschreef de voorbereiding alsook de overval in zijn boek ‘Partizanen in Vlaanderen’.
"Zekere dag nu, begin oktober 1943, komt daar Lucien, de korpscommandant van Heist (Heist-op-den-Berg) aandraven met het bericht dat hij contact heeft met iemand die alle inlichtingen kan bezorgen over de dynamiettransporten van de ‘Poudreries Reunies de Baelen-Wezel’, de grootste springstoffenfabriek van gans België.
Geschaduwd door een bewakingsdetachement neem ik achter het station van Diest contact op met de betrokken persoon. Alle dinsdagen en vrijdagen vertrekt er uit het bedrijf een vrachtwagen geladen met springstof in de richting van de Henegouwse steenkoolmijnen. Hij kent slechts het traject tot Leopoldsburg, het grote legerkamp dat krioelt van Duitse soldaten. Dinsdag is het een camionette van 1.500 kg waarin slechts de chauffeur en een begeleider plaatsnemen. Op vrijdag is het doorgaans echter een zwaar gepantserde vrachtwagen.
Nadat ik heel de kwestie met ‘Dolf’ (schuilnaam voor Kamiel van Acker), mijn sectorcommandant, die aan gans de zaak weinig geloof hecht, bespreek, begin ik onmiddellijk met de voorbereidingen.”
Over die bewuste ontmoeting achter het station van Diest staan nog meer details in de verslaggeving van het Partizanenkorps 037 uit Heist-op-den-Berg:
“Midden september zorgt Jef Thijs (alias Lucien) voor een doorbraak. Beroepsmilitair Albert Monsieur had gevochten te Leopoldsburg en kennis gemaakt met Jef Thijs (ook beroepsmilitair). Na zijn vrijlating uit krijgsgevangenschap werkte hij als opzichter in het chemiefabriek Tessenderlo. Hij heeft een vriend die werkt als begeleider van de dynamiettransporten en is zo op de hoogte van de transportregeling naar de Kempense en Waalse steenkoolmijnen. Via Jef Thijs werd commandant Louis Van Brussel (alias Jean) ingelicht en werd een afspraak gemaakt achter het station van Diest.” (uit W. ADRIAANS en J PUTTEMANS, Partizanenkorps 037.)
Louis Van Brussel beschrijft de verdere voorbereiding als volgt:
"Frans, de bataljonscommandant van Boortmeerbeek-Mechelen – hij ligt al de hele week op de loer om Leon Degrelle […] te pakken te krijgen – is onmiddellijk erg enthousiast over dergelijke operatie. Wij zullen op dinsdag toeslaan omdat 1.500 kg dynamiet al een zware brok genoeg zal zijn.
Wij stippelen nauwkeurig op stafkaarten van het Belgisch leger de plaats van de overval, op enkele kilometers van de fabriek, uit, evenals de te volgen weg, zowel voor als na de actie. Wij bepalen het aantal manschappen, de bewapening, evenals de plaatsen waar de springstof zal worden afgeladen. Vanuit Leuven zal Modeste de avond tevoren met zijn Chevrolet te Boortmeerbeek overnachten om dan ’s morgens vroeg om 4 uur, samen met ‘Julia’ (troetelnaam voor één van de weinige machinegeweren waarover de Leuvense Partizanen beschikte) en de vrienden van Boortmeerbeek de verre verplaatsing te maken.
In een paar dagen was alles klaar. Het bataljon van Wespelaar, Werchter en omgeving zou aan de zijkant van het bos bij de eeuwenoude abdij van Averbode een put graven en zorgvuldig camoufleren, waarin 500 kg zou worden opgeborgen. Aan de andere kant van hetzelfde bos zou het korps van Heist eveneens een put graven waarin ook 500 kg zouden verstopt worden. Met de rest zou een speciaal opgetrommelde chauffeur, die het stuur van de vrachtwagen zou nemen, tot in een grote garage van Haacht rijden waar een ganse ploeg klaar stond om de vrachtwagen volledig te demonteren. De twee gijzelaars zouden we ergens op een verlaten plek afzetten terwijl van de resterende 500 kg de helft in Boortmeerbeek en de andere helft door Modeste naar Linden bij Leuven, centrum van het eerste bataljon zou gebracht worden.
Twee dinsdagen mislukte de actie door allerhande redenen en legden vele manschappen van ’s morgens vroeg tientallen kilometers af. Modeste die dat nutteloos heen en weer gerij deftig beu werd, liet dan weten dat hij nog eenmaal wilde proberen en dat men dan niet meer op hem moest rekenen. De zaak werd kritiek. De volgende maandag overzag ik (L. Van Brussel) ’s maandags nog eens alle details met Frans tot iemand plots kwam melden dat de gelegenheidschauffeur die de vrachtwagen zou besturen onmogelijk kon meegaan. Toen Frans nogmaals de hele operatie wilde uitstellen, zei ik hem vlakaf dat ikzelf de camion zou besturen, en dat ik bij hem zou blijven slapen. Nog geen uur later kwam er andermaal een kink in de kabel. Vanuit Keerbergen verwittigde men ons dat Leon Degrelle daar in het hotel ‘Le Grand Valeur’ aangekomen was, voor hoelang, dat wist men niet. Ik hoefde niet lang te twijfelen; Leon […] was ons minder waard dan 1.500 kg dynamiet, alhoewel zijn eventuele gevangenneming – wij zouden hem dan aan de Engelsen hebben uitgeleverd die hem dan met een ‘Lysander’ (vliegtuig) konden oppikken – of terechtstelling, vanzelfsprekend een geweldige propagandistische waarde zou gehad hebben.”
3.3 De overval van 22 oktober 1943
Op 21 oktober 1943 werden ondanks die bovenstaande problemen alle manschappen paraat gehouden. Louis Van Brussel gaat verder:
"Alles is echter klaar voor de overval op het dynamiettransport en de volgende dag, 22 oktober 1943, slaan wij toe. Met zeven man zitten wij dicht opeengepakt in de ruime Chevrolet, Modeste aan het stuur. Tussen Haacht en Keerbergen staat één van onze mensen op de wacht die de manschappen van Werchter-Wespelaar verwittigt dat de actie doorgaat. In de omgeving van Heist zijn het er twee, één ervan rijdt met ons mee om de juiste doortocht aan te wijzen langs minder gebruikte wegen, terwijl de tweede op zijn de manschappen van Heist verwittigt dat de actie plaatsvindt. In volle vaart gaat het nu noordwaarts.
Rond 6 uur in de morgen, als wij over de Grote Markt in Geel rijden, krioelt het re van de ‘zwarte gendarmen’, die zich met auto’s en moto’s klaarmaken om in al de omliggende gemeenten de (rantsoen)zegels te gaan uitdelen. De verleiding is Modeste te sterk, hij stopt even en vraagt mij ‘Willen wij die zegels afnemen?’ Er is een krachtig en beslist neen nodig om hem verder te doen rijden. Voor 7 uur zijn wij op de plaats van bestemming, enkele kilometers van de ‘Poudreries Réunies’. Wij rijden nu de wagen een landweg in zodat hij van de grote baan door het dichte struikgewas onzichtbaar is. Eén man vat post op de baan terwijl twee, drie anderen in iedere bocht van de landweg opgesteld staan en ons teken zullen doen als de vrachtwagen in aantocht is.
Rond half 8 is het eindelijk zover, de petten van onze wachtposten worden opgelicht, Modeste slaat de motor aan en wij stormen vooruit. In iedere bocht laden wij één onzer manschappen op en als wij de baan bereiken komt de laatste aanlopen. Precies op dat ogenblik rijdt een zware mastodont ons voorbij. Wij staan perplex! In plaats van een licht Ford camionette van 1.500 kg is het een zware tractor met aanhangwagen. Er is nu echter geen ogenblik meer te verliezen en met de twee laatste mannen op de treeplanken en alle ramen naar beneden rijden wij het gevaarte achterna. Wij hebben hem bijna te pakken als wij daar plots op de baan voor ons een groep mensen zien ontwaren. Een jong kereltje naast wie we stoppen stelt ons gerust. Er is daar wat verder een kerkje waarvan de mis juist beëindigd is.
Opnieuw gaat het vooruit en een paar honderd meter voorbij de kerk halen wij de wagen in, stoppen er vlak voor en omsingelen hem onder het roepen: “Absteigen Gestapo”. De chauffeur en de begeleidende gendarme verlaten met opgeheven handen de wagen. Vooraan de aanhangwagen is echter een hoog boven de tractor uitstekende glazen cabine waarin eveneens een gendarme en een burger, de eigenlijke begeleider, hebben plaatsgenomen. Ook zij komen met de armen in de hoogte, onder bedreiging van mitraillette en revolvers, naar beneden. Wij ontwapenen de twee rijkswachters, verplichten de chauffeur de potdichte aanhangwagen open te maken en … vallen bijna omver als hij op onze vraag wat hij bij heeft laconiek antwoord: “Drieduizend driehonderd kilo dynamiet!”. De kerkgangers hebben wel door dat er iets gaande is als wij vier gevangenen evenals de zoon van Frans in de hermetisch gesloten aanhangwagen op de kisten laten plaatsnemen. Gelukkig hebben wij de chauffeur bevolen de motor te laten draaien. Ik zei tegen Frans: “Rijdt gij maar want ik ken die oude Minerva’s niet.” Zonder één woord klom deze laatste achter et stuur terwijl ik plaatsnam naast hem. In de cabine van de aanhangwagen plaatsen wij eveneens één van onze manschappen terwijl de vier overigen die ‘Julia’ bij zich hielden, het nu heel wat beter hadden in de Chevrolet. Met de stafkaarten op de knieën en daaronder mijn revolver en naast mij een paar Mills granaten ging het nu in een dolle vaart recht op Leopoldsburg af. Het was inderdaad een Minerva-tractor die echter nog goed meekon en makkelijk de 50 km haalde daar waar de maximumsnelheid op een bordje achter de aanhangwagen slechts 25 km veroorloofde. De opligger zelf was geblindeerd en woog, naar wij later vernamen 10 ton terwijl hij bovendien voorzien was van volle rubberen banden wat beslist de veerkracht niet ten goede kwam.
In Leopoldsburg stonden wij natuurlijk voor de gesloten overweg. Duitse vrachtwagens vol marine- en weermachtsoldaten voor en achter ons. Hoe zouden wij ooit uit dat wespennest geraken als er iets misliep, en dan de zoon van Frans die achterin mee opgesloten was. Wat kropen die minuten tergend traag voorbij. Wat later zijn wij weer de baan op. Modeste komt even naast ons rijden en knikt ons triomfantelijk toe. Wij rijden nu over slechte, hobbelige kasseiwegen door kleine dorpjes en als wij ergens een marktplein oversteken, springen daar van overal zwarte gendarmen met het geweer in aanslag buiten. Ze zijn bezig met zegels uit te delen en dachten waarschijnlijk één ogenblik aan terroristen maar laten ons opgelucht voorbij rijden als zij zien … dat wij het maar zijn. De man van Heist, die boven in de cabine van de aanhangwagen heeft plaatsgenomen, duidt ons nu met tekens aan of wij nu links of rechts moeten afslaan. Na nu nog een klein uurtje rijden kruist ons een auto waarin verscheidene gendarmen, waaronder een officier, hebben plaatsgenomen. Lang na de oorlog zal ik van deze officier vernemen hoe vanaf half acht de jacht op ons werd ingezet, hoe wij bijtijds uit Leopoldsburg wegkwamen en … waar hij ons precies is voorbijgereden zonder dat hij daarvan zijn oversten of de Duitse politiediensten op de hoogte bracht. Uiteindelijk stoppen wij aan de afgesproken plaats in Averbode.
Oskar, de nieuwe bataljonscommandant van Wespelaar-Werchter sprong uit het struikgewas en wees veelbetekenend op een ganse serie arbeiders die wat verder aan de tramsporen werkten. Afladen was onmogelijk. Wij stuurden hem en zijn manschappen dwars door het bos naar de andere aflaadplaats waar de manschappen van het korps van Heist ons reeds stonden op te wachten. Met vereende krachten werden hier 1.025 kg dynamiet in kisten van 25 kg afgeladen doch op het einde van het werk stopte wat verder een motortram waaruit een aantal reizigers stapten die nog juist de laatste kisten in het bos zagen dragen. Vlug beval ik nog de aanwezige partizanen uiterst voorzichtig te zijn bij de aftocht en weg waren wij. Frans zat nu met een andere kwestie genepen. Dat logge gevaarte kon onmogelijk in de voorziene garage binnen en van afbreken zal ook wel geen sprake zijn. Hij kende echter een grote onbewoonde villa in de dennenbossen van Keerbergen en stelde voor de rest daar af te laden en de vrachtwagen met de gevangenen ergens ver buiten de sector te gaan deponeren. Frans wist natuurlijk van mijn hoofdkwartier in Keerbergen niets af en ik besloot me tegen zijn plan niet te verzetten om daar niet de aandacht op te trekken. Lieve hemel, wat haalde ik me allemaal op de hals, als men daar in Brussel ooit iets van te weten kwam, was ik op slag adjunct-commandant af en dat beloofde met al die springstof nu pas echt aangenaam te worden. Bezijden Keerbergen reden wij van de steenweg af, sloegen een verlaten landweg tussen de bossen in en reden na enkele honderden meters in een scherpe bocht het hek van de villa omver. De zware vrachtwagen zat onmiddellijk vast in het zand en terwijl wij vruchteloos de motor opjoegen, wij moesten nog slechts enkele meters verder, kwam de verontwaardigde eigenaar van de villa ons de huid vol schelden. Wij besteden hier waarschijnlijk niet genoeg aandacht aan en als Frans hem nogal bitsig antwoordde dat wij wel alles zouden vergoeden, werd de man pas woedend en maakte aanstalten om, zoals hij zegde, de rijkswacht op te bellen. Nu dat konden wij best missen en toen hij op onze vraag of hij een patriot was of een ‘Duits’ hoogst verontwaardigd vliegensvlug zijn ingelijste eretekens van 14-18 te voorschijn haalde, wist hij waarschijnlijk niet dat hij zijn eigen leven redde. Wij vertelden hem dan in een paar woorden waarover het ging en … een betere helper hadden wij ons niet kunnen indenken.
Met al dat lawaai waren nu uit de in de bossen verscholen villa’s enkele nieuwsgierigen komen aanlopen die samen met de veldwachter van Rijmenam, die ook al naderbij gekomen was, aan het zware gevaarte trokken en sleurden zonder het nog een centimeter vooruit te krijgen. Ik wist van de contactman die ik in Diest had ontmoet dat de beide chauffeurs, die van de Ford en die van de Minerva, goede patriotten waren. Daarom haalden wij de chauffeur uit de aanhangwagen en deden hem achter het stuur plaatsnemen. Met schoppen, takken en al ons geduw en gesleur geraakten wij echter nog niet weg en de chauffeur gaf ons uiteindelijk de raad de ganse wagen af te laden. Inmiddels was het al een stukje in de namiddag geworden en met vereende krachten begonnen wij de kisten af te laden en over de haag in de tuin van de eerst zo verontwaardigde villabewoner te plaatsen. De veldwachter en de andere omstaanders aan wie wij voordien reeds verteld hadden dat wij ‘kunstmest’ vervoerden, kregen nauwelijks de kisten met ‘attention’ en ‘explosives’ in de gaten of zij trokken er, zonder dat wij hen iets in de weg hadden gelegd, één voor één van onder. Wij stapelden de 2275 kg in de tuin op, kregen de vrachtwagen uiteindelijk op gang, sloten de gijzelaars terug op en stuurden er twee manschappen mee weg met de bedoeling hem zo ver mogelijk uit de buurt te krijgen. Zij lieten hem ergens in een weide tussen Duffel en Lier achter waar de inzittenden pas ’s anderendaags door een verbaasde landbouwer gevonden en bevrijd werden. Deze vier mannen twee burgers en twee rijkswachters hadden zich ook prachtig gedragen en flink meegeholpen om de vele kisten af te laden. Ook tijdens hun latere ondervragingen hielden zij zich kranig ondanks de Duitse bedreigingen.”
Voor de regio Balen en Olmen was vooral het ‘Limburgse Partizanenkorps 069’ (aanvankelijk 'Korps 035') belangrijk. Een tiental Balense en Olmense jongeren sloten zich gedurende de oorlog aan bij die lokale afdeling. De Partizanenstrijd te Limburg kreeg, vooral tijdens de twee laatste oorlogsjaren, een zeer speciaal karakter. De gewapende activiteiten beperkte zich in die periode vooral tot aanslagen op aanhangers van de Nieuwe Orde. Vanaf de maand mei 1943 tot lang na de bevrijding werden er in Limburg niet minder dan 103 echte of vermeende collaborateurs, rijkswachters, politieagenten en niet-politieke burgers gedood door de kogels van de Gewapende Partizanen.
Specifiek voor de Limburgse partizanenstrijd was eveneens het ‘banditisme’ dat zowel tijdens de bezetting als geruime tijd na de bevrijding de provincie Limburg en de aanpalende grensgebieden (zoals Balen en Olmen) teisterde. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten van de zogenaamde ‘Bende van Max’ en de ‘Bende van de Dameskous’. Die twee groeperingen hadden heel wat actieve Partizanen en streekgenoten in hun rangen. Na de oorlog werd duidelijk dat sommige Partizanen naast vaderlandslievende sabotagedaden en politieke aanslagen ook zuivere criminele feiten zoals overvallen en moorden hadden begaan. De grens tussen patriottisme en banditisme bleek in bepaalde gevallen zeer dun.
3. De overval op het Balense dynamiettransport
Eén van de meest spectaculairste acties die de Gewapende Partizanen op hun palmares hadden, gebeurde op het grondgebied van Balen. Op 22 oktober 1943 pleegde een detachement Leuvense Partizanen een overval op een gewapend dynamiettransport dat springstoffen moest leveren aan een steenkoolmijn in Wallonië. Het transport was afkomstig uit de toenmalige Poudreries Réunies de Baelen-Wezel, beter bekend als de P.R.B. of de ‘Poederfabriek’ van Balen-Wezel.
Op die dag werd een gepantserde wagen met meer dan 3.000 kg dynamiet ter hoogte van de Malou (Balen-Schoorheide) overvallen door enkele samenwerkende Partizanenkorpsen. De begeleidende rijkswachters werden ontwapend en de Partizanen reden met de wagen doorheen de hele Kempen naar hun thuisbasis. Meer dan 3 ton dynamiet viel in handen van de PA, wat een blamage was voor het Duitse militaire bestuur in België.
3.1 De P.R.B. en de dynamiettransporten
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de Poederfabriek bestaan. De activiteiten werden niet stilgelegd, maar wel grondig gecontroleerd. Ook werden de fabrieksterreinen dag en nacht bewaakt. Er ontstonden tevens twee afdelingen. Eén afdeling stond in voor de productie van militaire springstoffen en kwam volledig onder Duits bestuur te staan. De tweede afdeling bleef onder Belgisch bestuur en had als taak springstoffen voor burgerlijk nut, waaronder de steenkoolmijnen, aan te maken.
Vanuit de P.R.B.-fabriek vertrokken wekelijks dynamiettransporten naar de steenkoolmijnen in Wallonië. De actieve mijnen hadden namelijk springstoffen nodig om de grondstoflagen bloot te leggen en te kunnen ontginnen. De steenkool uit de Limburgse en Waalse bekkens waren erg gegeerd bij de Duitsers omdat die grondstoffen nodig waren voor de verdere uitbouw van de Duitse staal- en oorlogsindustrie.
Elke dinsdag vertrok er vanuit Balen-Wezel een kleine vrachtwagen die geladen was met 1.500 kg dynamiet. Het vervoer gebeurde door een chauffeur, vergezeld door één begeleider. Op vrijdag vonden de grote transporten van 3.000 kg dynamiet plaats. De grote transporten gebeurden met een gepantserde wagen, al dan niet met een aanhangwagen. De begeleiding van de grotere transporten bestond uit een chauffeur, een begeleider en een paar rijkswachters.
3.2 De voorbereidingen van een overval
Begin oktober 1943 kregen de Gewapende Partizanen lucht over de dynamiettransporten. Nadat de nodige inlichtingen werden ingewonnen, werd de overval tot in detail voorbereid. De commandant van het Leuvense Partizanenkorps Louis Van Brussel, alias ‘Jean’ (en de latere Nationale commandant der operaties van de PA), was zelf bij de operatie aanwezig en beschreef de voorbereiding alsook de overval in zijn boek ‘Partizanen in Vlaanderen’.
"Zekere dag nu, begin oktober 1943, komt daar Lucien, de korpscommandant van Heist (Heist-op-den-Berg) aandraven met het bericht dat hij contact heeft met iemand die alle inlichtingen kan bezorgen over de dynamiettransporten van de ‘Poudreries Reunies de Baelen-Wezel’, de grootste springstoffenfabriek van gans België.
Geschaduwd door een bewakingsdetachement neem ik achter het station van Diest contact op met de betrokken persoon. Alle dinsdagen en vrijdagen vertrekt er uit het bedrijf een vrachtwagen geladen met springstof in de richting van de Henegouwse steenkoolmijnen. Hij kent slechts het traject tot Leopoldsburg, het grote legerkamp dat krioelt van Duitse soldaten. Dinsdag is het een camionette van 1.500 kg waarin slechts de chauffeur en een begeleider plaatsnemen. Op vrijdag is het doorgaans echter een zwaar gepantserde vrachtwagen.
Nadat ik heel de kwestie met ‘Dolf’ (schuilnaam voor Kamiel van Acker), mijn sectorcommandant, die aan gans de zaak weinig geloof hecht, bespreek, begin ik onmiddellijk met de voorbereidingen.”
Over die bewuste ontmoeting achter het station van Diest staan nog meer details in de verslaggeving van het Partizanenkorps 037 uit Heist-op-den-Berg:
“Midden september zorgt Jef Thijs (alias Lucien) voor een doorbraak. Beroepsmilitair Albert Monsieur had gevochten te Leopoldsburg en kennis gemaakt met Jef Thijs (ook beroepsmilitair). Na zijn vrijlating uit krijgsgevangenschap werkte hij als opzichter in het chemiefabriek Tessenderlo. Hij heeft een vriend die werkt als begeleider van de dynamiettransporten en is zo op de hoogte van de transportregeling naar de Kempense en Waalse steenkoolmijnen. Via Jef Thijs werd commandant Louis Van Brussel (alias Jean) ingelicht en werd een afspraak gemaakt achter het station van Diest.” (uit W. ADRIAANS en J PUTTEMANS, Partizanenkorps 037.)
Louis Van Brussel beschrijft de verdere voorbereiding als volgt:
"Frans, de bataljonscommandant van Boortmeerbeek-Mechelen – hij ligt al de hele week op de loer om Leon Degrelle […] te pakken te krijgen – is onmiddellijk erg enthousiast over dergelijke operatie. Wij zullen op dinsdag toeslaan omdat 1.500 kg dynamiet al een zware brok genoeg zal zijn.
Wij stippelen nauwkeurig op stafkaarten van het Belgisch leger de plaats van de overval, op enkele kilometers van de fabriek, uit, evenals de te volgen weg, zowel voor als na de actie. Wij bepalen het aantal manschappen, de bewapening, evenals de plaatsen waar de springstof zal worden afgeladen. Vanuit Leuven zal Modeste de avond tevoren met zijn Chevrolet te Boortmeerbeek overnachten om dan ’s morgens vroeg om 4 uur, samen met ‘Julia’ (troetelnaam voor één van de weinige machinegeweren waarover de Leuvense Partizanen beschikte) en de vrienden van Boortmeerbeek de verre verplaatsing te maken.
In een paar dagen was alles klaar. Het bataljon van Wespelaar, Werchter en omgeving zou aan de zijkant van het bos bij de eeuwenoude abdij van Averbode een put graven en zorgvuldig camoufleren, waarin 500 kg zou worden opgeborgen. Aan de andere kant van hetzelfde bos zou het korps van Heist eveneens een put graven waarin ook 500 kg zouden verstopt worden. Met de rest zou een speciaal opgetrommelde chauffeur, die het stuur van de vrachtwagen zou nemen, tot in een grote garage van Haacht rijden waar een ganse ploeg klaar stond om de vrachtwagen volledig te demonteren. De twee gijzelaars zouden we ergens op een verlaten plek afzetten terwijl van de resterende 500 kg de helft in Boortmeerbeek en de andere helft door Modeste naar Linden bij Leuven, centrum van het eerste bataljon zou gebracht worden.
Twee dinsdagen mislukte de actie door allerhande redenen en legden vele manschappen van ’s morgens vroeg tientallen kilometers af. Modeste die dat nutteloos heen en weer gerij deftig beu werd, liet dan weten dat hij nog eenmaal wilde proberen en dat men dan niet meer op hem moest rekenen. De zaak werd kritiek. De volgende maandag overzag ik (L. Van Brussel) ’s maandags nog eens alle details met Frans tot iemand plots kwam melden dat de gelegenheidschauffeur die de vrachtwagen zou besturen onmogelijk kon meegaan. Toen Frans nogmaals de hele operatie wilde uitstellen, zei ik hem vlakaf dat ikzelf de camion zou besturen, en dat ik bij hem zou blijven slapen. Nog geen uur later kwam er andermaal een kink in de kabel. Vanuit Keerbergen verwittigde men ons dat Leon Degrelle daar in het hotel ‘Le Grand Valeur’ aangekomen was, voor hoelang, dat wist men niet. Ik hoefde niet lang te twijfelen; Leon […] was ons minder waard dan 1.500 kg dynamiet, alhoewel zijn eventuele gevangenneming – wij zouden hem dan aan de Engelsen hebben uitgeleverd die hem dan met een ‘Lysander’ (vliegtuig) konden oppikken – of terechtstelling, vanzelfsprekend een geweldige propagandistische waarde zou gehad hebben.”
3.3 De overval van 22 oktober 1943
Op 21 oktober 1943 werden ondanks die bovenstaande problemen alle manschappen paraat gehouden. Louis Van Brussel gaat verder:
"Alles is echter klaar voor de overval op het dynamiettransport en de volgende dag, 22 oktober 1943, slaan wij toe. Met zeven man zitten wij dicht opeengepakt in de ruime Chevrolet, Modeste aan het stuur. Tussen Haacht en Keerbergen staat één van onze mensen op de wacht die de manschappen van Werchter-Wespelaar verwittigt dat de actie doorgaat. In de omgeving van Heist zijn het er twee, één ervan rijdt met ons mee om de juiste doortocht aan te wijzen langs minder gebruikte wegen, terwijl de tweede op zijn de manschappen van Heist verwittigt dat de actie plaatsvindt. In volle vaart gaat het nu noordwaarts.
Rond 6 uur in de morgen, als wij over de Grote Markt in Geel rijden, krioelt het re van de ‘zwarte gendarmen’, die zich met auto’s en moto’s klaarmaken om in al de omliggende gemeenten de (rantsoen)zegels te gaan uitdelen. De verleiding is Modeste te sterk, hij stopt even en vraagt mij ‘Willen wij die zegels afnemen?’ Er is een krachtig en beslist neen nodig om hem verder te doen rijden. Voor 7 uur zijn wij op de plaats van bestemming, enkele kilometers van de ‘Poudreries Réunies’. Wij rijden nu de wagen een landweg in zodat hij van de grote baan door het dichte struikgewas onzichtbaar is. Eén man vat post op de baan terwijl twee, drie anderen in iedere bocht van de landweg opgesteld staan en ons teken zullen doen als de vrachtwagen in aantocht is.
Rond half 8 is het eindelijk zover, de petten van onze wachtposten worden opgelicht, Modeste slaat de motor aan en wij stormen vooruit. In iedere bocht laden wij één onzer manschappen op en als wij de baan bereiken komt de laatste aanlopen. Precies op dat ogenblik rijdt een zware mastodont ons voorbij. Wij staan perplex! In plaats van een licht Ford camionette van 1.500 kg is het een zware tractor met aanhangwagen. Er is nu echter geen ogenblik meer te verliezen en met de twee laatste mannen op de treeplanken en alle ramen naar beneden rijden wij het gevaarte achterna. Wij hebben hem bijna te pakken als wij daar plots op de baan voor ons een groep mensen zien ontwaren. Een jong kereltje naast wie we stoppen stelt ons gerust. Er is daar wat verder een kerkje waarvan de mis juist beëindigd is.
Opnieuw gaat het vooruit en een paar honderd meter voorbij de kerk halen wij de wagen in, stoppen er vlak voor en omsingelen hem onder het roepen: “Absteigen Gestapo”. De chauffeur en de begeleidende gendarme verlaten met opgeheven handen de wagen. Vooraan de aanhangwagen is echter een hoog boven de tractor uitstekende glazen cabine waarin eveneens een gendarme en een burger, de eigenlijke begeleider, hebben plaatsgenomen. Ook zij komen met de armen in de hoogte, onder bedreiging van mitraillette en revolvers, naar beneden. Wij ontwapenen de twee rijkswachters, verplichten de chauffeur de potdichte aanhangwagen open te maken en … vallen bijna omver als hij op onze vraag wat hij bij heeft laconiek antwoord: “Drieduizend driehonderd kilo dynamiet!”. De kerkgangers hebben wel door dat er iets gaande is als wij vier gevangenen evenals de zoon van Frans in de hermetisch gesloten aanhangwagen op de kisten laten plaatsnemen. Gelukkig hebben wij de chauffeur bevolen de motor te laten draaien. Ik zei tegen Frans: “Rijdt gij maar want ik ken die oude Minerva’s niet.” Zonder één woord klom deze laatste achter et stuur terwijl ik plaatsnam naast hem. In de cabine van de aanhangwagen plaatsen wij eveneens één van onze manschappen terwijl de vier overigen die ‘Julia’ bij zich hielden, het nu heel wat beter hadden in de Chevrolet. Met de stafkaarten op de knieën en daaronder mijn revolver en naast mij een paar Mills granaten ging het nu in een dolle vaart recht op Leopoldsburg af. Het was inderdaad een Minerva-tractor die echter nog goed meekon en makkelijk de 50 km haalde daar waar de maximumsnelheid op een bordje achter de aanhangwagen slechts 25 km veroorloofde. De opligger zelf was geblindeerd en woog, naar wij later vernamen 10 ton terwijl hij bovendien voorzien was van volle rubberen banden wat beslist de veerkracht niet ten goede kwam.
In Leopoldsburg stonden wij natuurlijk voor de gesloten overweg. Duitse vrachtwagens vol marine- en weermachtsoldaten voor en achter ons. Hoe zouden wij ooit uit dat wespennest geraken als er iets misliep, en dan de zoon van Frans die achterin mee opgesloten was. Wat kropen die minuten tergend traag voorbij. Wat later zijn wij weer de baan op. Modeste komt even naast ons rijden en knikt ons triomfantelijk toe. Wij rijden nu over slechte, hobbelige kasseiwegen door kleine dorpjes en als wij ergens een marktplein oversteken, springen daar van overal zwarte gendarmen met het geweer in aanslag buiten. Ze zijn bezig met zegels uit te delen en dachten waarschijnlijk één ogenblik aan terroristen maar laten ons opgelucht voorbij rijden als zij zien … dat wij het maar zijn. De man van Heist, die boven in de cabine van de aanhangwagen heeft plaatsgenomen, duidt ons nu met tekens aan of wij nu links of rechts moeten afslaan. Na nu nog een klein uurtje rijden kruist ons een auto waarin verscheidene gendarmen, waaronder een officier, hebben plaatsgenomen. Lang na de oorlog zal ik van deze officier vernemen hoe vanaf half acht de jacht op ons werd ingezet, hoe wij bijtijds uit Leopoldsburg wegkwamen en … waar hij ons precies is voorbijgereden zonder dat hij daarvan zijn oversten of de Duitse politiediensten op de hoogte bracht. Uiteindelijk stoppen wij aan de afgesproken plaats in Averbode.
Oskar, de nieuwe bataljonscommandant van Wespelaar-Werchter sprong uit het struikgewas en wees veelbetekenend op een ganse serie arbeiders die wat verder aan de tramsporen werkten. Afladen was onmogelijk. Wij stuurden hem en zijn manschappen dwars door het bos naar de andere aflaadplaats waar de manschappen van het korps van Heist ons reeds stonden op te wachten. Met vereende krachten werden hier 1.025 kg dynamiet in kisten van 25 kg afgeladen doch op het einde van het werk stopte wat verder een motortram waaruit een aantal reizigers stapten die nog juist de laatste kisten in het bos zagen dragen. Vlug beval ik nog de aanwezige partizanen uiterst voorzichtig te zijn bij de aftocht en weg waren wij. Frans zat nu met een andere kwestie genepen. Dat logge gevaarte kon onmogelijk in de voorziene garage binnen en van afbreken zal ook wel geen sprake zijn. Hij kende echter een grote onbewoonde villa in de dennenbossen van Keerbergen en stelde voor de rest daar af te laden en de vrachtwagen met de gevangenen ergens ver buiten de sector te gaan deponeren. Frans wist natuurlijk van mijn hoofdkwartier in Keerbergen niets af en ik besloot me tegen zijn plan niet te verzetten om daar niet de aandacht op te trekken. Lieve hemel, wat haalde ik me allemaal op de hals, als men daar in Brussel ooit iets van te weten kwam, was ik op slag adjunct-commandant af en dat beloofde met al die springstof nu pas echt aangenaam te worden. Bezijden Keerbergen reden wij van de steenweg af, sloegen een verlaten landweg tussen de bossen in en reden na enkele honderden meters in een scherpe bocht het hek van de villa omver. De zware vrachtwagen zat onmiddellijk vast in het zand en terwijl wij vruchteloos de motor opjoegen, wij moesten nog slechts enkele meters verder, kwam de verontwaardigde eigenaar van de villa ons de huid vol schelden. Wij besteden hier waarschijnlijk niet genoeg aandacht aan en als Frans hem nogal bitsig antwoordde dat wij wel alles zouden vergoeden, werd de man pas woedend en maakte aanstalten om, zoals hij zegde, de rijkswacht op te bellen. Nu dat konden wij best missen en toen hij op onze vraag of hij een patriot was of een ‘Duits’ hoogst verontwaardigd vliegensvlug zijn ingelijste eretekens van 14-18 te voorschijn haalde, wist hij waarschijnlijk niet dat hij zijn eigen leven redde. Wij vertelden hem dan in een paar woorden waarover het ging en … een betere helper hadden wij ons niet kunnen indenken.
Met al dat lawaai waren nu uit de in de bossen verscholen villa’s enkele nieuwsgierigen komen aanlopen die samen met de veldwachter van Rijmenam, die ook al naderbij gekomen was, aan het zware gevaarte trokken en sleurden zonder het nog een centimeter vooruit te krijgen. Ik wist van de contactman die ik in Diest had ontmoet dat de beide chauffeurs, die van de Ford en die van de Minerva, goede patriotten waren. Daarom haalden wij de chauffeur uit de aanhangwagen en deden hem achter het stuur plaatsnemen. Met schoppen, takken en al ons geduw en gesleur geraakten wij echter nog niet weg en de chauffeur gaf ons uiteindelijk de raad de ganse wagen af te laden. Inmiddels was het al een stukje in de namiddag geworden en met vereende krachten begonnen wij de kisten af te laden en over de haag in de tuin van de eerst zo verontwaardigde villabewoner te plaatsen. De veldwachter en de andere omstaanders aan wie wij voordien reeds verteld hadden dat wij ‘kunstmest’ vervoerden, kregen nauwelijks de kisten met ‘attention’ en ‘explosives’ in de gaten of zij trokken er, zonder dat wij hen iets in de weg hadden gelegd, één voor één van onder. Wij stapelden de 2275 kg in de tuin op, kregen de vrachtwagen uiteindelijk op gang, sloten de gijzelaars terug op en stuurden er twee manschappen mee weg met de bedoeling hem zo ver mogelijk uit de buurt te krijgen. Zij lieten hem ergens in een weide tussen Duffel en Lier achter waar de inzittenden pas ’s anderendaags door een verbaasde landbouwer gevonden en bevrijd werden. Deze vier mannen twee burgers en twee rijkswachters hadden zich ook prachtig gedragen en flink meegeholpen om de vele kisten af te laden. Ook tijdens hun latere ondervragingen hielden zij zich kranig ondanks de Duitse bedreigingen.”
3.4 Betrokkenen en gevolgen
In de dynamietfabriek van Balen-Wezel werkten heel wat Balenaren en streekgenoten. Ook de begeleiding van de transporten gebeurde meestal door rijkswachters van de lokale afdelingen. Op het tijdstip van de overval werd het transport begeleid door vier personen. De chauffeur van de vrachtwagen was Frans Eykholt uit Lommel; de begeleider Ferdinand Mertens uit Balen-Gerheide en de twee Rijkswachters van de Balense afdeling waren Albert Herbiet en Léon Peeraer (uit W. ADRIAANS, Partizaan Storms).
Bij de overval van het dynamiettransport ter hoogte van de Malou (Schoorheide-Balen) waren uiteindelijk heel wat partizanen en korpsen betrokken. Dankzij de overlevering van Louis Van Brussel zijn de namen van de acht partizanen die het transport overvielen ook bekend. De partizanen waren: Louis Van Brussel; Georges Mertens; Désiré Mertens; Nestor Jans; Pierre Beirens; Frans Storms; Jules Roothooft en Modest Haesendonck.
De overval op het dynamiettransport werd echter niet alleen gekenmerkt door een succesvolle inbeslagname van ruim 3.000 kg dynamiet. De actie had ook zware gevolgen voor het partizanenkorps van Heist-op-den-Berg. Nadat partizanencommandant Louis Van Brussel verslag had uitgebracht bij het Nationaal Commando werd hem meegedeeld dat er in Heist verschillende aanhoudingen hadden plaatsgevonden.
"De Duitsers, onmiddellijk verwittigd van de overval doordat tientallen kerkgangers hem omzeggens bijgewoond hadden, waren de ganse dag van de 22ste in paniekstemming geweest. Al hun veiligheidstroepen in gans Noord-België, de Rijkswacht, de Wehrmacht zelf waren ingezet geworden. Versperringen waren op de voornaamste wegen aangebracht, de telefoonverbindingen verbroken en terwijl een Fieseler-Storch verkenningsvliegtuig voortdurend de banen van Limburg, Brabant en Antwerpen afzocht, patrouilleerden overal Duitse gemotoriseerde patrouilles. Wijzelf waren als bij wonder door de mazen van het net geglipt evenals de partizanen van het Leuvense bataljon die langs de binnenwegen hun basis ongedeerd konden bereiken.
Een tiental manschappen van Heist, die, onervaren en ieder geladen met een kist van 25 kg, wat verboden was, langs de grote baan in compacte groep naar huis terug fietsten, werden onverhoeds door een Gestapo-auto in de gracht gereden. In het geharrewar konden slechts een paar man ontsnappen, de anderen kregen zelfs de tijd niet hun wapen te trekken, de Gestapo’s stonden daar met hun mitrailletten schietens klaar.”
Zeven partizanen uit Heist-op-den-berg werden op 22 oktober 1943 gearresteerd door de Geheime Feldpolizei (en niet de Gestapo zoals Van Brussel beschreef): Versluys (turner); Roodhoofd en Van den Brande (diamandslijpers); Wauters en Verhaegen (elektriciens); Verschueren (slotenmaker) en Maurice (Werkman). De personen werden uiteindelijk door het Gericht der Feldkommandantur 520 Antwerpen ter dood veroordeeld wegens medeplichtigheid met de vijand, ongeoorloofd wapenbezit, het aanzetten tot sabotage en tot zware roof. Het vonnis werd door de militaire bevelhebber in België bevestigd en de veroordeelden werden op 19 december 1943 in Antwerpen voor het vuurpeloton terechtgesteld.
De overval werd tevens sterk gedocumenteerd in de periodieke kranten.
In de dynamietfabriek van Balen-Wezel werkten heel wat Balenaren en streekgenoten. Ook de begeleiding van de transporten gebeurde meestal door rijkswachters van de lokale afdelingen. Op het tijdstip van de overval werd het transport begeleid door vier personen. De chauffeur van de vrachtwagen was Frans Eykholt uit Lommel; de begeleider Ferdinand Mertens uit Balen-Gerheide en de twee Rijkswachters van de Balense afdeling waren Albert Herbiet en Léon Peeraer (uit W. ADRIAANS, Partizaan Storms).
Bij de overval van het dynamiettransport ter hoogte van de Malou (Schoorheide-Balen) waren uiteindelijk heel wat partizanen en korpsen betrokken. Dankzij de overlevering van Louis Van Brussel zijn de namen van de acht partizanen die het transport overvielen ook bekend. De partizanen waren: Louis Van Brussel; Georges Mertens; Désiré Mertens; Nestor Jans; Pierre Beirens; Frans Storms; Jules Roothooft en Modest Haesendonck.
De overval op het dynamiettransport werd echter niet alleen gekenmerkt door een succesvolle inbeslagname van ruim 3.000 kg dynamiet. De actie had ook zware gevolgen voor het partizanenkorps van Heist-op-den-Berg. Nadat partizanencommandant Louis Van Brussel verslag had uitgebracht bij het Nationaal Commando werd hem meegedeeld dat er in Heist verschillende aanhoudingen hadden plaatsgevonden.
"De Duitsers, onmiddellijk verwittigd van de overval doordat tientallen kerkgangers hem omzeggens bijgewoond hadden, waren de ganse dag van de 22ste in paniekstemming geweest. Al hun veiligheidstroepen in gans Noord-België, de Rijkswacht, de Wehrmacht zelf waren ingezet geworden. Versperringen waren op de voornaamste wegen aangebracht, de telefoonverbindingen verbroken en terwijl een Fieseler-Storch verkenningsvliegtuig voortdurend de banen van Limburg, Brabant en Antwerpen afzocht, patrouilleerden overal Duitse gemotoriseerde patrouilles. Wijzelf waren als bij wonder door de mazen van het net geglipt evenals de partizanen van het Leuvense bataljon die langs de binnenwegen hun basis ongedeerd konden bereiken.
Een tiental manschappen van Heist, die, onervaren en ieder geladen met een kist van 25 kg, wat verboden was, langs de grote baan in compacte groep naar huis terug fietsten, werden onverhoeds door een Gestapo-auto in de gracht gereden. In het geharrewar konden slechts een paar man ontsnappen, de anderen kregen zelfs de tijd niet hun wapen te trekken, de Gestapo’s stonden daar met hun mitrailletten schietens klaar.”
Zeven partizanen uit Heist-op-den-berg werden op 22 oktober 1943 gearresteerd door de Geheime Feldpolizei (en niet de Gestapo zoals Van Brussel beschreef): Versluys (turner); Roodhoofd en Van den Brande (diamandslijpers); Wauters en Verhaegen (elektriciens); Verschueren (slotenmaker) en Maurice (Werkman). De personen werden uiteindelijk door het Gericht der Feldkommandantur 520 Antwerpen ter dood veroordeeld wegens medeplichtigheid met de vijand, ongeoorloofd wapenbezit, het aanzetten tot sabotage en tot zware roof. Het vonnis werd door de militaire bevelhebber in België bevestigd en de veroordeelden werden op 19 december 1943 in Antwerpen voor het vuurpeloton terechtgesteld.
De overval werd tevens sterk gedocumenteerd in de periodieke kranten.
4. Een balans van de Partizanenstrijd
Ondanks het heldhaftig optreden van de Gewapende Partizanen moet ook de keerzijde van de medaille worden getoond. De Partizanen verloren in de periode 1940-1944 meer dan 1.100 actieve leden in de strijd met de Duitse bezetter. Gedurende de bezetting lieten ook enkele streek- en dorpsgenoten het leven tijdens of ten gevolge van gewapende acties.
Hieronder wordt ingegaan op het verhaal van drie Partizanen. Telkens kon daarbij een link worden gelegd met de Gemeente Balen of toenmalige gemeente Olmen.
4.1 Partizaan 'Nic' - Peter Dekelver
Peter De Kelver, alias 'Nic', werd geboren in Olmen op 3 mei 1923 en was woonachtig in Beverlo. Hij was actief als Gewapende Partizaan in de mijnstreek rond Beringen. Dekelver was buurman van partizanencommandant 'Urbain' (Auguste Convens) en werd door hem ingelijfd in het Limburgse Korps 069.
Zoals boven reeds werd aangegeven, werd de Partizanenstrijd in Limburg fel gekenmerkt door de strijd tegen Duitse militairen en vooral tegen leden van de Nieuwe Orde. In de oorlogsjaren 1943 en 1944 kende die acties een driest hoogtepunt. De PA sloeg toe waar en wanneer ze wilden. Zowel de Belgische ordediensten alsook de Duitse politiediensten slaagden er echter niet in om het geweld een halt toe te roepen. Ook de opening van een kantoor van de Sicherheitsdienst (SD) in Hasselt had niet meteen effect op het aantal aanslagen. Tegen het einde van december 1943 werd de Limburgse SD-post echter versterkt met de komst van de beruchte SD-agent 'Max Günther' ofwel Emiel Van Thielen. Die man was reeds eerder ingezet in de strijd tegen de PA in de treek rondom Leuven, waar zijn aanwezigheid tot grootscheepse arrestaties leidde in de rangen van de Partizanen.
Toeval of niet, Emiel Van Thielen arriveerde net in Hasselt op het moment dat de Limburgse PA enkele steken liet vallen. De SD ging in het offensief en bracht op nauwelijks een maand tijd zware slagen toe aan het Korps 069. Op 7 januari 1944 deed de Feldgendarmerie, op aanwijzen van een opgepakte Britse piloot, een inval in een villa te Uikhoven. Omdat de 'buit' van die actie aanzienlijk was, werd ook de SD ingeschakeld. In het gebouw ontdekten de Duitse politiediensten namelijk een persoonlijke koffer van partizanencommandant 'Louis' (Emiel Neven) en troffen daarin niet alleen wapens, maar tevens belangrijk papierwerk aan van de PA: rapporten over uitgevoerde acties (waaronder moordaanslagen) met de vermelding van de daders, rekeningen en ledenstaten met de uitbetalingen erbij. Vanaf toen ging de bal aan het rollen. In de dagen die daarop volgden, vond een ware klopjacht plaats. Na de eerste arrestaties volgden al snel nieuwe. De Duitse periodieke bronnen vermelden dat er, wellicht iets overschat, 'niet minder dan 80 arrestaties werden verricht'.
In die periode werd ook Partizaan 'Nic' aangehouden. Peter De Kelver werd reeds op 23 december 1943 opgepakt door de Rijkswachtbrigade van Herentals tijdens een gewapende overval, samen met 2 andere overvallers. Hij werd die dag nog opgesloten in de gevangenis van Turnhout. Naar aanleiding van razzia's in januari 1944, werd De Kelver door de Duitse politiediensten opgeëist en op 20 januari 1944 overgebracht naar de gevangenis van Hasselt. Op 28 januari werd hij na enkele 'grondige' verhoren vervolgens opgesloten in het Fort van Breendonk.
Na de razzia's in januari 1944 werd het even stil in de rangen van de PA. Vele actieve leden waren immers opgepakt. Zij die ontsnapten aan de golf van arrestaties, startten een nieuwe wervingscampagne. Tot april 1944 bleef het kalm en vonden geen nieuwe aanslagen meer plaats op collaborateurs. In april waren de Partizanen bekomen van de zware klappen en kwam een tweede golf van aanslagen op Duitse militairen en leden van de collaboratie. Die nieuwe acties bleven duren tot op de allerlaatste dag van de oorlog.
Eén van de voornaamste redenen die tot de nieuwe golf van terreur had geleid, was het verspreiden en uithangen van affiches vanaf 15 april 1944. Op die dag werden namelijk, op bevel van de Limburgse Feldkommandant, in alle gemeenten van de provincie Limburg berichten uitgehangen, waarop het nieuws werd verspreid dat op 11 april 1944 in het Fort van Breendonk in één klap 24 Limburgse Partizanen waren terechtgesteld. Volgens de bekendmaking werden zij allen op 24 maart 1944 door het Duitse krijgsgerecht (Feldkriegsgericht - Feldkommandantur 681) ter dood veroordeeld. Op 7 april 1944 werd het vonnis nogmaals bevestigd. De affiche, met foto van de 24 mannen, vermeldde tevens per Partizaan de schuilnaam, de aanslagen en verzetsdaden waaraan ze deelnamen.
Eén van de 24 Limburgse Partizanen was Peter De Kelver. De Duitse affiche verspreidde de volgende informatie over Partizaan 'Nic': "Mijnwerker, was reeds veroordeeld wegens diefstal." Ook werden de volgende acties opgesomd: "Moord op Alfons Lefebvre te Beverlo; Was op de hoogte van andere aanslagen waaronder deze in café Minerva te Beverlo; Hij was volgens de ledenstaat lid van de PA."
Volgens het vonnis werd Peter De Kelver veroordeeld tot de doodstraf wegens "Hulp aan de vijand, Verboden wapenbezit en Bezit van springstoffen". Nadat het vonnis op 11 april 1944 werd voltrokken, brachten de Duitsers zijn stoffelijk overschot over naar de Nationale Schietbaan van Schaarbeek.
De Partizanen, die in april 1944 opnieuw waren aangesterkt, reageerden op hun manier door de Duitse affiches te verwijderen en die vervolgens te vervangen door eigen berichten met de volgende tekst:
"Bekendmaking: Limburgse gewapende partizanen rijzen als paddestoelen uit de grond. Zij bewenen hun doden niet doch zweren hen te zullen wreken. Verraders, verkocht gespuis, gij die helden voor bandieten wilt doen doorgaan, siddert. Het uur der vergelding nadert. Maakt U allen gereed voor de onverbiddelijke afrekening. Als nietig onkruid zult gij uitgeroeid worden en verplettert onder de kracht die kiemt uit het vergoten Limburgs Heldenbloed." (Le Partisan, juli 1944.)
Op die manier werd in april 1944 de basis gelegd voor een nieuwe spiraal van geweld in de provincie Limburg, die in augustus 1944 uitmondde in een ware burgeroorlog tussen Gewapende Partizanen en leden van de collaboratie.
Op 15 december 1945 werd het stoffelijk overschot van Peter De Kelver overgebracht naar Hasselt, waar op 16 en 17 december een huldebetoon plaatsvond voor de 24 Limburgse Partizanen (in de rouwkapel 'Onder de toren' en in de Kerk). Op 17 december werd zijn lichaam overgebracht naar Beverlo en op 20 december 1945 vond een plechtige begrafenis plaats in de parochiekerk van Beverlo met bijhorende ter aarde bestelling.
Ondanks het heldhaftig optreden van de Gewapende Partizanen moet ook de keerzijde van de medaille worden getoond. De Partizanen verloren in de periode 1940-1944 meer dan 1.100 actieve leden in de strijd met de Duitse bezetter. Gedurende de bezetting lieten ook enkele streek- en dorpsgenoten het leven tijdens of ten gevolge van gewapende acties.
Hieronder wordt ingegaan op het verhaal van drie Partizanen. Telkens kon daarbij een link worden gelegd met de Gemeente Balen of toenmalige gemeente Olmen.
4.1 Partizaan 'Nic' - Peter Dekelver
Peter De Kelver, alias 'Nic', werd geboren in Olmen op 3 mei 1923 en was woonachtig in Beverlo. Hij was actief als Gewapende Partizaan in de mijnstreek rond Beringen. Dekelver was buurman van partizanencommandant 'Urbain' (Auguste Convens) en werd door hem ingelijfd in het Limburgse Korps 069.
Zoals boven reeds werd aangegeven, werd de Partizanenstrijd in Limburg fel gekenmerkt door de strijd tegen Duitse militairen en vooral tegen leden van de Nieuwe Orde. In de oorlogsjaren 1943 en 1944 kende die acties een driest hoogtepunt. De PA sloeg toe waar en wanneer ze wilden. Zowel de Belgische ordediensten alsook de Duitse politiediensten slaagden er echter niet in om het geweld een halt toe te roepen. Ook de opening van een kantoor van de Sicherheitsdienst (SD) in Hasselt had niet meteen effect op het aantal aanslagen. Tegen het einde van december 1943 werd de Limburgse SD-post echter versterkt met de komst van de beruchte SD-agent 'Max Günther' ofwel Emiel Van Thielen. Die man was reeds eerder ingezet in de strijd tegen de PA in de treek rondom Leuven, waar zijn aanwezigheid tot grootscheepse arrestaties leidde in de rangen van de Partizanen.
Toeval of niet, Emiel Van Thielen arriveerde net in Hasselt op het moment dat de Limburgse PA enkele steken liet vallen. De SD ging in het offensief en bracht op nauwelijks een maand tijd zware slagen toe aan het Korps 069. Op 7 januari 1944 deed de Feldgendarmerie, op aanwijzen van een opgepakte Britse piloot, een inval in een villa te Uikhoven. Omdat de 'buit' van die actie aanzienlijk was, werd ook de SD ingeschakeld. In het gebouw ontdekten de Duitse politiediensten namelijk een persoonlijke koffer van partizanencommandant 'Louis' (Emiel Neven) en troffen daarin niet alleen wapens, maar tevens belangrijk papierwerk aan van de PA: rapporten over uitgevoerde acties (waaronder moordaanslagen) met de vermelding van de daders, rekeningen en ledenstaten met de uitbetalingen erbij. Vanaf toen ging de bal aan het rollen. In de dagen die daarop volgden, vond een ware klopjacht plaats. Na de eerste arrestaties volgden al snel nieuwe. De Duitse periodieke bronnen vermelden dat er, wellicht iets overschat, 'niet minder dan 80 arrestaties werden verricht'.
In die periode werd ook Partizaan 'Nic' aangehouden. Peter De Kelver werd reeds op 23 december 1943 opgepakt door de Rijkswachtbrigade van Herentals tijdens een gewapende overval, samen met 2 andere overvallers. Hij werd die dag nog opgesloten in de gevangenis van Turnhout. Naar aanleiding van razzia's in januari 1944, werd De Kelver door de Duitse politiediensten opgeëist en op 20 januari 1944 overgebracht naar de gevangenis van Hasselt. Op 28 januari werd hij na enkele 'grondige' verhoren vervolgens opgesloten in het Fort van Breendonk.
Na de razzia's in januari 1944 werd het even stil in de rangen van de PA. Vele actieve leden waren immers opgepakt. Zij die ontsnapten aan de golf van arrestaties, startten een nieuwe wervingscampagne. Tot april 1944 bleef het kalm en vonden geen nieuwe aanslagen meer plaats op collaborateurs. In april waren de Partizanen bekomen van de zware klappen en kwam een tweede golf van aanslagen op Duitse militairen en leden van de collaboratie. Die nieuwe acties bleven duren tot op de allerlaatste dag van de oorlog.
Eén van de voornaamste redenen die tot de nieuwe golf van terreur had geleid, was het verspreiden en uithangen van affiches vanaf 15 april 1944. Op die dag werden namelijk, op bevel van de Limburgse Feldkommandant, in alle gemeenten van de provincie Limburg berichten uitgehangen, waarop het nieuws werd verspreid dat op 11 april 1944 in het Fort van Breendonk in één klap 24 Limburgse Partizanen waren terechtgesteld. Volgens de bekendmaking werden zij allen op 24 maart 1944 door het Duitse krijgsgerecht (Feldkriegsgericht - Feldkommandantur 681) ter dood veroordeeld. Op 7 april 1944 werd het vonnis nogmaals bevestigd. De affiche, met foto van de 24 mannen, vermeldde tevens per Partizaan de schuilnaam, de aanslagen en verzetsdaden waaraan ze deelnamen.
Eén van de 24 Limburgse Partizanen was Peter De Kelver. De Duitse affiche verspreidde de volgende informatie over Partizaan 'Nic': "Mijnwerker, was reeds veroordeeld wegens diefstal." Ook werden de volgende acties opgesomd: "Moord op Alfons Lefebvre te Beverlo; Was op de hoogte van andere aanslagen waaronder deze in café Minerva te Beverlo; Hij was volgens de ledenstaat lid van de PA."
Volgens het vonnis werd Peter De Kelver veroordeeld tot de doodstraf wegens "Hulp aan de vijand, Verboden wapenbezit en Bezit van springstoffen". Nadat het vonnis op 11 april 1944 werd voltrokken, brachten de Duitsers zijn stoffelijk overschot over naar de Nationale Schietbaan van Schaarbeek.
De Partizanen, die in april 1944 opnieuw waren aangesterkt, reageerden op hun manier door de Duitse affiches te verwijderen en die vervolgens te vervangen door eigen berichten met de volgende tekst:
"Bekendmaking: Limburgse gewapende partizanen rijzen als paddestoelen uit de grond. Zij bewenen hun doden niet doch zweren hen te zullen wreken. Verraders, verkocht gespuis, gij die helden voor bandieten wilt doen doorgaan, siddert. Het uur der vergelding nadert. Maakt U allen gereed voor de onverbiddelijke afrekening. Als nietig onkruid zult gij uitgeroeid worden en verplettert onder de kracht die kiemt uit het vergoten Limburgs Heldenbloed." (Le Partisan, juli 1944.)
Op die manier werd in april 1944 de basis gelegd voor een nieuwe spiraal van geweld in de provincie Limburg, die in augustus 1944 uitmondde in een ware burgeroorlog tussen Gewapende Partizanen en leden van de collaboratie.
Op 15 december 1945 werd het stoffelijk overschot van Peter De Kelver overgebracht naar Hasselt, waar op 16 en 17 december een huldebetoon plaatsvond voor de 24 Limburgse Partizanen (in de rouwkapel 'Onder de toren' en in de Kerk). Op 17 december werd zijn lichaam overgebracht naar Beverlo en op 20 december 1945 vond een plechtige begrafenis plaats in de parochiekerk van Beverlo met bijhorende ter aarde bestelling.
4.2 Partizaan 'Kozak' - Jozef Machiels
Op 13 juni 1944 vond in Heppen-Leopoldsburg een ernstige schietpartij plaats tussen leden van de Sicherheitsdienst (SD) en de Partizanen. Twee meisjes van het gezin Snijers (woonachtig te Grootdonk 17 op de grens tussen Heppen en Boskant) hadden nauwe banden met de PA en konden contact leggen met enkele in Leopoldsburg gelegerde Duitse soldaten, die bereid waren tegen betaling wapens te leveren aan de Partizanen.
Door loslippigheid en verraad van enkele Duitse militairen kwam de SD echter op het spoor van de wapensmokkel. De SD zette vervolgens een valstrik uit en liet via een Duitse soldaat aan de nietsvermoedende Partizanen weten dat de wapenlevering om 23.00u zou doorgaan in het huis van het gezin Snijers. Naast de leden van het gezin (moeder, twee dochters en de zoon Maurice), waren 3 andere Partizanen aanwezig in het huis: Albert Geerdens, Mathieu Maes uit Oostham en Balenaar Jozef Machiels. De eigenlijke wapenlevering had moeten gebeuren via 'Urbain' (August Convens uit Beverlo), maar die persoon kon niet aanwezig zijn en stuurde zijn tweede man, 'Gaston' (Albert Geerdens). Mathieu Maes was op dat moment verloofd met een meisje uit Olmen, Clotilde Engelen. Ook zij was actief lid van de PA als koerierster en had de schuilnaam 'Maggie'.
Rond middernacht kwamen echter geen Duitse soldaten met de gewenste wapens, maar wel een zestal zwaarbewapende SD-mannen aankloppen bij de hoeve van het gezin Snijers. 'Gaston' hoorde buiten wat gerommel en greep naar zijn wapen. Moeder Snijers deed de voordeur open en zag tot haar verbazing niet de wapenleverancier maar wel een SD-officier. Ze kon nog net de aanwezige Partizanen verwittigen. Daarop ontstond een verschrikkelijk vuurgevecht. Bij het openduwen van de deur werd SD-chef Sturmscharführer Erich Richter gedood. Ook zijn adjudant Scharführer Eberhard Seidel werd even later neergeschoten. De Partizanen wierpen handgranaten te midden van de SD-mannen en de Duitse soldaten, die als versterkingen waren opgeroepen.
Onder een regen van kogels slaagde partizanenleider 'Gaston' erin om zonder kwetsuren te ontkomen. De twee andere Partizanen kenden echter een heel ander lot. Balenaar Jozef Machiels (alias 'Kozak') werd in het vuurgevecht gedood. Alle andere personen werden aangehouden. De woning werd door de Duitsers in brand gestoken. Het gezin Snijers, alsook Mathieu Maes werden nadien overgebracht en opgesloten te Hasselt. Mathieu Maes en Maurice Sneijers werden uiteindelijk op 15 juli 1944 gefusilleerd op het geheime executieoord te Leopoldsburg. Daar kregen zij, samen met Jozef Machiels, een voorlopig graf op de tijdelijke begraafplaats. Na de oorlog werd Jozef Machiels herbegraven in Kerkhoven.
Op 13 juni 1944 vond in Heppen-Leopoldsburg een ernstige schietpartij plaats tussen leden van de Sicherheitsdienst (SD) en de Partizanen. Twee meisjes van het gezin Snijers (woonachtig te Grootdonk 17 op de grens tussen Heppen en Boskant) hadden nauwe banden met de PA en konden contact leggen met enkele in Leopoldsburg gelegerde Duitse soldaten, die bereid waren tegen betaling wapens te leveren aan de Partizanen.
Door loslippigheid en verraad van enkele Duitse militairen kwam de SD echter op het spoor van de wapensmokkel. De SD zette vervolgens een valstrik uit en liet via een Duitse soldaat aan de nietsvermoedende Partizanen weten dat de wapenlevering om 23.00u zou doorgaan in het huis van het gezin Snijers. Naast de leden van het gezin (moeder, twee dochters en de zoon Maurice), waren 3 andere Partizanen aanwezig in het huis: Albert Geerdens, Mathieu Maes uit Oostham en Balenaar Jozef Machiels. De eigenlijke wapenlevering had moeten gebeuren via 'Urbain' (August Convens uit Beverlo), maar die persoon kon niet aanwezig zijn en stuurde zijn tweede man, 'Gaston' (Albert Geerdens). Mathieu Maes was op dat moment verloofd met een meisje uit Olmen, Clotilde Engelen. Ook zij was actief lid van de PA als koerierster en had de schuilnaam 'Maggie'.
Rond middernacht kwamen echter geen Duitse soldaten met de gewenste wapens, maar wel een zestal zwaarbewapende SD-mannen aankloppen bij de hoeve van het gezin Snijers. 'Gaston' hoorde buiten wat gerommel en greep naar zijn wapen. Moeder Snijers deed de voordeur open en zag tot haar verbazing niet de wapenleverancier maar wel een SD-officier. Ze kon nog net de aanwezige Partizanen verwittigen. Daarop ontstond een verschrikkelijk vuurgevecht. Bij het openduwen van de deur werd SD-chef Sturmscharführer Erich Richter gedood. Ook zijn adjudant Scharführer Eberhard Seidel werd even later neergeschoten. De Partizanen wierpen handgranaten te midden van de SD-mannen en de Duitse soldaten, die als versterkingen waren opgeroepen.
Onder een regen van kogels slaagde partizanenleider 'Gaston' erin om zonder kwetsuren te ontkomen. De twee andere Partizanen kenden echter een heel ander lot. Balenaar Jozef Machiels (alias 'Kozak') werd in het vuurgevecht gedood. Alle andere personen werden aangehouden. De woning werd door de Duitsers in brand gestoken. Het gezin Snijers, alsook Mathieu Maes werden nadien overgebracht en opgesloten te Hasselt. Mathieu Maes en Maurice Sneijers werden uiteindelijk op 15 juli 1944 gefusilleerd op het geheime executieoord te Leopoldsburg. Daar kregen zij, samen met Jozef Machiels, een voorlopig graf op de tijdelijke begraafplaats. Na de oorlog werd Jozef Machiels herbegraven in Kerkhoven.
4.3 Partizaan 'Jackie' - Hendrik Klee
Op 1 september 1944 vond aan het Kanaal van Beverlo een vuurgevecht plaats tussen de PA en leden van een Vlaamsche Wacht. De Partizanen waren op de terugweg van een actie in Lommel. Aan de brug van Kerkhoven, op de grens met Balen, kwam het tot een treffen tussen een groep leden van de Vlaamsche Wacht en een kleine groep Partizanen.
De leden van de Vlaamsche Wacht waren tijdens de oorlogsperiode gestationeerd te Balen-Wezel en hadden als opdracht de Balense fabrieken (Vieille Montagne en P.R.B.) te bewaken tegen overvallen en sabotage van het gewapende verzet.
Even voordien had er reeds een vuurgevecht plaatsgevonden aan het kanaal tussen leden van het Geheim Leger (G.L.) en de Vlaamsche Wacht, waarbij (volgens de verslagen van het G.L.) twee leden van de Vlaamsche Wacht werden gedood of verwond. Ten gevolge van die eerste actie kamden de Vlaamse Wachters de omgeving uit op zoek naar de daders. Toevallig botsten de Partizanen op een patrouille van de Vlaamse Wacht en ontstond opnieuw een hevig vuurgevecht. Tijdens dat laatste treffen werd Partizaan Hendrik Klee dodelijk getroffen.
In de originele PA-verslagen kon de volgende info worden teruggevonden over het vuurgevecht:
Bataljon Mathieu Marting - Komp. Alfons Meuris K69 verslag:
"Det. K.T. Dolf was met Det. K.T. Hans, Ben en nog twee anderen, Stefaan en Jackie, naar Lommel gereden voor de middag rond 7 uur om de Rijkswacht te ontwapenen. Toen wij op de terugweg waren langs het spoor Mol-Hamont, hebben we, Stefaan en ik, een telefoon van het rangeerterrein van Lommel vernield. (Det. K.T. Dolf 1/9/1944)"
Verslag 1 september 1944
"Ik, Det. K.T., was met Ben, Jackie Hans en Stefaan op terugweg van Lommel, waar we naar de Rijkswacht geweest waren voor wapens. Op brug 3 van Kerkhoven hielden we even halt en zaten wat te praten, daar ik met Hans en Stefaan in die omgeving om 12 uur in contact moest komen met Kie. K.T. Tarzan. Stefaan die op de brug stond, riep plots "Daar is ne zwarte" waarop wij ons allen in een hinderlaag legden. Jackie, Stefaan en Ben beneden achter de brug, Det. K.T. Dolf en Hans voor de brug. De zwarten naderden de brug niet, waar vier met karabijnen gewapende zwarten lagen terwijl er nog drie in burger aan de andere kant van het kanaal verdoken zaten. Tegen een meerderheid met verdragende wapens konden wij met onze pistolen niets beginnen. Wij lieten onze fietsen in de steek en vluchtten naar de bosjes om uit het zicht te geraken. Jackie werd echter zwaar getroffen en door zwarten verder afgemaakt. (Det. K.T. Dolf)"
Verslag Bataljon Mathieu Marting - Dienst K69 10 september 1944
"De partizaan 'Jackie' werd door Zwarte Brigadeleden gedood op 1(2)/9/44 en zijn lijk werd meegevoerd naar het poederfabriek te Balen. (Kie K.T. Tarzan)"
De Partizaan die door leden van de Vlaamse Wacht (en niet Z.B. zoals in het verslag van compagniecommandant 'Tarzan') werd gedood, was Hendrik Klee ofwel partizaan met alias 'Jackie'. Jackie werd geboren te Sittard (Nederland) op 7 maart 1922. Hij moest zich op 5 juli 1944 melden voor verplichte tewerkstelling. Na acht maanden gevangenis en een geslaagde ontsnappingspoging leefde hij ondergedoken. Aanvankelijk werd zijn ware identiteit niet gevonden, aangezien hij een vals paspoort bij zich had. Vlak na het vuurgevecht werd hij anoniem begraven in Mol onder zijn valse naam 'Vandormael' (afkomstig uit Eksel). Later werd Hendrik Klee herbegraven in zijn ware woonplaats Zonhoven.
Op 1 september 1944 vond aan het Kanaal van Beverlo een vuurgevecht plaats tussen de PA en leden van een Vlaamsche Wacht. De Partizanen waren op de terugweg van een actie in Lommel. Aan de brug van Kerkhoven, op de grens met Balen, kwam het tot een treffen tussen een groep leden van de Vlaamsche Wacht en een kleine groep Partizanen.
De leden van de Vlaamsche Wacht waren tijdens de oorlogsperiode gestationeerd te Balen-Wezel en hadden als opdracht de Balense fabrieken (Vieille Montagne en P.R.B.) te bewaken tegen overvallen en sabotage van het gewapende verzet.
Even voordien had er reeds een vuurgevecht plaatsgevonden aan het kanaal tussen leden van het Geheim Leger (G.L.) en de Vlaamsche Wacht, waarbij (volgens de verslagen van het G.L.) twee leden van de Vlaamsche Wacht werden gedood of verwond. Ten gevolge van die eerste actie kamden de Vlaamse Wachters de omgeving uit op zoek naar de daders. Toevallig botsten de Partizanen op een patrouille van de Vlaamse Wacht en ontstond opnieuw een hevig vuurgevecht. Tijdens dat laatste treffen werd Partizaan Hendrik Klee dodelijk getroffen.
In de originele PA-verslagen kon de volgende info worden teruggevonden over het vuurgevecht:
Bataljon Mathieu Marting - Komp. Alfons Meuris K69 verslag:
"Det. K.T. Dolf was met Det. K.T. Hans, Ben en nog twee anderen, Stefaan en Jackie, naar Lommel gereden voor de middag rond 7 uur om de Rijkswacht te ontwapenen. Toen wij op de terugweg waren langs het spoor Mol-Hamont, hebben we, Stefaan en ik, een telefoon van het rangeerterrein van Lommel vernield. (Det. K.T. Dolf 1/9/1944)"
Verslag 1 september 1944
"Ik, Det. K.T., was met Ben, Jackie Hans en Stefaan op terugweg van Lommel, waar we naar de Rijkswacht geweest waren voor wapens. Op brug 3 van Kerkhoven hielden we even halt en zaten wat te praten, daar ik met Hans en Stefaan in die omgeving om 12 uur in contact moest komen met Kie. K.T. Tarzan. Stefaan die op de brug stond, riep plots "Daar is ne zwarte" waarop wij ons allen in een hinderlaag legden. Jackie, Stefaan en Ben beneden achter de brug, Det. K.T. Dolf en Hans voor de brug. De zwarten naderden de brug niet, waar vier met karabijnen gewapende zwarten lagen terwijl er nog drie in burger aan de andere kant van het kanaal verdoken zaten. Tegen een meerderheid met verdragende wapens konden wij met onze pistolen niets beginnen. Wij lieten onze fietsen in de steek en vluchtten naar de bosjes om uit het zicht te geraken. Jackie werd echter zwaar getroffen en door zwarten verder afgemaakt. (Det. K.T. Dolf)"
Verslag Bataljon Mathieu Marting - Dienst K69 10 september 1944
"De partizaan 'Jackie' werd door Zwarte Brigadeleden gedood op 1(2)/9/44 en zijn lijk werd meegevoerd naar het poederfabriek te Balen. (Kie K.T. Tarzan)"
De Partizaan die door leden van de Vlaamse Wacht (en niet Z.B. zoals in het verslag van compagniecommandant 'Tarzan') werd gedood, was Hendrik Klee ofwel partizaan met alias 'Jackie'. Jackie werd geboren te Sittard (Nederland) op 7 maart 1922. Hij moest zich op 5 juli 1944 melden voor verplichte tewerkstelling. Na acht maanden gevangenis en een geslaagde ontsnappingspoging leefde hij ondergedoken. Aanvankelijk werd zijn ware identiteit niet gevonden, aangezien hij een vals paspoort bij zich had. Vlak na het vuurgevecht werd hij anoniem begraven in Mol onder zijn valse naam 'Vandormael' (afkomstig uit Eksel). Later werd Hendrik Klee herbegraven in zijn ware woonplaats Zonhoven.
Bibliografie
‘Bekendmakingen’, Het Kempisch Weekblad, (16 januari 1943), 1.
‘Gewelddadige overval te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad, (6 maart 1943), 2.
‘Brutale overval’, Het Kempisch Weekblad, (7 augustus 1943).
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (25 december 1943), 6.
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (1 januari 1944), 4.
De Gentenaar, (6 en 7 december 1942).
Volk en Staat, (November 1943).
De Schelde, (November 1943).
De Gazet, (November 1943).
De Gazet, (10 juni 1944).
ADRIAANS, W., Partizaan Storms.
ADRIAANS, W., Partizanenkorps 037: Kroniek van het Onafhankelijkheidsfront, Jeugdfront en Partizanenleger in de streek van Heist-op-den-Berg, Berchem, 2005.
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, Het Limburgs drama, Antwerpen, 1984.
DE WEVER, B., e.a., Tegendruk. De Geheime pers tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, 2004.
LOUYET, P., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet (Deel 4), Kapellen, 1984.
MEYERS, W. en SELLESLAGH, F., De vijand te lijf: Belgen in het verzet, Antwerpen, 1984.
PAUWELS, W., De Bevrijdingsdagen van 1944: Honderd dagen tussen anarchie en burgeroorlog, Antwerpen, 1994.
RIJMEN, C. De bevrijding van Ham, September 1944, Ham, 1995.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008.
VAN BRUSSEL, L., Partizanen in België,
VAN DE VIJVER, H., VAN DOORSLAER, R. en VERHOEYEN, E., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet II (Deel 6), Kapellen, 1986.
VANLEEUWEN, T. Maggie was mijn schuilnaam, Balen, 2009.
‘Bekendmakingen’, Het Kempisch Weekblad, (16 januari 1943), 1.
‘Gewelddadige overval te Balen-Wezel’, Het Kempisch Weekblad, (6 maart 1943), 2.
‘Brutale overval’, Het Kempisch Weekblad, (7 augustus 1943).
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (25 december 1943), 6.
‘Roofoverval’, Het Kempisch Weekblad, (1 januari 1944), 4.
De Gentenaar, (6 en 7 december 1942).
Volk en Staat, (November 1943).
De Schelde, (November 1943).
De Gazet, (November 1943).
De Gazet, (10 juni 1944).
ADRIAANS, W., Partizaan Storms.
ADRIAANS, W., Partizanenkorps 037: Kroniek van het Onafhankelijkheidsfront, Jeugdfront en Partizanenleger in de streek van Heist-op-den-Berg, Berchem, 2005.
BOUVEROUX, J., Terreur in oorlogstijd, Het Limburgs drama, Antwerpen, 1984.
DE WEVER, B., e.a., Tegendruk. De Geheime pers tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, 2004.
LOUYET, P., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet (Deel 4), Kapellen, 1984.
MEYERS, W. en SELLESLAGH, F., De vijand te lijf: Belgen in het verzet, Antwerpen, 1984.
PAUWELS, W., De Bevrijdingsdagen van 1944: Honderd dagen tussen anarchie en burgeroorlog, Antwerpen, 1994.
RIJMEN, C. De bevrijding van Ham, September 1944, Ham, 1995.
RUTTEN, R., Wit & Zwart, Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp, 2008.
VAN BRUSSEL, L., Partizanen in België,
VAN DE VIJVER, H., VAN DOORSLAER, R. en VERHOEYEN, E., België in de Tweede Wereldoorlog: Het Verzet II (Deel 6), Kapellen, 1986.
VANLEEUWEN, T. Maggie was mijn schuilnaam, Balen, 2009.
December 2016
Voor het Object van de Maand December tonen we enkele bijzondere artefacten uit de gewezen collaboratie. Ditmaal staan enkele nieuwe interessante documenten rond de persoon van Reimond Tollenaere in de kijker.
Het Object van de Maand Januari 2013 belichtte deze persoon reeds een eerste maal. Daar wij als verzamelaars niet stil zitten, tonen we U graag onze nieuwe aanwinsten over de gewezen Commandant-Generaal der Dietsche Militie/Zwarte Brigade (DM/ZB). Als volksvertegenwoordiger kwam hij bovendien ook enkele malen naar onze regio. Zo trad hij meermaals op als gastspreker in de buurgemeente Mol.
Tollenaere als Volksvertegenwoordiger
De bevolking van Rumbeke werd tijdens het Interbellum per pamflet uitgenodigd tot het bijwonen van een grote VNV-volksvergadering. Die vergadering werd gehouden op zondag 12 december in het Vlaams Huis te Rumbeke. Eén van de gastsprekers was Volksvertegenwoordiger Reimond Tollenaere uit Roeselare. Hij kwam er spreken over de schandalen der Nationale Bank en over politieke toestanden
Het Object van de Maand Januari 2013 belichtte deze persoon reeds een eerste maal. Daar wij als verzamelaars niet stil zitten, tonen we U graag onze nieuwe aanwinsten over de gewezen Commandant-Generaal der Dietsche Militie/Zwarte Brigade (DM/ZB). Als volksvertegenwoordiger kwam hij bovendien ook enkele malen naar onze regio. Zo trad hij meermaals op als gastspreker in de buurgemeente Mol.
Tollenaere als Volksvertegenwoordiger
De bevolking van Rumbeke werd tijdens het Interbellum per pamflet uitgenodigd tot het bijwonen van een grote VNV-volksvergadering. Die vergadering werd gehouden op zondag 12 december in het Vlaams Huis te Rumbeke. Eén van de gastsprekers was Volksvertegenwoordiger Reimond Tollenaere uit Roeselare. Hij kwam er spreken over de schandalen der Nationale Bank en over politieke toestanden
Het pamflet vermeldde helaas geen specifiek jaartal. Wel kunnen kan worden afgeleid dat het document is uitgebracht voor de oorlog. Reimond Tollenaere werd in 1936 en in 1939 door de kiezers van het arrondissement Roeselare–Tielt verkozen tot volksvertegenwoordiger en zetelde tot het uitbreken van de oorlog (10 mei 1940) in het Belgische parlement. Tevens was hij in 1933 door Staf De Clerq, leider van het toen pas opgerichte VNV, aangetrokken als algemene propagandaleider voor de partij. Dat Reimond Tollenaere te Roeselare komt spreken is niet uitzonderlijk. Vroeger was Rumbeke een zelfstandig dorp. Tegenwoordig is het een deelgemeente van de stad Roeselare, dé thuishaven van de VNV-propagandaleider.
Reimond Tollenaere stond bekend als een geweldig redenaar. In de vooroorlogse periode was hij een zeer geliefd spreker in het hele Vlaamse landschap. Tollenaere kwam dan ook regelmatig in verschillende Vlaamse arrondissementen en kieskringen als gastspreker over de vloer. Ook in het Kanton Mol, waar het kartel VNV-KVV met voorman Thomas Debacker op kop zeer hoge scores haalde bij de parlementsverkiezingen van 1936, trad Reimond Tollenaere op als redenaar.
In het Vlaamsch Huis te Mol (op de Rozenberg) vond er op zondag 30 mei 1937, om twee uur in de namiddag, een grote volksvergadering plaats. Als gastsprekers werden aangekondigd: H. Elias, R. Tollenaere en T. Debacker. Die drie werden allen in 1936 als parlementslid verkozen voor het VNV in de Kamer voor Volksvertegenwoordigers.
In een volgende aankondiging valt te merken dat VNV-KVV voorman Thomas Debacker zich op de volksvergadering liet vervangen door Dhr. Edmond Van Dieren. Binnen het kartel VNV-KVV voerde die laatste de Senaatslijst aan voor het arrondissement Turnhout. Van Dieren werd in 1936 glansrijk verkozen als senator voor het VNV. Thomas Debacker moest die avond verstek laten gaan omdat hij ziek was. Op doktersadvies werd hem aangemaand een paar maanden rust te nemen.
Dat het optreden van de gastsprekers een overdonderend succes was, moeten we niet meer te herhalen. Maar vooral het optreden van Reimond Tollenaere ging niet onopgemerkt voorbij.
Om die reden kwam Reimond Tollenaere nog een tweede keer naar Mol. In het Vlaamsch Huis op de Rozenberg kwam hij op zondag 19 september 1937 opnieuw spreken tijdens de stichtingsvergadering van de Vlaamsch Nationaal Verbond Studenten of kortweg VNVS. Alle studerenden en afgestudeerden werden in een krantenaankondiging opgeroepen om de vergadering bij te wonen.
Reimond Tollenaere stond bekend als een geweldig redenaar. In de vooroorlogse periode was hij een zeer geliefd spreker in het hele Vlaamse landschap. Tollenaere kwam dan ook regelmatig in verschillende Vlaamse arrondissementen en kieskringen als gastspreker over de vloer. Ook in het Kanton Mol, waar het kartel VNV-KVV met voorman Thomas Debacker op kop zeer hoge scores haalde bij de parlementsverkiezingen van 1936, trad Reimond Tollenaere op als redenaar.
In het Vlaamsch Huis te Mol (op de Rozenberg) vond er op zondag 30 mei 1937, om twee uur in de namiddag, een grote volksvergadering plaats. Als gastsprekers werden aangekondigd: H. Elias, R. Tollenaere en T. Debacker. Die drie werden allen in 1936 als parlementslid verkozen voor het VNV in de Kamer voor Volksvertegenwoordigers.
In een volgende aankondiging valt te merken dat VNV-KVV voorman Thomas Debacker zich op de volksvergadering liet vervangen door Dhr. Edmond Van Dieren. Binnen het kartel VNV-KVV voerde die laatste de Senaatslijst aan voor het arrondissement Turnhout. Van Dieren werd in 1936 glansrijk verkozen als senator voor het VNV. Thomas Debacker moest die avond verstek laten gaan omdat hij ziek was. Op doktersadvies werd hem aangemaand een paar maanden rust te nemen.
Dat het optreden van de gastsprekers een overdonderend succes was, moeten we niet meer te herhalen. Maar vooral het optreden van Reimond Tollenaere ging niet onopgemerkt voorbij.
Om die reden kwam Reimond Tollenaere nog een tweede keer naar Mol. In het Vlaamsch Huis op de Rozenberg kwam hij op zondag 19 september 1937 opnieuw spreken tijdens de stichtingsvergadering van de Vlaamsch Nationaal Verbond Studenten of kortweg VNVS. Alle studerenden en afgestudeerden werden in een krantenaankondiging opgeroepen om de vergadering bij te wonen.
Tollenaere als Propagandist voor de Waffen-SS
Op 30 april 1941 verscheen de onderstaande (afgebeelde) uitnodiging voor de leden en sympathisanten van het VNV. Het was een uitnodiging voor een besloten VNV-vergadering in het Vlaams Huis te Oudenaarde op 2 mei 1941. Gastspreker van dienst was ‘Redenaar Kameraad Reimond Tollenaere, algemeen propagandaleider van het VNV’. Hij kwam spreken over de Waffen-SS en het Vlaamse Volksbelang.
Op 30 april 1941 verscheen de onderstaande (afgebeelde) uitnodiging voor de leden en sympathisanten van het VNV. Het was een uitnodiging voor een besloten VNV-vergadering in het Vlaams Huis te Oudenaarde op 2 mei 1941. Gastspreker van dienst was ‘Redenaar Kameraad Reimond Tollenaere, algemeen propagandaleider van het VNV’. Hij kwam spreken over de Waffen-SS en het Vlaamse Volksbelang.
Gezien de datum van verschijnen, 30 april 1941, is het getoonde document een bijzonder propagandakaartje. Dat algemeen VNV-propagandaleider Reimond Tollenaere reeds voor de oorlog met Rusland (22 juni 1941) propaganda maakte voor de Waffen-SS is op zijn minst merkwaardig te noemen. Sedert de oprichting van de Algemene SS-Vlaanderen, in december 1940, kwam het VNV voortdurend in botsing met die organisatie. Toen het VNV de grote eenheidspartij ging worden in Vlaanderen (toetreding van het Verdinaso en Rex-Vlaanderen op 10 mei 1941) hoopte de beweging echter om de definitieve gunst van de Duitse bezetter te verwerven. Tijdens een overleg tussen VNV-Leider Staf De Clercq en SS-Obergruppenführer Gottlob Berger (Chef van het SS-Hauptamt en organisator van alle SS-vrijwilligerseenheden) besloot het VNV te werven voor de Waffen-SS. Of Reimond Tollenaere bij die ontmoeting aanwezig was, is niet bekend. Wel stortte hij zich met hart en ziel in de wervingsactie voor de Waffen-SS.
In de meimaand van 1941 startte de charismatische spreker een intensieve campagne voor de SS-Standarte Westland. Hij geloofde er oprecht in dat Vlaanderen enkel en alleen door middel van een totale collaboratie of samenwerking met de Duitse bezetter, na de eindoverwinning van het Duitse rijk, op een faire manier zou bejegend worden. Toen de oorlog met Rusland een feit werd, trok hij op 6 augustus 1941 samen met 405 andere Vlamingen naar het Oostfront onder de vlag van het pas opgerichte Vlaams Legioen. Hij volgde eerst een officierenleergang om vervolgens met de graad van Untersturmführer (Luitenant) in het Vlaams Legioen ingezet te worden.
De dood van Reimond Tollenaere
Reimond Tollenaere sneuvelde op 22 januari 1942 aan het Oostfront in de buurt van Copzy. Zijn dood bracht een ware storm van verontwaardiging en rouw mee in de rangen van het VNV, die zich eveneens illustreerde in de aanvang van een ‘heldenstatuut’ rondom de figuur Tollenaere. Op zondag 8 februari 1942 werd in het paleis voor schone kunsten in Brussel door de VNV-eenheidsbeweging een plechtige en beklijvende herdenking voor Reimond Tollenaere gehouden. De zaal was voor die gelegenheid speciaal ingericht. Zowat de gehele Vlaams-Nationale collaboratietop en ettelijke Duitse prominenten waren present. Er werden onder andere toespraken gehouden door Generaal Von Crausehaar namens de Militärverwaltung, SS-Brigadeführer Kammerhofer namens de SS en het Vlaams Legioen en Staf de Clercq namens het VNV. De hele plechtigheid werd opgeluisterd met voordrachten en muziekstukken. Zowat heel het jaar 1942 door vonden er in tal van Vlaamse gemeenten en steden zogenaamde ‘Tollenaere-herdenkingen’ plaats.
Kort na de dood van Reimond Tollenaere riep VNV-Leider Staf de Clercq een stichting in het leven die de naam van de voormalig Propaganda-leider droeg. De ‘Dr. Reimond Tollenaere Stichting’ beoogde de stoffelijke zorg op zich te nemen voor de opleiding van de kinderen van Dr. Reimond Tollenaere en alle Vlamingen die hun leven hadden gegeven in dienst van het (Vlaamse) volk.
De stichting wilde eveneens de nagedachtenis van Dr. Reimond Tollenaere en alle Vlamingen die in dienst van hun volk vielen blijvend in ere houden. De voorzitter van de stichting werd VNV-Leider Staf De Clercq. Vanuit de stichting kreeg secretaris Gaston Stuyck de opdracht om een biografie van Tollenaere te schrijven. Die taak bracht hij anderhalf jaar later tot een goed einde met de publicatie van ‘Zoo leefde, streed en viel Dr. R. Tollenaere’.
In de meimaand van 1941 startte de charismatische spreker een intensieve campagne voor de SS-Standarte Westland. Hij geloofde er oprecht in dat Vlaanderen enkel en alleen door middel van een totale collaboratie of samenwerking met de Duitse bezetter, na de eindoverwinning van het Duitse rijk, op een faire manier zou bejegend worden. Toen de oorlog met Rusland een feit werd, trok hij op 6 augustus 1941 samen met 405 andere Vlamingen naar het Oostfront onder de vlag van het pas opgerichte Vlaams Legioen. Hij volgde eerst een officierenleergang om vervolgens met de graad van Untersturmführer (Luitenant) in het Vlaams Legioen ingezet te worden.
De dood van Reimond Tollenaere
Reimond Tollenaere sneuvelde op 22 januari 1942 aan het Oostfront in de buurt van Copzy. Zijn dood bracht een ware storm van verontwaardiging en rouw mee in de rangen van het VNV, die zich eveneens illustreerde in de aanvang van een ‘heldenstatuut’ rondom de figuur Tollenaere. Op zondag 8 februari 1942 werd in het paleis voor schone kunsten in Brussel door de VNV-eenheidsbeweging een plechtige en beklijvende herdenking voor Reimond Tollenaere gehouden. De zaal was voor die gelegenheid speciaal ingericht. Zowat de gehele Vlaams-Nationale collaboratietop en ettelijke Duitse prominenten waren present. Er werden onder andere toespraken gehouden door Generaal Von Crausehaar namens de Militärverwaltung, SS-Brigadeführer Kammerhofer namens de SS en het Vlaams Legioen en Staf de Clercq namens het VNV. De hele plechtigheid werd opgeluisterd met voordrachten en muziekstukken. Zowat heel het jaar 1942 door vonden er in tal van Vlaamse gemeenten en steden zogenaamde ‘Tollenaere-herdenkingen’ plaats.
Kort na de dood van Reimond Tollenaere riep VNV-Leider Staf de Clercq een stichting in het leven die de naam van de voormalig Propaganda-leider droeg. De ‘Dr. Reimond Tollenaere Stichting’ beoogde de stoffelijke zorg op zich te nemen voor de opleiding van de kinderen van Dr. Reimond Tollenaere en alle Vlamingen die hun leven hadden gegeven in dienst van het (Vlaamse) volk.
De stichting wilde eveneens de nagedachtenis van Dr. Reimond Tollenaere en alle Vlamingen die in dienst van hun volk vielen blijvend in ere houden. De voorzitter van de stichting werd VNV-Leider Staf De Clercq. Vanuit de stichting kreeg secretaris Gaston Stuyck de opdracht om een biografie van Tollenaere te schrijven. Die taak bracht hij anderhalf jaar later tot een goed einde met de publicatie van ‘Zoo leefde, streed en viel Dr. R. Tollenaere’.
Bronnen
P.J. VERSTRAETE, Reimond Tollenaere Biografie, 1996, eigen beheer.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 21, (Zaterdag 22 mei 1937).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 22, (Zaterdag 29 mei 1937).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 38, (Zaterdag 18 september 1937).
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Zoo leefde streed en viel Dr. R. Tollenaere', 1943, Volk en Staat Antwerpen.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Propagandapamflet Volksvergadering', s.d.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Uitnodiging vergadering', 30 april 1941.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Programmaboekje rouwhulde', 8 februari 1942, Volk en Staat Antwerpen.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Uitnodiging Arrondissementsvergadering', 24 januari 1943, Arrondissement Mechelen.
P.J. VERSTRAETE, Reimond Tollenaere Biografie, 1996, eigen beheer.
Kempense Krantenbank, (www.kempensekranten.be).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 21, (Zaterdag 22 mei 1937).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 22, (Zaterdag 29 mei 1937).
De Nieuwe Kempen, 13 jaargang – Nr. 38, (Zaterdag 18 september 1937).
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Zoo leefde streed en viel Dr. R. Tollenaere', 1943, Volk en Staat Antwerpen.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Propagandapamflet Volksvergadering', s.d.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Uitnodiging vergadering', 30 april 1941.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Programmaboekje rouwhulde', 8 februari 1942, Volk en Staat Antwerpen.
Collectie Tom Vanleeuwen, 'Uitnodiging Arrondissementsvergadering', 24 januari 1943, Arrondissement Mechelen.